112 DONDERDAG 27 OCTOBER 1892. Dc heer Zillesbn. M. d. V.! Mag ik even een enkel woord zeggen naar aanleiding van eene zaak, welke bijditVolgn behoort, nl. over de Tramway-Maaischappij. Uit de stukken in de leeskamer nedergclegd heb ik gezien dat reeds gevolg is gegeven aan mijn verzoek om de Directie in kennis Ie stellen met den slechten toestand in den laatslen tijd van de wissels en aansluitingen, speciaal op de Plantage, de Hooge- woerd en voor het Raadhuis. Het antwoord van den Directeur acht ik vrij vaag, het is een schuiven op de lange baan. Hij begint, met te zeggen dat de wissels niet te kort zijn en staaft dit door" aan te geven de afmetingen van andere wissels. Het is hij mij evenwel de quaestie niet of de wissels te kort of te lang zijn. alleen heb ik de aandacht willen vestigen op de gebrekkige aansluiting in den laatsten tijd. De Directeur eindigt verder met te verklaren dat het schokken niet is te wijten aan de meerdere of mindere lengte maar aan de constructie der wissels, en voegt er bij, dat het in zijne bedoeling ligt de beslaande door een beter soort te doen vervangen in 1JS93 of 1894. Wij kunnen dus veilig aannemen dat dit zal ge beuren in 1894. Nu zou ik het jammer vinden wanneer die gebrek kige toestand zoolang moest voortduren. En ik zou daarom Burg. en Weth wel willen uitnoodigen, onder referte aan hun vorig schrijven, de Directie van de Tram-Maatschappij te herinneren aan de verplich ting in hare concessie opgenomen, dat de tramlijnen en wissels vol doende moeten worden onderhouden en ernstig op het nakomen daarvan aan te dringen. Zijn er bezwaren aan verbonden om de nieuwe wissels dit jaar of het volgende te doen leggen, welnu, laat men dan de bestaande wissels in beteren toestand brengen en met name de aansluitingen verbeteren. Daardoor zouden dc velen die met mij van dit vervoermiddel een druk gebruik maken zeer zijn gebaat. Ik beveel deze zaak bizonder aan in de aandacht van het Dag Bestuur. De Voorzitter. Er is ook over gesproken om een post voor sneeuw- opruiming op de begrooting te brengen en ik kan mij daarmede zeer goed vereenigen. Immers, wij moeten daarvoor geregeld uit den een of anderen post puttten en komen dan natuurlijk op dien post tekort. Er gaat geen winter voorbij of er moet sneeuw opgeruimd worden, en er dient daarvoor dus ook wel degelijk een post op de begrooting te slaan. Ik zou daarvoor een som van ƒ1000 in overweging geven, hoewel ééne goede sneeuwopruiming meer kost. Maar wij kunnen dan zien hoever wij met dat geld komen, en, als het noodig blijkt te zijn, voor hel volgende jaar den post verhoogen. De heer Jota. Ik kan met het voorstel volstrekt niet medegaan, en geef er verreweg de voorkeur aan om voor dat doel niets op de begrooting te brengen. Wanneer ik mij toch wel herinner, hebben wjj in den laatsten winter ook niets voor sneeuwopruiming uitgegeven. Bovendien, de sneeuwopruiming valt per se in een jaargetijde, dat daarmede zeer gevoegelijk stadswerklieden belast kunnen worden, daar er, zoodra er sneeuw op de straten ligt, toch voor hen geen of minder gewoon werk is, terwjjl zy dan niettemin geregeld hun loon ontvangen. Ik zie dan ook werkelijk het nut er niet van in om voor sneeuw opruiming thans een nieuwen post te creëeren. Alleen in buitenge wone gevallen zou het geld, dat daarvoor op andere posten kan ge vonden worden, wel eens niet toereikend kunnen zijn. Maar dan is er nog tijd genoeg om aan den Raad de middelen te vragen om iets meer dan gewoonlijk toe te staan. De heer Drucrer. In mijne afdeeling behoorde ik lol de leden, die op dit punt de aandacht vestigden. Nu bevreemdt het mij, dat de schriftelijke toelichting, die wij van Burg. en Weth. ontvingen, niet overeenstemt met de mondelinge toelichting door den heer Juta zoo even gegeven. Waar de Memorie van Antwoord zegt, dat geen afzonderlijke post voor sneeuwopruiming behoeft uitgetrokken te worden, omdat de noodige middelen gewoonlijk uit art. 89 gevonden worden, heb ik dat geheele artikel aandachtig nagelezen, maar noch bij de Ourthe- keien, noch by een der andere onderdeelen eene omschrijving kunnen ontdekken, waaronder de sneeuwopruiming kan worden geacht. Trou wens uit de mondelinge toelichting blijkt nu, dat de gelden hiervoor gevonden worden uit den post voor dagloonen van werklieden. Tegeljjk wil ik in dit verband wijzen op de juistheid van de op merking, door een ander lid der afdeeling bij Volgn. 101 gemaakt, dat het voor de leden van den Raad zeer gcwenscht zou zijn te weten, wat door de werklieden der gemeente wordt verricht. Waar voor de sneeuwopruiming tal van werklieden dienst doen, zou de daarbedoelde slaat kunnen doen zien, hoevcle dagen die werklieden aan de sneeuwopruiming hebben gewerkt, en wat ze dus aan de ge meente heeft gekost. Na de inlichtingen, door ons van den heer Juta ontvangen, zie ik er echter geen bezwaar in, dat voor de sneeuwopruiming geen afzon derlijke post wordt uitgetrokken. De Voorzitter. De conclusie, waartoe de heer Drucker aan het slot van zijn betoog komt, zou volkomen juist zijn, indien maar de inlichtingen, waarop zij gebaseerd is, even juist waren. Maar het tegendeel is waar. Men heeft somtijds op een gegeven oogenblik een twee- of driehonderdtal werklieden noodig, want het opruimen moet dadelijk geschieden of men kan het wel geheel nalaten, daar de sneeuw onmiddellijk wordt platgetreden. Ik heb dan ook meermalen, by dreigend weder des winters, in gespannen verwachting staan uit kijken of het al dan niet zou ophouden met sneeuwen, om dadelijk order te geven om met de opruiming te beginnen. Dc stads werklieden kunnen dan geene andere diensten praesteeren dan de sneeuw van de hoopen afhalen en wegvoeren; al het overige moet door los werkvolk geschieden. Wil de vergadering echter liever een proef nemen met ƒ500 op de begrooting te brengen, dan bestaat er bij mij geen overwegend be zwaar den post tot dat bedrag te verminderen; het beginsel is dan uitgemaakt. De heer De Goejë. M. d. V.! Hoeveel heeft de sneeuwopruiming in vroegere jaren gekost? De Voorzitter. Zooals ik straks reeds zeide, heeft de gemeente voor ééne flinke opruiming wel eens 1100 moeten uitgeven, en nu spreekt het wel van zeil dat een dergelijk bedrag niet uit dezen post of uit die van «Onvoorziene Uitgaven" kan gevonden worden. De beraadslaging wordt gesloten. Het gewijzigd voorstel van den Voorzitter wordt hierop aangenomen met 18 tegen 6 stemmen. Tegen steraden de heeren: Juta, Cock, Fockema Andreae, Van Lidth de Jeude, Van Hoeken en Verhey van Wijk. Volgn. 89 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn 90 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed gekeurd. Beraadslaging over Volgn. 91: Onderhoud van wandelplaatsen en plantsoenen. De Voorzitter Voor herstel en wijziging van het hek langs de Plantage wordt bij dit artikel uitgetrokken 225.Ik stel voor die som te verhoogen met ƒ125.— en alzoo te brengen op ƒ350.—Voor dis 125.— meer kan ruen het hek veel sierlijker maker; wil men het hek herstellen, laat men het dan ook in eens goed doen, anders zou ik het liever nog een jaar uitstellen. Voor 225.wordt het hek niet mooi. De heer Juta. Voor ƒ125.— meer krijgen wij een rond hek, voor de aangevraagde 225.een hek met rechte banden door flauwe hoeken aan elkander verbonden. Wij hebben gemeend het werk even goed en deugdelijk, zij het ook een weinig minder sierlijk, te krijgen voor 225en achten ons dus geheel verantwoord door die 125. te schrappen. De Voorzitter. Ik ben het niet met den heer Juta eens. Het hek staat op een punt van de stad waar bijna iedereen langs gaat, en daar mag men toch wel iets voor de sierlijkheid over hebben. De heer Van der Breggen. Welk hek moet eigenlijk hersteld worden De Voorzitter. Het hek bij den ingang van het Plantsoen. De heer Van der Bregcen. Ik dacht dat dit hek nog goed ge noeg was. De Voorzitter. Dat is wel zoo, maar men wil het hek nu rond maken. Een vierkant hek vind ik daar zeer leelijk Als men geen geld genoeg heeft om het ineens sierlijk en goed te doen, laat men het dan uitstellen. De heer Jota. Het is niet de quaeslie dat er geen geld voor zoude zijn, maar men kan voor 125.— minder, het werk even deugdelijk en goed doen; alleen de sierlijkheid wordt iets minder, want er komen dan flauwe hoeken. De Voorzitter. Hel is hier juist de quaestie van sierlijkheid, en dus ook een quaestie van geld. Heeft men er het geld voor over dan kan het hek wat sierlijker worden gemaakt, iets wat zeer gewenscht is bij een hek dat zoo in het oog loopt. De heer Van der Breggen. Als ik het wel begrijp schijnt er op het oogenblik heel weinig aan het hek te haperen, en het verschil alleen te loopen over de vraag hoe men in de toekomst het hek zal maken. Is het dan nu niet beter er op 't oogenblik maar niets aan te doen? Het komt mij voor dat het nog zeer goed is. De heer Hasselbach. Zooals de heer Van der Breggen zegt, het hek is ook nog goed. De bedoeling is dan ook niet het geheele hek langs het Plantsoen te vernieuwen, maar dat gedeelte bij de vijf huizen, wanneer meD den hoek van de Hoogewoerd omslaat. Aan de eene zijde staat daar een lantaarn paal, aan de andere zijde het huis van Mevr. Huët. Die doorgang naar het Plantsoen is werkelijk vreeselijk smal, vooral wanneer 's zomers de hoornen in den tuin van Mevr. Huët die passage nog overschaduwen. De wandelaars loopen daar gevaar overreden te woeden door de voertuigen die het Plantsoen inrijden. Dat gevaar is door de bewoners in dien omtrek meermalen opgemerkt, en het heeft dikwerf ook niet veel gescheeld of er was een ongeluk gebeurd. De heer Van der Breggen. Dat soort van gevaar loopt men echter bij eiken hoek van een straat. Dit is nog geen reden voor verandering. De heer Hasselbach. Ja, maar bij gewone straten blijven de rij tuigen op de keien rijden, terwijl aan weerszijden een voetpad is voor de wandelaars welke dus geen gevaar loopen overreden te worden. Bij het Plantsoen bestaal dal gevaar echter wel. De doorgang is daar zoo nauw dat de rijtuigen vlak langs het hek heenrijden. Er is meer malen tegen mij gezegd door bewoners der Plantage, dat het schande is dien toestand daar te laten bestaan. De heer Van Hoeken. M. d V.! Het vorige jaar heb ik deze uit gaaf ook reeds bestreden op denzelfden grond als nu zooeven door den heer Van der Breggen is geschied. Dat gevaar waarvan men by het hek van het Plantsoen spreekt, levert elke hoek van een straat op. Ik zie dus niet in waarom dat hek moet vernieuwd wordenwordt het met den tjjd zoo slecht dat vernieuwing noodig is, welnu, dan kan men verder over de richting en de meerdere of mindere sierlijkheid spreken. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den Voorzitter om de som met 125.te ver hoogen wordt in stemming gebracht en verworpen met 23 legen I stem die van den heer Le Poole. De Voorzitter. Ik stel nu voor om den geheelen post te doen vervallen. Dit voorstel wordt aangenomen met 22 tegen 2 stemmen. Tegen stemden de heeren: Hasselbach en De Goeje.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 8