106
DONDERDAG 27 OCTOBER 1892.
en deze zijn er velen onmogelijk op beide plaatsen tegelijk
aanwezig kunnen zijn, terwijl dal bezwaar ook, hoewel in mindere
mate, voor de koopers geldt. Aan dit bezwaar nu, wy geven het toe,
komt hel aanhangige voorstel te gemoet, ook al hadden wij het veel
liever opgelost) gezien door alles weer naar den Nieuwen Rijn terug
te brengen. Maar, zooals reeds is gezegd, daartoe te adviseeren scheen
ons toe gelijk te staan met reageeren tegen genomen besluiten van
den Gemeenteraad. Dat wilden en mochten wij niet.
Er" bleef der Commissie dus nu niets anders over dan te zeggen:
breng thans het overblijvende gedeelte van de markt ook maar over
naar de Kalvermarkt, dan is ten minste aan dat bezwaar van splitsing
tegemoet gekomen. Iedereen, die het advies van de Commissie heelt
gelezen, zal echter wel bemerkt hebben, dat de Commissie weinig
verwachting heeft van den voorgestelden maatregel.
Ik, voor mijn persoon, verwacht van dit geneesmiddel geen genezing
van de kwaal, maar hoogstens verlenging van het langdurige lijden,
dat de markt reeds heeft doorstaan.
Maar ik laat mijne persoonlijke opinie in deze voor hetgeen zij is,
en hoop van harte dat ik hier niet de rol zal vervullen van Cassan
dra, wier voorspellingen, hoewel zij nooit werden geloofd, toch altijd
uitkwamen!
(De heeren Hasselbach en Fockema Andreae komen ter vergadering.)
De heer Van Reenen. M. d. V.! Ik begin met mijn dank te be
tuigen aan den heer Cock voor den lof, dien hij mij wel heeft willen
toezwaaien als bevorderaar der belangen van handel en nijverheid,
die ik, naar mijn beste vermogen, steeds hoog hoop te houden!
Dan, M. d. V., wenschte ik u te vragen of de klachten der ooft-
handelaren over hunne verplaatsing van den Nieuwen Rijn naar de
Kalvermarkt, alias »Kouden Hoek", wel zoo geheel ongegrond zijn.
Ook zij toch verkoopen fijne appelen en peeren, die op de Westland-
sche markt tehuis behooren, om de eenvoudige reden, dat zij in het
Westland worden geteeld.
En wat zal nu in de toekomst het gevolg van den maatregel zijn?
Geen ander, dan dat van de officieel aangewezen marktplaats geen
gebruik zal worden gemaakt, maar men de vruchten zal gaan markten
in pakhuizen, of, erger nog, in bierhuizen en herbergen.
Waarlijk, M. d. V., ik zou dit zeer treurig vinden, en het daarom
nog maar het beste vinden, wanneer men voor de enkele appelen en
peeren, die er nog verkocht worden, de markt maar liet blijven, waar
zy thans gevestigd is.
De Voorzitter. Verandering in den toestand heeft aanleiding tot
dit voorstel gegeven. De vigeerende Verordening is gemaakt in 1868,
toen men werkelijk nog een Westlandsche markt had. Sedert is daarin
echter verandering gekomen; men voert nu uit het Westland zoowat
van alles aan: appelen en peeren, zoowel als druiven, pruimen en
perziken. Zoo komt men op de Westlandsche markt met vruchten,
die volstrekt niet alle speciaal Westlandsche vruchten zijn, en aange
zien nu zooals door den heer Cock zeer terecht is opgemerkt,
niemand op twee plaatsen, dus ook niet op twee markten, tegelijk
kan zijn, volgt dan van zelf dat men de markt niet kan bezoeken
zonder zich bloot te stellen aan eene bekeuring. Vandaar dat Burg.
en Welh. te rade zijn gegaan om voor het vervolg alle ooft op ééne
markt te vereenigen.
Wat nu de voor het doel aangewezen plaats betreft, ook ik acht
die niet bijzonder gelukkig gekozen. Het zal echter het best zijn in
dat opzicht de ondervinding uitspraak te laten doen. Mocht later de
Kalvermarkt voor de marktbezoekers weinig aantrekkelijkheid blijken
te bezitten, dan kan altijd nog naar eene andere plaats worden uit
gezien.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel wordt in stemming gebracht en aangenomen met 19
legen I stem, die van den heer Van Reenen.
IX. Voorstel betrekkelijk het gebruik van de Gehoorzaal door de
Commissie voor de Volksbijeenkomsten en omtrent de verhuring van
den Foyer.
(Zie Ing. St. n°. 322.)
De heer Van Hamel. M. d. V.! Aangezien het verzoek van adres
sante mijne volle sympathie wegdraagt, heb ik natuurlijk met ge
noegen van het voorstel van Burg. en Weth. kennis genomen. Nu
weet ik echter niet of de voorgestelde maatregel, nl. vermindering
van den tariefs-huurprijs, al dan niet terugwerkende kracht zal heb
ben, hoewel het mij voorkomt dat de terugwerkende strekking van
het verzoek uit het voorstel is op te maken. Is die meening juist,
dan kan ik mij ten volle met het voorstel vereenigen, zoo niet, dan
zou ik wel een amendement in dien zin willen voorstellen.
De Voorzitter. Het voorstel van Burg. en Weth. strekt, om aan
de Commissie voor de Volksvoorlezingen de zaal wederom op de oude
conditiën te verhuren. Nu heeft er echter, voor zoover ik weet, in
dit seizoen nog geene enkele voorlezing plaats gehad.
De heer Van Hamel. M. d. V.! Ik bedoel dat de Commissie, in
het vorig seizoen, voor drie bijeenkomsten niet minder betaald heeft
dan 232 35, hetgeen reeds 82.50 meer is, dan volgens de vroegere
conditiën, voor 19 bijeenkomsten zou zyn betaald geworden. Het is
daarom, dat ik zou willen voorstellen om de 10 eerstvolgende bijeen
komsten in ieder geval voor de betaling niet te laten medetellen.
De Voorzitter. Ik geef den heer Van Hamel toe, dat wij bij ons
voorstel uitsluitend gedacht hebben aan het -nieuwe leesjaar. Wij zijn
echter ten volle bereid om de zaak nog eens na te gaan, waarop dan
altijd een voorstel kan volgen. Voor het oogenblik ben ik daarop
echter niet gepraepareerd. Mag ik daarom den heer Van Hamel in
overweging geven nu nog geen bepaald voorstel te doen?
De heer Van Hamel. Daarmede, M. d. V., kan ik mij wel vcr-
eenigen.
De heer De Goeje. M. d. V.! Slechts een enkel woord naar aan
leiding van het verzoek sub 2: «haar voor de leesavonden vergunning
te verleenen om den foyer te mogen gebruiken om reden het meeren-
deel der sprekers ongenegen is en over geen voldoend stemgeluid kan
beschikken om in de groole zaal eene spreekbeurt te vervullen,"
Inderdaad, M. d. V., zooals de zaal thans is, resonneert zij sterk
wanneer zij niet dicht bezet is. Ik wil daarom Burg. en Weth. in
overweging geven een proef te nemen of niet door middel van gor
dijnen of iets dergelijks de zaal ook bruikbaar is te maken voor
lezingen of muziekuitvoeringen voor een kleiner publick.
De Voorzitter. Aan het verlangen van den heer De Goeje zal
geheel voldaan worden wanneer wij ook den foyer kunnen bezigen.
Men heeft nu geen keus dan tusschen de groote en de kleine zaal,
en deze laatste is te klein om veel publiek te bevatten. Is de groote
zaal goed vol dan is het resonneeren niet te bemerken, maar is zij
niet vol dan is het zeer goed waar te nemen. Bij aanneming van ons
voorstel zal men dan den foyer ook kunnen gebruiken, wat echter
niet wegneemt dat wij gaarne zullen onderzoeken of aan het reson
neeren in de groote zaal iets te doen is.
De heer De Goeje. Dank u, M. d. V.!
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
X. Begrooling voor 1893 van de Bank van Leening.
(Zie Ing. St. n°. 325.)
XI. Idem alsvoren van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude
Mannen- of Vrouwenhuis.
(Zie Ing. St. n". 320.)
XII. Suppletoire slaat van begrooting, dienst 1892, van het H. G.
of Arme Wees- en Kinderhuis.
(Zie Ing. St. n". 333.)
De begrootingen en de slaat worden achtereenvolgens zonder be
raadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
XIII. Verzoek van J. Ruigrok, om eene loozing te mogen leggen in
de slachtplaats in de Schagensteeg naar het stadsriool.
(Zie Ing. St. n°. 334.)
XIV. Idem van C. Maastricht, om de loozing van de slachtplaats in
de Ververstraat te doen uilloozen in het kolkriool aldaar.
(Zie Ing. St. n°. 334.)
XV. Idem van Mevr. S. Croramelin, om vrijstelling of terugbetaling
van schoolgeld, Hoogere Burgerschool voor Meisjes.
(Zie Ing. St. n°. 330.)
XVI. Idem van de Gemeente-Commissie van het Nederduilsch Her
vormd Kerkgenootschap, om het ijzeren hek op bet bordes der Marc-
kerk in de Koddesteeg door te trekken en gemeentegrond in te nemen.
(Zie Ing. St. n°. 331.)
Op deze verzoeken wordt achtereenvolgens zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming gunstig beschikt.
XVII. Begrooting van de Inkomsten en Uitgaven der gemeente
over 1893.
(Zie Ing. St. n®. 332 en 336.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De beer Was. M. d. V.! Na het hoogst onaangename debat, dat
wij in de vorige vergadering hebben bijgewoond over de min ge-
wenschte verhouding die op dit oogenblik bestaat tusschen de leden
van het Dag. Bestuur, wensch ik niet terug te treden in de algemeene
beschouwingen over dit onderwerp, welke blijkens het Sectieverslag
in de afdeelingen hebben plaats gehad.
Ik zou over dit onderwerp alleen dit willen zeggen, dat ik het ver
trouwen uitspreek, dat voortaan zal blijken dat Burg. en Weth. diep
doordrongen zijn van het beginsel onzer Gemeentewet, dal het Dag.
Bestuur is opgedragen aan het College van Burgemeester en Wethouders,
dus niet alleen aan den Burgemeester maar evenmin alleen aan de
Wethouders.
Ik zou deze eenvoudige opmerking, welke in theorie waarschijnlijk
door niemand zal worden tegengesproken, maar in de praktijk in den
laatslcn tijd wel eens uit het oog wordt verloren, niet hebben ge
maakt, wanneer ik niet iets anders had ter sprake te brengen naar
aanleiding van het antwoord van Burg. en Weth. op het Sectiever
slag in hel algemeen en speciaal omtrent de Algemeene Beschouwingen.
Dat antwoord toch heeft inij in hooge mate teleurgesteld en ik acht
het standpunt door het Dag. Bestuur in deze aangenomen niet getui
gende van deferentie tegenover den Raad en ook niet in overeen
stemming met de Wel. In de afdeelingen is door een lid op den
voorgrond gesteld, dat bij de behandeling van de begrooting mede
kan worden ter sprake gebracht het algemeen beleid van het Ge
meentebestuur, ook al staat dit niet in direct verband met de be
grooting.
En wat antwoorden Burg. en Weth. daarop? »Het is ons niet wen-
schelijk voorgekomen op de Algemeene Beschouwingen uitvoerig te
antwoorden, op grond dat de daarbij behandelde onderwerpen niet in
direct verband staan met de begrooting." Hoewel ik, na al hetgeen
in de vorige vergadering is gebeurd, thans geen lust heb algemeene
beschouwingen te voeren over de verhouding tusschen Burg. en Weth.
onderling, wensch ik toch protest aan te teekenen legen die be
schouwingen van Burg. en Weth. in hun antwoord gegeven, omdat
het mij voorkomt dat daarbij uit het oog is verloren de uitdrukke
lijke bepaling van art. 183 der Gemeentewet: »De Burgemeester en
Wethouders zyn wegens het Dag. Bestuur aan den Raad verantwoor-