DONDERDAG 27
OCTOBER 1892.
113
Volgn. 91 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De Volgn. 92 en 93 worden zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over Volgn. 94: Onderhoud van havens, vaarten, kaai
muren, sluizen en andere waterwerken.
De heer Kaiser, M. d. V.! Ik wenschte wel te vernemen op welken
grond de 1600 voor buitengewoon diepwerk, die vorige jaren steeds
op de begrooting voorkwam, thans is geschrapt.
In de memorie van antwoord lees ik daaromtrent het volgende:
»In 1892 is reeds voldoende gediept, zoodat meerder buitengewoon
diepwerk in 1893 niet noodig wordt geacht." Volkomen hiermede
in tegenspraak is hetgeen ten vorigen jare, door Burg. en Welh.
werd gezegd, toen toch reeds twee van de tegenwoordige leden van
het Dag. Bestuur in dat College zitting hadden, namelijk: «Diepwerk
en uitdiepen zijn woorden van gelijke beteekenis. Dat hiervoor twee
posten op de begrooting voorkomen, ligt alleen daarin dat het eerste
als gewoon werk wordt beschouwd, door eigen werkvolk uitgevoerd
en voornamelijk bestaat in het wegnemen van plaatselijke verondie-
pingen, terwijl het laatste als buitengewoon werk is te beschouwen,
meer het uitdiepen van geheele grachten omvat en uitbesteed wordt."
Wanneer men nu uitqjfert hoevele grachten er gelijktijdig voor
die lüüü uitgediept- moeten worden en nagaat hoe klein de laag
specie is, die dan weggenomen kan worden, zal men tolde conclusie moeten
komen, dal, wanneer het uitdiepen ter wille van de deposito's der
riolen geschiedt, men met 1600 er volstrekt niet zal kunnen komen.
Nu begrijp ik niet, dat, waar Burg. en Weth. in 1891 verklaren,
dat het enkel te doen is om de deposito's der riolen weg te nemen,
zjj in 1892 beweren, dat dit werk voor 1893 onuoodig zou zijn.
De heer Dekhuizen. M. d. V.! Ik zal gaarne de vraag van den
heer Kaiser beantwoorden. In de eerste plaats is de meening, dat
het diepwerk zou geschieden om de zaken, die uil de riolen komen,
weg te nemen, inderdaad niet vol te houden, want dit behoort tot
het gewone baggerwerk. De diepers daarentegen nemen eenvoudig
weg zand, grof vuil, asch en andere vaste specie, die in de grachten
wordt geworpen.
Nu is dit jaar niet minder dan 2000 kub. meters vaste stof uit de
grachten genomen, behalve nog eene groote quantiteit slappe specie,
die met andere werktuigen is verwijderd.
Er is ons dan ook pertinent verklaard, dat men niet wist waar
men de 2000 kub. meters diepwerk in 1893 vandaan zou moeten
halen, omdat zij er eenvoudig niet was. Dat de post toch op de be
grooting van dat jaar is gebracht, was eene vergissing van den vorigen
Gemeente-Architect, zooals uit de verklaring van den waarnemenden
Gemeente-Architect is gebleken. Het zal dus nu iedereen wel dui
delijk zijn waarom door ons de f 1600 op deze begrooting zijn ge
schrapt.
Het uitdiepen van 2000 kub. meter is een heel werk, en men zou
een geringe hoeveelheid van de bedoelde specie alleen nog aantreffen
in enkele grachten, waar fabrieken uitloozen of veel vuil tegen de
bruggen geworpen wordt, zooals de Uiterste- en Middelstegrachlen en
het Levendaal. Wil men aan de grachten eene groolcre diepte geven,
dan kan dit niet beschouwd worden als te behooren tot het gewone
diepwerk, dat zou zjjn verdiepen en niet uitdiepen. Eene eenvoudige
vergissing ik herhaal het nadrukkelijk was dan ook oorzaak
dat deze post op de begrooting is gebracht.
De Voorzitter. De vergissing heeft in werkelijkheid hierin bestaan,
dat de Gemeente-Architect meende, dat de 1600 niet op de begrooting
waren gebracht, en dit later bleek wèl hel geval te zijn. Bovendien
is die som om een geheel andere reden op de begrooting gebracht,
dan de heer Dekhuyzen vertelt. De heeren zullen zich misschien
herinneren, dat indertijd aan den Raad is aangeboden een stel van
de profielen van alle stadsgrachten en bij die gelegenheid op voorstel
van den heer Van Dissel besloten is, om jaarlijks eene som van f 1600
op de begrooting te brengen voor het uitdiepen van 2000 kub. meter
met eigen werklieden. Zoo is dan ook steeds geschied en derhalve
is deze post niets anders dan eene uitgave voor continuatie van het
eenmaal begonnen groote werk der uitdieping van onze grachten,
daar wij natuurlijk niet alles in eens konden doen. De schets, waar
van ik zooeven sprak, zal nog wel op het Raadhuis liggen.
Het geheele werk strekt om de strooming door onze binnengrachten
te bevorderen en met datzelfde doel is o. a. ook bepaald dat onder
de bruggen geene schuiten mogen blijven liggen.
De heer Kaiser. M. d. V.! Ik acht het in orde houden der grachten
van zooveel beteekenis, dat ik voorstel de bewuste 1600 weer op
de begrooting te brengen.
De heer Zaaijer. M. d. V.! In het antwoord van Burg. en Weth.
op het Sectie-Verslag wordt ons voorgespiegeld dat een uitvoerig rap
port omtrent de resultaten der spuiing te Katwijk der Vergadering
zal worden aangeboden. Ik wcnsch nu aan het Dag. Bestuur deze
eenvoudige vraag te doen, waarop ik slechts een kort antwoord ver
lang, of wij de aanbieding van dat rapport spoedig kunnen verwachten
De heer Dekhuizen. In de eerste plaats moet ik de opmerking
maken dat het woord «uitvoering" buiten mijn toedoen is neder ge
schreven, omdat ik aan het stellen van het laatste gedeelte van het
antwoord van Burg. en Weth. niet heb medegewerkt. Dat het rapport
te lang zal worden, daarvoor bestaat, geloof ik, in zooverre niet veel
kans, als men mij nog al eens verweten heeft, te beknopt te zijn in
geschriften. Ik meen dan ook inderdaad te kunnen zeggen, dat het
rapport geene onnoodige uitweidingen zaf bevatten. Maar wel mag ik
nog even herinneren aan een woord onlangs bij eene andere quaestie
in dezen Raad gesproken een der meest behartenswaardige woorden
welke in ik lang gehoord had dat nl. iemand die het eene of andere
werk heeft ondernomen, moeiljjker en omvangrijker dan hij te voren
had onderhanden gehad, zich in geen geval mag laten haasten.
De waarnemingen zijn begonnen 26 Juli en wij zijn nu aan het
einde van October. Hoe kan men dan inderdaad mcenen, dat een
eeniger mate deugdelijk, kort rapport, zal worden uitgebracht over
waarnemingen welke over zoo korten tijd loopen? Want wij mogen
ons toch niet bepalen tot de studie van een enkele spuiing, maar
moeten ons afvragen waarom Leiden's grachten zich dageljjks min of
meer ververschcn en welke de invloed van de uilmalingen onder ver
schillende omstandigheden is.
De omstandigheden zijn in dien tijd ook zeer veranderd, doordat
in het najaar, tengevolge van de hevige regens, de polders veel op
den boezem hebben uitgeslagen, die daardoor snel gerezen is. Dit
water is door Rijnland o. a. te Katwijk weggemalen. Bij deze spuiing
is nu gebleken, dat de uitkomst voor Leiden's grachten afhankelijk is
van een maatregel, die men hier ter stede nemen kan en die inder
tijd reeds door Dr. Van Dissel is voorgesteld.
Ik kan dus niet belooven dat het rapport zoo heel spoedig zal
worden uitgebracht, ook omdat ik niet de eenige ben die daarbij is
betrokken. Ik heb van ür. Van Dissel de meest mogelijke medewer
king ondervonden, ook in het verschaffen van de officieele gegevens,
maar hij zal dan ook over de verschillende gezichtspunten eerst moeten
worden gehoord. Ik mag mij inderdaad niet laten haasten.
De heer Zaaijer. Ik begin met den heer Dekhuyzen mijn dank
te betuigen maar tevens eenigszins mijne teleurstelling.
In de eerste plaats omdat zijn antwoord niet kort is geweest en
in de tweede plaats omdat ik de overiuiging gekregen heb, dat het
bewuste rapport nog wel geruimen tijd op zich zal laten wachten.
Lr is mij echter ook gebleken dat de heer Dekhuyzen in deze zaak
warm belang stelt en daarom zal ik thans niet terugkomen op hetgeen
ik in de Sectie-vergadering in overweging gegeven heb om nameljjk
voor de spuiing 2000.op de begrooting voor 1893 te brengen. Ik
vertrouw echter dat, wanneer daartoe termen mochten zijn, het Dag.
Bestuur de noodige voorstellen daartoe zal doen.
De Voorzitter. De heer Kaiser heeft voorgesteld 1600.— op de
begrooting te brengen voor uitdieping. Ik dring ten sterkste op aan
neming van dat voorstel aan, want het is hoogst noodzakelijk dat
worde voortgegaan met hetgeen de heer Van Dissel heeft aanbevolen.
De heer De Sturler. Na hetgeen zooeven door den heer Dekhuyzen
is medegedeeld, meen ik dat het veel beter zoude zijn wanneer ge
wacht werd met het toestaan van die ƒ1600.— totdat uit het rapport
blijkt waar gediept moet worden. Want nu weet men niet waar ge
diept moet worden.
De Voorzitter. Toen indertjjd gebleken is waar ondiepten voor
kwamen, heeft de Raad besloten jaarlijks ƒ1600.— op de begrooting
te brengen om die ondiepten weg te nemen. Wil de Raad dat werk
nu staken, mij wel, maar de zaak gaat er mede achteruit.
De heer De Sturler. Ons is door den Onder-Architect gezegd dat
hij niet wist waar die 2000 meter diepgrond moesten gevonden worden.
De Voorzitter. Dan weet hij niet wat er te doen is. Men kan nog
wel ik weet niet hoeveel duizend meter grond uit de grachten halen.
De lieer Cock. Ik heb indertijd het voorstel van den heer Van
Dissel van harte ondersteund, maar ik heb dat voorstel toen zoo be
grepen, dat jaarlijks ƒ1600 zou worden besteed totdat de ondiepten,
die hij had geconstateerd voor gevaarlijk en hinderlijk voor de door
strooming, zouden zijn weggeruimd, hetgeen niet wegneemt dat er
nog wel andere ondiepten kunnen bestaan en ook stellig bestaan, die
weinig of in het geheel niet hinderlijk voor de doorspoeling zijn en
dan ook door den heer Van Dissel niet werden bedoeld. De mogelijk
heid bestaat echter dat die hinderlijke ondiepten nu zijn weggeruimd,
nadat wij gedurende vele jaren daaraan telkens 1600 hebben besteed.
Immers het trof mij, toen ik na ailoop der vergadering, waarin het
bedoelde besluit genomen werd, den heer Van Dissel sprak, van hem
te vernemen, dat het aantal plaatsen door hem aangegeven als te zijn
hinderlijk voor de doorstrooming niet zoo talrijk was als ik mij wel
had voorgesteld. Het kan dus zijn dat die alle zjjn opgeruimd. En
daarin kan juist het verschil van mcening zitten lusschen onzen Voor
zitter en de Wethouders.
De Voorzitter. Ik kan den heer Cock de verzekering geven, dat
de door den heer Van Dissel opgegeven ondiepten nog lang niet alle
zjjn opgeruimd.
De heer Van Hoeken. M. d. V.» Ik geloof ook wel dat er nog
ondiepten zijn, maar voor die kleine diepwerken staat reeds 1400.
op de begrooting uitgetrokken. Met den heer Cock geloof ik dat die
erg hinderlijke ondiepten voor een groot deel zijn opgeruimd.
De Voorzitter. Mag ik den heer Van Hoeken vragen op welken
grond hij dit gelooft?
De heer Van Hoeken. Omdat het diepen nu al zoovele jaren heeft
plaats gehad en ook na ingewonnen informatie bij dengeen die het
werk heeft uitgevoerd.
De Voorzitter. Dat verwondert mg, want de man die bet werk
heeft uitgevoerd woont niet in deze gemeente. Het was bovendien
iemand die eenvoudig deed wat hem opgedragen werd, maar weinig
afwist van de eigenlijke quaestie.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer Kaiser om 1600 op de begrooting te
brengen wordt in stemming gebracht en verworpen met 16 tegen 8
stemmen.
Voor stemden de heeren: Hasselbach, Van Reenen, Tieleman, Kaiser,
Du Rieu, Zillesen, Zaalberg en Le Poole.
De Voorzitter. Ook wilde ik nog voorstellen om aan dit Volgn.
f 750 toe te voegen voor het maken van walburries aan den
Ouden Rijn.
De heer Juta. Ik wensch met een enkel woord mijne meening
te motiveeren, dat de bewuste 750 niet op de begrooting behooren