86 geheven voor iederen leerling die aan deze inrichting onderwijs geniet. Dit schoolgeld, dat verschuldigd is door de leerlingen of wanneer deze minderjarig zijn door de ouders of voogden, bedraagt in verband met de financieele omstandigheden van de leerlingen of van hunne ouders, per kwartaal 15, 8, f 6 of 4. Voor personen die krachtens art. 33 der Verordening tot de Kweek school zijn toegelaten bedraagt het schoolgeld per vak f 5, 3.75, f 2.50 of f 1 25 per kwartaal tot een maximum van het voor de kweekelingen vastgesteld bedrag. De kwartalen beginnen 1 September, 1 December, l Maart en 1 Juni. Voor elk ingetreden kwartaal is het volle schoolgeld verschuldigd. Het bewijs van betaald schoolgeld strekt tot toelating. Art. 2. Door Burg. en Weth. wordt voor iederen leerling het be drag van het door hem verschuldigde schoolgeld vastgesteld. Art. 3. Ingeval van onvermogen van den leerling of van diens ouders kan door Burg. en Weth. geheele vrijstelling van de betaling van schoolgeld worden verleend. Art. 4. Geen schoolgeld is verschuldigd door de hoofdonderwijzers en hoofdonderwijzeressen en zij die acte volgens art. 56a der wet op het lager onderwijs bezitten. Art. 5. Van de aspirant-kweekelingen, die op de scholen der 2de klasse geplaatst zijn, wordt, buiten het voor die scholen verschuldigde schoolgeld geen schoolgeld geheven. Door Burg. en Weth. kan aan hen, ingeval vau onvermogen, ge heele ontheffing van het op de scholen der 2de klasse verschuldigde schoolgeld worden verleend. Art. 6. Dit besluit treedt in werking den 1 December 1892. Vastgesteld door den Raad der gemeente Leiden in zijne openbare vergadering van VERORDENING regelende de invordering van schoolgeld voor het bezoeken der Gemeentelijke Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen. Art. 1. Het schoolgeld voor het bezoeken van de Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen wordt door de belastingschul digen ten kantore van den Gemeente-Ontvanger voldaan vóór den Isten September, vóór den Isten December, vóór den Isten Maart en vóór den isten Juni. Bg gebreke van voldoening geschiedt de invordering van dit school geld volgens de art. 258262 der wet van den 29sten Juni 1851 (Staatsblad n". 85). Vastgesteld door den Gemeenteraad van Leiden in zjjne openbare vergadering van den Memorie van Toelichting. Heffing van schoolgeld. Art. 1. Wat het bedrag van het schoolgeld betreft, meenen wy dat bedragen van f 60, 32 24 en 16 per jaar billijk kunnen worden geacht; het bedrag staat eenigermate in verband met de schoolgeld heffing op de scholen der 1ste en 2de klasse, terwijl met het oog op het groot verschil tusschen f 60 en f 24 een categorie van f 32 is tusschen gevoegd. In evenredigheid tot deze heffing wordt een bedrag van 20, ƒ15, f 10 of f 5 per jaar voorgesteld voor het bijwonen van enkele lessen per vak, met dien verstande dat nimmer meer is verschuldigd dan het voor de kweekelingen vastgesteld schoolgeld. Art. 2. Het college van Burg. en Weth. belast met de uitvoering der verordening, is de aangewezen autoriteit om te beslissen welk bedrag zal worden geheven. Het kan zich daarbij door bevoegde ambtenaren en collcgiën doen voorlichten. Art 3. Aan onvermogenden zal gratis toegang worden verleend, geheel in overeenstemming met het beginsel in art. 46 der Wet op het Lager Onderwijs ten aanzien van de lagere scholen aangenomen. De beslissing omtrent het al of niet onvermogend zjjn behoort uit den aard der zaak aan Burg. en Weth. Art. 4. Het schijnt in alle opzichten billijk geen schoolgeld te heffen van de personen die reeds de acte van onderwijzer verkregen hebben en zich voor het bekomen van speciale acten of in het eerste geval voor de hoofdacte aan de Kweekschool wenschen te bekwamen. Art. 5. Gelijke grond van billijkheid bestaat voor de niet-heffing van schoolgeld van aspirant kweekelingen voor de enkele lessen die zij aan de kweekschool bijwonen. In geval van onvermogen zal mede uit den aard der zaak vrijstel ling moeten worden verleend aan de aspirant-kweekelingen van de be taling van schoolgeld voor de scholen 2e klasse; zjj moeten in dit opzicht geheel gelijk gesteld worden met de onvermogende kweekelingen. Art. 6. Vermits het schoolgeld bjj kwartalen is verschuldigd en met 1 December het tweede kwartaal aanvangt, wordt laatstgenoemde datum als tijdstip van in werking treding aangenomen. De opbrengst van het eventueel te heffen schoolgeld kan uit den aard der zaak slechts bij benadering worden geraamd. Intusschen kan worden medegedeeld dat uit eene in verband met het kohier der Plaatselijke Directe Belasting gemaakte raming voorloopig is ge bleken dat vermoedelijk eene opbrengst van ongeveer f 2000 kan worden geraamd, waarvan de helft zoude komen ten bate van de gemeentekas, aangezien de opbrengst van het schoolgeld blijkens ons rapport van 13 December 1888 (Ing. St. n°. 263) voor de berekening van het Rijks subsidie ad 50 pCt. van de uitgaven wordt afgetrokken. Dezelfde zienswijze is de tegenwoordige Regeering toegedaan blijkens onlangs ontvangen bericht van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 26 September jl. Vermits verder de uitgaven der Kweekschool in den regel jaarlijks bedragen 13000 a f 14000 blijkt dat het te heffen schoolgeld slechts als eene geringe tegemoetkoming in de kosten kan worden aan gemerkt. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N4. 311. Leiden, 4 October 1892. Met betrekking tot de opnieuw in onze handen gestelde voordracht van Burg. en Weth. van 13 Augustus 11. betreffende herstel van den toren der Pieterskerk, waarvan de behandeling is verdaagd in Uwe Vergadering van 6 September, hebben wij de eer U het volgende te rapporteeren. Nu de Gemeente-Commissie van het Ned. Hervormd Kerkgenoot schap, bij haar schrijven van 15 September, ook de thans door ons voorgestelde alleszins billijke regeling verwerpt, blijkt naar onze meening voldoende, dat het Kerkbestuur op het voortbestaan van den toren geen prjjs stelt, althans geen offer daarvoor wil brengen. Voor onze burgerlijke gemeente achten wij het behoud van den toren uit geen enkel oogpunt van belang. Wij geven U dus in overweging: niet aan te nemen de voordracht van Burg. en Weth. hierboven vermeld, doch 1'. in beginsel te besluiten, dat de toren zal worden afgebroken, zoodra hij gevaarlijk dreigt te worden voor naburige eigendommen of voor de openbare veiligheid; 2°. Burg. en Weth. uit te noodigen, te zijner t(jd de vereischte voorstellen op dien grondslag aan Uwe Vergadering te doen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N'. 312. Leiden, 4 October 1892. Wij hebben de eer Uwe Vergadering hiernevens ter vaststelling over te leggen het le suppletoir kohier der Plaatselijke Directe Be lasting, dienst 1892, met een getal van 197 aangeslagenen en tot een bedrag van f 2888.51. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gebroeders Moré

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 2