85 De toren heeft een reeks van jaren bestaan, zonder dat aan het on derhoud iets is gedaan, omdat hij zoo moeieljjk bereikbaar is. Dat het jaarlijksch onderhoud niet van zoo eenvoudigcn aard is, blijkt reeds uit het feit, dat alleen voor het onderzoek een steiger moet gemaakt worden welke ƒ175 kost. Het is dus niet vreemd dat men zoolang mogelijk dergelijke reperatiën uitstelt. En nu gaat het, mijns inziens, niet aan om een toren waaraan jaren lang niets is gedaan, aan de kerkelijke gemeente over te dragen, zonder hem eerst in een be hoorlijken toestand te brengen. Met hare meening is het der Com missie van Financiën waarschijnlijk ook niet zoo grooten ernst, want later verklaart zij geen bezwaar te hebben tegen de betaling van 700 voor de reparatie noodig geacht. In het rapport van de Com missie van Financiën lees ik verder, dat de Raad in 1873 bij het overdragen van de klok en het klokkenhuis van de Hooglandsehe Kerk, het beginsel heeft gehuldigd dat slechts de noodzakelijke kosten van herstelling bij de overdracht mochten worden anngeboden. Dit is wel waarheid maar niet de volle waarheid Want in 1873 heeft de gemeente Leiden niet alleen de 800 voor reparatie gegeven, maar ook de klok welke eene waarde vertegenwoordigde van bijna 2500 daarbij cadeau gedaan Bij die gelegenheid is dus aan de kerkelijke gemeente ongeveer viermaal zooveel gegeven als de ƒ625 welke nu wordt voorgesteld. Dit maakt dus een zeer groot verschil. De Commissie van Financiën heeft zich in deze op een verkeerd standpunt geplaatst. Zij beschouwt de overdracht als een soort van cadeau aan de kerkelijke gemeente. Het heeft daar echter niets van! De toren eigendom van de burgerlijke gemeente is voor deze een last post; zij heeft er niets aan dan jaarlijksche kosten voor onderhoud en assurantie. Bovendien bestaat steeds het gevaar dat tengevolge van storm of eenige andere oorzaak voor groote herstellingen groote kosten zullen moeten worden gemaakt. En ten derde is het toch een zeer onregelmatige toestand dat een toren, eigendom van de burger lijke gemeente, staat op een kerk welke toebehoort aan de kerkelijke gemeente. Welnu 1 door aanneming van het voorstel van Burg. en Weth. zal deze onregelmatige toestand worden geregeld. Op de vraag van den heer Cock wat de onderhoudskosten per jaar zijn geweest gedurende de laatste 50 jaren, kan ik tot mijn leed wezen geen bepaald antwoord geven. Maar ook al kon ik dat wèl doen moet men toch in aanmerking nemen, dat die kosten geen maatstaf zouden zijn voor hetgeen de toren in de toekomst gemiddeld aan jaarljjksch onderhoud zal kosten. Hoe langer een toren staat hoe ouder hij dus wordt, hoe langer hjj is blootgesteld geweest aan de inwerking van weer en wind, hoe meer hjj ook aan onder houd zal gaan kosten. Al bedroegen de jaarlijksche kosten van onderhoud tot nog toe bijv. 25 dan is het nog volstrekt niet zeker dat in hel vervolg niet beduidend meer noodig zal zijn, ongerekend nog de kosten tot herstel van eventueele schade welke niet is te voorzien. Het is ook hier ten slotte eene financieele quaestie. Als men het met mij eens is dat, indien wjj den toren overdragen aan de ker kelijke gemeente, zulks in een behoorlijke toestand moet geschieden, dus zal na uitgaaf van circa 700 voor herstellingskosten, dan bljjft alleen de vraag wat dan de burgerlijke gemeente zal hebben te betalen aan de Ge meente-Commissie voor onderhoud in de toekomst? Eene som van 625 in eens of ongeveer 22 per jaar waarvan dan nog de assurantie kosten af moeten. Is het nu voor zulk een luttel bedrag inderdaad niet wen- schelijk dat een regelmatige toestand in het leven wordt geroepen, terwijl men daardoor tevens gevrijwaard wordt voor alle eventuali teiten, welke de burgerlijke gemeente op beduidende offers kunnen te staan komen. Ik ben overtuigd dat de overdracht een finaneieel voordeel is voor de stad, want ik durf met vrjj groote zekerheid zeggen dat in de toekomst het onderhoud van den toren beduidend meer dan gemiddeld ƒ22 per jaar zal kosten. De Commissie van Financien zegt nog ten slotte dat wordt haar amendement aangenomen, eerst nog de beslissing van de Gemeente- Commissie kan worden afgewacht. Mijne heeren, ik kan u de perti nente verzekering geven dat de Gemeente-Commissie alsdan de over dracht eenvoudig zal weigeren. Daarvan zal het gevolg zijn dat wij den toren moeten herstellen; de f 175 voor de besteigering betalen, en in de toekomst belast blijven met het onderhoud en met de assurantie De heer Was heeft beweerd dat de burgerlijke gemeente bevoegd is, zoo zij dit noodig acht, den toren af te breken. Hoe ik over die quaestie denk zal in het oog van de Vergadering, en zeer zeker in het oog van de juristen weinig beduiden. Maar ik geloof toch de heer Was heeft er voorzichtigheidshalve bjjgevoegd dat hij ook tegen afbreken zoude zijn dat de Raad zich nog wel tweemaal zou be danken, voor hij besloot een toren behoorende bij de kerk van een kerkgenootschap af te breken. Die aan den toren komt, komt aan de kerk, en die aan de kerk komt, komt aan het geloof! Eene be denkelijke gisting in de gemeente zoude daarvan het gevolg zijn. Men behoeft zich niet te laten intimideeren, maar het is beter ontevredenheid te voorkomen. Ten slotte heeft men nog altijd voor het afbreken van een toren toestemming noodig van Gedepu teerde Staten en ik betwijfel sterk of deze wel zoude gegeven wor den. Ik meen mij ten minste te herinneren dat op een dergelijk be sluit van eene kleine gemeente Gedeputeerde Staten hunne goedkeuring niet hebben verleend. Resumeerende en op den voorgrond stellende dat de Gemeente- Commissie het geamendeerde voorstel niet zal aannemen, waardoor de gemeente Leiden eigenares van den toren zal blijven, meen ik te hebben aangetoond, dat het zeer wenschelijk is dat de Raad het on- geamendeerde voorstel van Burg. en Weth. aanneemt 1'. omdat de gemiddelde kosten van jaarlijksch onderhoud en assurantie meer zullen bedragen dan de rente van ƒ625; 2°. omdat de gemeente in de toekomst geen risico voor onvoorziene schade zal loopen, en 3°. omdat eene meer regelmatige toestand in 't leven zal worden geroepen. De heer Van der Breggen. M. d. V.! Ik wil niet ontkennen dat ik een gedeelte van uwe rede wenschte niet gehoord te hebben. Ik geloof dat argumenten als door U zijn gebezigd hier in den Raad niet op hunne plaats zijn. Wij moeten ons niet laten intimideeren en evenmin trachten het anderen te doen, maar eenvoudig handelen naar plicht en geweten. Wat verder betreft het amendement van de Commissie van Finan ciën, ik geloof dat zij zich heeft geplaatst op een zeer juist stand punt. Wat toch is er geschied? De toren in quaestie behoort aan de gemeente Leiden, de kerk aan hel kerkgenootschap. Toren en kerk zijn indertijd door de wet gescheiden, ofschoon die twee zaken eigenlijk bij elkander hooren. Nu moet de toren hersteld worden door den eigenaar der burgerlijke gemeente. De kerkelijke gemeente zegt echter tol deze laatste: de toren behoort eigenlijk tot ons ge bouw, tot onze kerk, gij zijt er wel eigenares van, maar het is toch een stuk van hetgeen ik bezit. Dit erkent de Commissie van Finan ciën, zoo zelfs, dat zij zegt, dat dit deel, dat in elk geval eenige waarde vertegenwoordigt, hoe veel of weinig dit ook zij, voor de kerkelijke gemeente, aan deze geheel en al vrij moet worden over gedragen. Doch bovendien, zegt zij: wij vinden het niet fatsoenlijk iets over te doen, dat onmiddellijk moet worden gerepareerd, de ge meente Leiden behoort dus eerst den toren geheel in orde te bren gen, zoodat de kerkelijke gemeente in den eersten tijd geen last zal hebben van reparatiën. Ik voor mij vind dit aanbod tegenover de kerkelijke gemeente zoo goed, rechtvaardig en loyaal mogelijk. De heer De Goeje. M. d. V.! Ik heb in uwe rede een ding niet goed begrepen. Gij zeidet dat er een groot verschil was tusschen deze overdracht en die in 1873 van den Hooglandschen kerktoren, omdat in dezen laatsten eene klok zat van groote waarde. Wordt die klok dan verhuurd of trekt de kerkelijke gemeente op andere wijze daaruit eenig geldelijk voordeel, waarmede de kosten van on derhoud vergoed worden? Want als er niet jaarljjks eenige rente van getrokken wordt, dan begrijp ik uw argument omtrent de waarde van die klok niet. Dan doet die waarde niets ter zake. Ik geloof niet dat een van ons er aan gedacht heeft hoeveel zilver er wel zoude zitten in de klok in de Pieterskerk. Mijns inziens staan beide gevallen dus geheel gelijk. De Voorzitter. De klok in de Hooglandsehe kerktoren was voor de overdracht het eigendom van de burgerlijke gemeente. Als deze het had willen doen, had zjj de klok voor 2500 kunnen verkoopen. Dit heeft de gemeente echter niet gedaan, maar haar hjj de over dracht van den toren cadeau gegeven aan de kerkelijke gemeente. Wat deze verder met de klok heeft gedaan, gaat ons niet aan; en is in deze zaak van geen belang. Boven de f 800 voor reparatiën hebben wij dus toen nog een klok ter waarde van 2500 gegeven. Dat is dus heel wat meer dan wat wij thans voorstellen. Wat aan gaat de waarde van de klok in den toren van de Pieterskerk, die komt niet in vergelijking met die van de Hooglandsehe kerk; zjj is hoogstens een 100 waard. De heer Van der Breggen meende dat de Commissie van Finan ciën zich op een zeer juist standpunt heeft geplaatst. Ik geloof juist het tegendeel! De Commissie van Financiën heeft het doen voor komen als ware er sprake van eene aanbieding, een geschenk van den toren aan de Gemeente-Commissie, en daarenboven van eene aanbieding van 1500, deze voorstelling is onjuist. Bovendien heeft zij verzuimd melding te maken van het feit dat bij de overdracht van den toren der Hooglandsehe kerk, de klok welke er bij werd gegeven eene waarde vertegenwoordigde van 2500. De heer Van der Breggen heeft bovendien geen aandacht ge schonken aan hetgeen ik heb aangetoond, dat de gemeente Leiden door de overdracht in de toekomst ook zal ontlast worden van on derhoud, assurantie en voor verdere eventualiteiten zal gevrijwaard zijn; en dal het feitelijk geldelijk voordeeliger zal zjjn den toren over te dragen. Dit mag toch ook wel in aanmerking worden ge nomen. Mag men aan de eene zijde de voordeelen niet te veel op vijzelen, aan de andere zijde mag ook niet uit het oog worden ver loren dat de gemeente ontheven zal worden van wat altjjd voor haar een lastpost geweest is, en welke aan Leiden in het vervolg nog veel geld zal kunnen kosten. De heer Cock. M. d. V.! Toen ik na eerste inzage van het zoo ter elfde ure ingediende amendement eenige bezwaren had van zuiver juridischen aard, in zooverre er nl. twijfel bij my bestond omtrent de verplichting van de burgerlijke gemeente tot onderhoud, en of zij tot afbreken bevoegd was, zijn door den heer Was die juridische bezwaren op voor mij afdoende wjjze wederlegd, omdat ik alles wat de heer Was zeide voor volkomen waar aannam. Nu ik echter M. d. V., en den heer Van Hoeken heb gehoord, nu er gezegd is: zoo de gemeente al de bevoegdheid heeft tot af breken, dan brengt de billijkheid en althans de voorzichtigheid mede van dat recht geen gebruik te maken de heer Was heeft al da- dclijk gezegd dat hjj niet licht van dat recht zou wenschen gebruik te maken nu moet ik eerljjk bekennen, dat die moreele gronden meer bij mij gelden dan mijne juridische bezwaren. Juristen mogen soms gelukkig slechts schjjnbaar zonderlinge personen zjjn, maar zij hechten toch ook nog aan moreele gronden. Ik ben overtuigd dat de Raad zooals hij nu is samengesteld, ja zelfs zoo als hij minstens de eerstvolgende tien of meer jaren zal zjjn samengesteld, niet licht een besluit zal nemen om een kerktoren af te breken. Ik heb TJ, M. d. V.. hooren berekenen dat de overdracht voor de gemeente Leiden per jaar ongeveer vertegenwoordigt eene som van f 22, Welnu, laat ons dan ook zorgen dat hier de zuinig heid de wijsheid niet bedriegt. Wordt het voorstel van Burg. en Weth. afgestemd, dan zal een dergelijk aanbod niet licht weder ge daan worden. Ik breng gaarne hulde aan de goede bedoeling van de Commissie van Financiën, die zoo wakker voor zuinigheid in onze Gemeente- financiën strijdt, maar ik vrees, dat zij in deze niet ver genoeg vooruit heeft gezien, en de Raad loopt door aanneming van haar amendement gevaar te vervallen in de fout, waarvan ik zoo even sprak, namelijk van de wijsheid door de zuinigheid te laten bedrie gen. Ik zal dus stemmen vóór het voorstel van Burg. en Weth.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 3