108
DONDERDAG 27 OCTOBER 1892
Beraadslaging over Volgn. 67. Jaarwedden van de keurders, wegers,
meters, rooimeesters en dergelijken.
De heer Zaalberg. M. d. V.! Ik heb niet genoegen gezien dal na
de opmerking die ik verleden jaar bij de begrooling gemaakt heb.
wij eindelijk een Concept-Verordening voor de keuring van levens
middelen hebben gekregen. Ik hoop dat die Verordening zeer spoedig
zal worden aangenomen, maar wil men binnen een niet al te lang
tijdsverloop overgaan tot de uitvoering van de keuring der levens
middelen dan moet daarvoor loeh een zeker bedrag worden gesteld.
Rotterdam geeft daarvoor, ineen ik, /50U0; eene som van f 300U zou
hier, mijns inziens, riiet te groot zijn. Ik zou u dus in overweging
geven dit artikel met die som te verhoogen, zoodat wij na aanneming
van de Verordening dadelijk met de uilvoering kunnen aanvangen.
De Voorzitter. Wanneer er keurders van levensmiddelen moeten
worden aangesteld, zullen dezen ook natuurlijk moeten worden be
taald. Maar om nu al gelden uit te trekken ter uilvoering van eene
Verordening die nog niet eens de leden van den Raad heelt bereikt,
vind ik wel wat praematuur.
De heer Zaalberg. Dan moet toch later met een voorstel tot ver
hooging van dezen post worden gekomen, wanneer ten minste de be
handeling van de Concept-Verordening niet al te lang op zich laat
wachten. En dan zie ik niet in waarom wij nu niet den post met
een zeker bedrag kunnen verhoogen, als het toch later moet ge
beuren.
De Voorzitter. De Verordening zal wel worden ingediend, maar
hel blijft altijd de vraag of zij ook zal worden aangenomen. Daarom
trent kan men natuurlijk nooit met zekerheid spreken. Ik vind het
dus beter te wachten totdat de Concept-Verordening is aangenomen.
De heer Zaalberg. Dan heb ik er vrede mede, M. d. V.!
Volgn. 67 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De Volgnrs. 6875 wordih achtereenvolgens zonder beraadslaging
of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over Volgn. 76. Kosten van hel onderhouden en schoon
houden van het gebouw of vertrek, bestemd voor de vergaderingen van
den Raad en van Burgemeester en Wethouders, mitsgaders voor de Secretarie
der gemeente.
De Voorzitter. Ik stel voor dit Volgn. allereerst te verhoogen met
een som van 425 voor een nieuwen vloer in de zoogenaamde
«Groote Pers."
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! M. d. V.! Ik vraag ongaarne
het woord om te zeggen wat ik te zeggen heb, ten eerste omdat het
eenigermate onaangenaam is daar het eenvoudig eene quaestie van
vorm betreft;
ten tweede omdat ik zelf eenigermate twijfel aan de juistheid van
hetgeen ik vragen wil,
Mijne vraag is deze: of het boven bedenking is dat door u als
Voorzitter, niet tevens zijnde lid van den Raad, voorstellen worden
gedaan ter verhooging van posten m. a. w. amendementen worden
voorgesteld? Ik wil natuurlijk de discussién niet smoren; als uwe be
voegdheid tot het doen van voorstellen in twijfel getrokken werd,
zoude er zeker wel een lid van den Raad zijn die deze voorstellen
overnam. Het is alleen eene quaestie van vorm. Zegt gij. M. d V.,
dat het jurisprudentie is dat de Burgemeester geen lid van den Raad
zijnde, voorstellen mag doen, welnu! dan zwijg ik er verder over.
Of hebt gij u die vraag wellicht nooit gesteld?
De Voorzitter. Ik heb mij de vraag meermalen gesteld, doch ik
ben altijd tot de conclusie gekomen dat de Burgemeester het recht
heeft om dergelijke voorstellen te doen. De geheele begrooting wordt
voorgesteld door Burg. en Weth., en zou dan de Burgemeester geen
recht hebben om een voorstel tot wijziging te doen? Ik zou het
natuurlijk anders kunnen inkleeden en zeggen: ik adviseer den Raad
dit of dat te doen, doch dit zou vrij wel op hetzelfde neerkomen en
bovendien geloof ik mij, zooals ik reeds zeidc, volkomen gerechtigd
een voorstel in te dienen.
De heer Fockema Andreae. Wanneer u den Raad adviseert M. d. V.!
dan komt zulk een advies niet in stemming. Dat is hel groote ver
schil lusschen een advies en een voorstel.
De Voorzitter. Ik geloof dat wanneer het College van Dag. Be
stuur voorstellen kan doen, de Voorzitter daarvan ook voorstellen tot
wijziging kan indienen.
De heer Fockema Andreae. Toch niet namens het Dag. Bestuur.
Het is eene odieuse quaestie, maar bestaat er twijfel omtrent uwe
bevoegdheid, dan zal een der heeren die het met u eens zijn uw
voorstel wel willen overnemen, en is dit beter en voorzichtiger.
De Voorzitter. Ik ben overtuigd dat ik het recht heb om derge
lijke voorstellen te doen.
De heer Zillesen. M. d. V.! Hoe is het gevoelen van de Commissie
van Fabricage omtrent die vernieuwing van den vloer?
De Voorzitter. De Commissie van Fabricage is het met mij eens
De heer Van Hoeken. Ik wil het voorstel van den Voorzitter wel
ondersteunen, ik meen dat het noodig is den vloer te vernieuwen.
Men zal er nog wel niet doorheen vallen, maar hij is toch op ver
schillende plaatsen.zeer zwak.
De heer Hasselbach. M. d. V.! Ik ben ook overtuigd van de nood
zakelijkheid van een nieuwen vloer, doch wil een middenweg voor
stellen waardoor én de Wethouders én de Commissie van Fabricage
met den Voorzitter zullen bevredigd worden. Ik wensch den vloer
te doen vernieuwen met beter aan het doel beantwoordende delen
dan nu in den vloer liggen, door nl. de grenen delen te vervangen
door vuren delen, waardoor het afspanen enz. wordt voorkomen.
Laten wij dan verder het werk verrichten in een tijd dat onze
eigen timmerlieden weinig werk hebben, bijv. in de wintermaanden,
dan zullen wij twee voordeelen kunnen bereiken
1°. zullen wij geen extra arbeidsloon behoeven te betalen.
2°. zullen wij de planken van den ondervloer kunnen bezigen voor
ander werk, waar dat hout speciaal voor kan dienen in plaats van
nieuw hout.
Wij krijgen dus een nieuwen vloer waarvan het hout ons niets
kost, want wij verruilen het slechts tegen het oude hout, en boven
dien hebben wij geen extra werkloon te betalen.
De heer De Sturler. Ik kan hieraan toevoegen, dat de zaak ook
in de Commissie van Fabricage is ter sprake gebracht, maar aldaar
nog geene bepaalde conclusie is genomen. Vandaar dat ik niet gemach
tigd was hier, namens haar, de quaestie te berde te brengen. Na
hetgeen door den Hasselbach thans is aangevoerd, meen ik echter
wel te mogen verklaren, dat hij het, mijns inziens, bij het rechte
eind heeft, en zijn plan werkelijk aanbeveling verdient.
De heer Hasselbach tracht door zijn denkbeeld alle partijen te vreden
te stellen. Het spreekt echter wel van zelf, dat wanneer werkelijk,
zooals door den heer Hasselbach betoogd wordt, het geheele werk
op de door hem aangegeven wijze zou kunnen verricht worden en wel
zoo dat het bijna niets extra's kost, een ieder er vrede mede kan
hebben.
De heer Hasselbach. Wanneer men het netjes uitrekent, kost het,
betrekkelijk althans, inderdaad niets. Het is hier toch een eenvoudige
ruil en niets anders. Voor het nieuwe hout, dat wij van de werf halen
voor een nieuwen vloer in de «Groote Pers", geven wij het oude hout
van dien vloer in de plaats, dat dan nog uitstekend gebruikt kan
worden voor dekstukken van kolken en riolen, voor beschoeiingen
enz Wij krijgen zoo, zonder dat het de gemeente iets kost, een
nieuwen vloer, die dringend noodig is en waarop zeker geen jaar kan
gewacht worden.
De heer Van Hoeken. Ik had over de quaestie van uitvoering
willen zwijgen, maar nu de heer Hasselbach die ter sprake brengt,
mag ik niet nalaten te verklaren, dat ik daaromtrent juist met hem
van eene tegenovergestelde meening ben. Naar mijn idee, is werk
onder eigen beheer het mag dan goed werk wezen toch altijd
duur werk. Bovendien kan aan het verlangen van den heer Hassel
bach even goed tegemoet worden gekomen, wanneer men bij de uit
besteding van het werk eenvoudig bepaalt, dat de oude deelen aan de
werf moeten worden gebracht, om later voor de door hem genoemde
doeleinden gebruikt te worden.
Nu kan de heer Hasselbach wel zeggen, dat de geheele zaak zoo
doende geen cent kost; geld kost het in ieder geval, en, naar mijn
vaste overtuiging, in eigen beheer nog meer geld dan anders.
De heer Fockema Andreae. Ik twijfel eeniger mate, of de heer
Van Hoeken de quaestie, die het hier geldt, wel juist stelt. Mij dunkt,
wij staan hier voor een geheel ander geval, dan wanneer er een
principieele en algeraeene beslissing moest genomen worden over de
al of niet handhaving van eigen beheer. Thans moet wel degelijk in
het oog worden gehouden, het aantal werklieden, dat de gemeente
feitelijk in dienst heeft, en vooralsnog moet houden. Wanneer der
halve de heer Hasselbach aanvoert, dat de gemeente een zeker getal
vaste timmerlieden in dienst heeft, die in den winter tijd genoeg over
hebben, dan gaat het, dunkt mij, niet aan te zeggen, dat het leggen
van den vloer goedkooper zal geschieden door personeel, dat daarvoor
extra moet worden betaald, terwijl het loon van onze eigen tim
merlieden doorgaat.
De Voorzitter. Ik geloof, dat wij werkelijk bezig zijn ons te veel
in de quaestie van uitvoering te verdiepen. De vraag, waarop het
thans in de eerste plaats aankomt, is deze: «moet er al of niet een
nieuwe vloer gelegd worden?'' Die vraag nu is, mijns inziens, voor
geen ontkennend antwoord vatbaar. De heeren kunnen zeer gemak
kelijk zeiven den toestand van den vloer eens gaan zien.
De heer Juta. Mij dunkt, dat er wel eenige strijd bestaat tusschen
de bemerking in het Sectieverslag, dat er een post van 425 op de
begrooting zou moeten gebracht worden voor den nieuwen vloer en
hetgeen wij zooeven van den heer Hasselbach gehoord hebben. Deze
betoogde namelijk, dat er eigenlijk niets zal behoeven uitgetrokken te
worden, omdat het arbeidsloon gevonden kan worden uit het dag
geld der stadstiminerlieden, die toch betaald moeten worden, en het
materieel eenvoudig van de timmerwef gehaald kan worden.
Dit maakt dus een groot verschil en wij kunnen daarom de wen-
scheljjkheid of noodzakelijkheid uitspreken van het leggen van een
nieuwen vloer, zonder er een cent voor op de begrooting te-brengen.
Wil men echter liever de zaak omkeeren, dan kan men ook een be
paald bedrag uittrekken, terwijl men er feitelijk geen cent van besteedt.
Ik bedoel hiermede dus te zeggen, M. d V.dat de zaak minder
gecompliceerd is, dan u het voorstelt, dat men namelijk overtuigd
kan zijn van de wenschelijkheid om den vloer te herstellen en er
toch tegen kan zijn om daarvoor een bepaald bedrag op de begrooting
te brengen.
De heer Van Hamel. M. d. V. 1 Die f 425 zijn zeker geraamd voor
de kosten van het hout en het arbeidsloon.
Nu zou ik, de deskundigen gehoord, wel kunnen medegaan met
het voorstel om den vloer te vernieuwen, maar tegen een uitgaaf
van f 425 heb ik bezwaar, want, nu gebleken is dat het werk in
eigen beheer kan worden uitgevoerd, weet ik niet waarvoor die som
eigenlijk zal strekken, te meer daar het nieuwe hout tegen het oude
verruild kan worden.
De Voorzitter. Voor eene goede administratie zal die som altijd
op de begrooting moeten worden gebracht.
Neem aan dat er nog hout genoeg is, wat ik echter niet geloof
omdat men elk jaar aanbesteedt de hoeveelheid, die men denkt noodig
te hebben, dan nog moet dit op de begrooting verrekend worden.