114 DONDERDAG 27 OCTOBER 1892 gebracht te worden. In den Ouden Rijn, tusschen de Hooglnndsche Kerkgracht en de Hoogstraat is weinig scheepvaart, behalve aan het Amsterdamsche veer, en daar zijn walburries. Maar om nu elders in den Ouden Rijn, waar zij trouwens nooit geweest zijn, walburries aan te brengen, kwam ons ten eenenmale overbodig voor. De heer Du Rieu. Ik wil hier even opmerken, dat tegenwoordig de stoomboot van Lisse aan den Ouden Rijn aanlegt. Wanneer dus voor dat gedeelte van den Ouden Rijn walburries worden voorgesteld, zal ik dit zeer toejuichen. De heer Van Hoeken. M. d. V.! Ik kan Uw voorstel wel onder steunen, maar met een klein amendement, namelijk om de walburries niet te leggen in den Ouden Rijn maar in de Haven. (Gelach!) Dit is werkelijk nu niet zoo om te lachen. Ieder zal toch moeten toestemmen, dat in de Haven meer scheepvaart is dan in den Ouden Rijn. tn, waar veel gevaren wordt, is ook veel gevaar. Brengt men de walburries in den Ouden Rijn aan, dan kunnen zij daar geen kwaad, maar nut zullen zij er, mijns inziens, zeer zeker niet doen. Bovendien bestaat er omtrent het nut van de walburries in het algemeen zelfs verschil van gevoelen. Zoo verklaart o. a. de beer Hasselbach, naar ik zelf geboord heb, dat hij voor zich er in het geheel niet aan zou denken ze aan te brengen. De ondervinding heeft echter, naar ik meen, wel degelijk het nut van walburries bewezen. De Voorzitter. Ik zou den heer Van Hoeken wel in overweging willen geven om een volgend jaar met zijn voorstel terug te komen. Het zou toch voor het oogenbhk moeilijk te zeggen zijn, waar al dan niet walburries zouden kunnen aangebracht worden. De heer Hasselbach. Nu de heer Van Hoeken mij, als het ware, in het debat gesleept heeft, moet ik wel bekennen, niet voor houten walburries te zijn, die toch altijd eene betrekkelijk groote uitgave vereischen. Wanneer men hout aan het water brengt, krijgt men altijd een rotboel. Zij zijn gauw weg en beschermen bovendien den wal niet, want een schip van eenige beteekenis ligt met zijn romp niet gaarne tegen een gemetselden wal en blijft daarvan zelf op een eerbiedigen afstand; daarom acht ik de voorgestelde uitgave dan ook werkelijk niet verantwoord. De beraadslaging wordt gesloten. Hel voorstel wordt hierop in stemming gebracht en verworpen met algemeene stemmen op ééne na, die van den heer Van Hoeken. Volgn. 94 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over Volgn. 95, Onderhoud van klokken enz. De beer Do Rieu. Ik was het lid, dat in de sectiën sprak over het carillon, dat hersteld is, maar waarvan de nieuwe hamers roest- streepen hebben gegeven, hetgeen verbetering vereischt. De beraadslaging wordt gesloten. Volgn. 95 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Volgnrs. 96 en 97 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over Volgn. 98. Kosten voor het verstrekken van en aanlrj voor duinwater. De heer ürucker. M. d. V.! Het wil mij in de eerste plaats voor komen dat deze post zeer laag is geraamd. In het Sectie-Verslag wordt in herinnering gebracht wat in de laatste drie jaren voor dit is uitgegeven, nl. in 1889 2768, 1890 f 2878, in 1891 f 3317, ter wijl er wordt bijgevoegd, dat men allerminst in den tegenwoordigen tyd op dit punt bezuinigd wilde zien. En wat antwoorden Burg. en Weth. hierop? «Wij vertrouwen dat door de genomen maatregelen op het waterverbruik op de scholen tengevolge van beter toezicht kan worden bezuinigd." Maar eenige verdere redeneering waarom men meent thans, niettegenstaande de uitgaven vrij consequent boven de f 2800 blijven, 2300 te kunnen ramen ontbreekt geheel. Ik wil geen geld opdringen aan het Dag. Bestuur, maar wel wensch ik te vragen of dit (rallege zich verantwoord acht door slechts ƒ2300 te ramen. In de tweede plaats wordt in het Sectie-Verslag de aandacht ge vestigd op het aanbrengen van standpijpen, het verschaffen van de gelegenheid op ruime schaal in allerlei deelen van de stad om duin water te verkrijgen, bijv. tweemaal per dag. Dit is een punt dat altjjd de aandacht verdient maar zeer zeker in deze dagen nu wij van deskundigen hooren: wij zijn volstrekt niet gerust dat de cholera-epidemie welke dit jaar dreigde, niet opnieuw het volgende jaar zal verschijnen. Het is dan ook zeker een ongewenschte toestand dat een vrij groot gedeelte van de in woners dezer stad verstoken is van de gelegenheid om duinwater te krijgen, zoolang de huiseigenaren de leiding niet in de woningen willen brengen. Er werd daarom op aangedrongen in ééne afdeeling vrij alge meen en met nadruk dat door middel van standpijpen in allerlei deelen der stad ieder, onverschillig of hij in eene poort woont of niet, in de gelegenheid zy in zijne buurt duinwater te verkrijgen. En wat antwoorden Burg. en Weth. hierop: «Tegen het plaatsen van standpijpen ter verstrekking van gratis duinwater in verschillende gedeelten der gemeente bestaan onoverkomelijke bezwaren. Niet alleen zouden de daaraan verbonden kosten zeer hoog zijn, maar bovendien zouden de thans reeds aan de duinwaterleiding aangesloten eigenaren van huizen aanvrage doen om in hunne buurt zoodanige standpijpen te plaatsen en alsdan de aansluiting opzeggen." Wat in de eerste plaats de kosten betreft, is het wel aan eenigen twijfel onderhevig of die zoo hoog zouden moeten zijn, wanneer men eenige mannen in dienst van de stad aanstelde out in de verschillende gedeelten van de stad op aangewezen tijden het water uit de stand pijpen te leveren. De prikkel om zich te vreden te stellen met deze wijze van waterverkrijging zou bij de ingezetenen niet zoo heel groot zijn, want men zou het water slechts op bepaalde tyden van den dag en op bepaalde plaatsen kunnen bekomen en niet ten allen tijde in zijne eigen woning. In elk geval zou ik gaarne zien dat den Raad een overzicht werd voorgelegd waaruit blijkt hoe hoog de kosten wel zijn; dat verder speciaal werd onderzocht of de bezwaren die als «onoverkomelijk" worden voorgesteld werkelijk onoverkomelijk zijn, en of niet verder het belang van de zaak eischt, dat men zich deze bezwaren getroost. Bij den beperkten tijd zal ik er nu niet veel meer over zeggen maar wensch aan de zaak dadelijk een praktischen vorm te geven. Ik heb daarom de eer de volgende motie voor te stellen De Raad besluite Burg. en Weth. uit te noodigen een onderzoek in te stellen, ook door het inwinnen van inlichtingen in andere steden, naar de wijze waarop, hetzij blijvend of althans in tijden van dreigende epidemiën, door raiddel van standpijpen het duinwater kan worden gebracht onder het bereik van de bewoners in de verschillende deelen der gemeente; naar de daaraan verbonden kosten, en van den uitslag van dat onderzoek mededeeling te doen aan den Raad. Ik zal er niet bijvoegen «zoo spoedig mogelijk'' omdat ik meeu dat bij eene zaak van zooveel belang Burg. en Weth. wel uit eigen beweging den meest mogelijken spoed zullen betrachten. De motie wordt voldoende ondersteund en kan derhalve een onder werp van beraadslaging uilmaken. De Voorzitter. In de eerste plaats wensch ik te doen opmerken, dat men bijna overal heelt eene gemeentelijke duinwaterleiding, hier echter niet. Wij hebben nu bijna overal het duinwater gebracht. Gaat men nu standpijpen plaatsen, dan zullen de eigenaren der nog niet aangesloten huizen tot de huurders zeggen: «gij kunt daar en daar duinwater krijgen", waardoor de verdere aansluiting zeer zal worden legen gehouden. Wij kunnen nu ook nog eenige pressie op de eige naren uitoefenen, omdat wij de Wet riog te hulp kunnen roepen, maar is dit voorbij, dan is, plaatst men standpijpen, al het geld tot hiertoe uitgegeven zonder eenig nut besteed. Er is nu eene beweging tegen de aansluiting, men zegt: «wij zullen het wel winnen als wij maar volhouden." Toch melden zich dagelijks eigenaren voor de aansluiting aan. Die beweging van vooruitgang zullen wij echter tegenhouden wanneer wjj den door den heer Drucker voorgestelden maatregel nemen. Hadden wij hier eene gemeentelijke waterleiding, dan ware het iels anders, maar nu zou die maatregel al hetgeen wij reeds gedaan hebben ongedaan maken. De heer Fockeha Andreae. M. d. V.! De heer Dekhuyzen heeft er straks terecht op gewezen, dat voorspellen altijd een gevaarlijk werk is, waaraan ik mij dan ook niet durf wagen. Wel durf ik echter, tegenover uwe meening, dat, wanneer hier en daar standpijpen ge plaatst werden, de neiging tot aansluiting aan de duinwaterleiding zou verminderen, de gissing uiten, dat die neiging daardoor integen deel zou aangewakkerd worden. Immers, het ligt toch, dunkt mij, voor de hand, dat raenschen, die, zij het dan ook door met eenige moeite het water uit de standpijpen te halen, aan het gebruik van duinwater gewend zijn geraakt, dat gebruik zullen wenschen voort te zetten, en dus bij voorkeur zullen gaan wonen in huizen, die aan de duinwaterleiding zijn aangesloten. En nu zal juist de aandrang naar die woningen, naar mijn overtuiging, voor de huisheeren een stimulans zijn om duinwater in hunne eigen dommen aan te brengen. Die meening, M. d. V.. heeft, dunkt mij, zeer zeker recht van be staan tegenover de uwe, en ik zie dan ook inderdaad niet in, dat door het plaatsen van standpijpen de belangen der Duinwater-Maat schappij geschaad zouden worden. Maar, bovendien, bij eene quaestie als deze, mag niet uitsluitend gelet worden op het financieele belang, dat daaraan voor de Duinwater-Maatschappij direct en voor de ge meente indirect verbonden is. In de allereerste plaats toch zullen wjj wel het oog dienen te vestigen op de gezondheidsbelangen, en daarom juich ik ten zeerste toe het instellen van een onderzoek, waardoor bovendien niets gepraejudicieerd wordt. De heer ürucker. Een paar woorden slechts, M. d. V., ten einde een mogelijk misverstand uit den weg te ruimen. Ik wensch 'het plaatsen van standpijpen volstrekt niet als eenig middel om het duin water te propageeren, maar ben ten sterkste geneigd daartoe alle mogelijke middelen aan te wenden, hetzij die van overreding, hetzy die van geoorloofden dwang, ten einde van de huisheeren te verkrij gen, dat zij in de woningen duinwater brengen. Maar waar alle andere middelen falen zou ik ten slotte het middel van standpijpen willen aanwenden. Wat andere steden aangaat, zoo wijs ik erop dat o. a. de gemeente Groningen die mij nauwkeurig bekend is standpijpen heeft, jaar in jaar uit, ook zonder dat er epidemieën heerschen, en toch ziet men daar dagelijks nieuwe aan sluitingen. Wel een bewijs, dunkt mij, dat het een aan het ander niet in den weg staat. Ook daar behoort de waterleiding aan eene par ticuliere Maatschappij. De Voorzitter. De heer Drucker heeft niet verder gesproken over hetgeen hij in zijne eerste rede heeft ter sprake gebracht, ifag ïk hem daarom vragen of hij al dan niet voor verhooging van den post is? De heer Drucker. Gaarne zou ik eerst mjjne vraagbeantwoord zien, of. namelijk, Burg. en Weth. de verantwoordelijkheid op zioh durven nemen om zonder verhooging der raming het jaar 1893 in te gaan. De Voorzitter. Ik durf die verantwoordelijkheid niet aanvaarden en stel daarom voor den post met ƒ450.te verhoogen. De heer De Sturler. M. d. V.! Ik ben er zeer voor om wat meer geld uit te geven voor het verschaffen van duinwater aan minver mogenden, maar niet om ook voor het verbruik op de openbare scholen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 10