52
N®. 194. Leiden, 30 Mei 1892.
Wij hebben de eer U roede te deelen dat sedert eenigen tijd on
derhandelingen zijn gevoerd met de militaire autoriteiten omtrent
eene verhuring van het gebouw Gravenstein aan het Rijk voor mili
taire doeleinden o. a. om het gebouw in te richten voor bergplaats
van wapenen en ledergoed.
Nadat oorspronkelijk was verzocht het gebouw kosteloos in gebruik
af te staan, waartegen dezerzijds bezwaar bestond, is thans voorloopig
overeengekomen een huurprijs te bepalen van 500 per jaar, welk
bedrag ook vroeger betaald werd door het Departement van Justitie,
toen bet gebouw bestemd was voor Huis van Bewaring.
De gevoerde onderhandelingen hebben geleid tot de vaststelling
van de hierbij overgelegde onlwerp-overeenkotnst.
Overtuigd dat de verhuring van het gebouw onder de voorgestelde
voorwaarden is in het belang van de gemeente, terwijl alsdan ook
de gemeente ontheven wordt van de kosten van onderhoud en bo
vendien daardoor in eene dringende behoefte aan localileit voor het
garnizoen wordt voorzien, geven wij Uwe Vergadering in overweging
te besluiten tot verhuring aan het Rijk van het gebouw Gravenstein
voor militaire doeleinden voor den tijd van 15 achtereenvolgende
jaren, ingaande 1 Juli 1892, tegen een huurprijs van 500 per jaar
en onder de verder in de ontwerp-overeenkomst voorgestelde bepa
lingen
De stukken betrekkelijk de ter zake gevoerde onderhandelingen
zijn in de Leeskamer ter inzage van de leden nedergclegd.
Ontwerp.
De ondergeteekende Louis Marie De Laat de Kanier, Burgemeester
der gemeente Leiden, en Mr. Ewald Kist, Secretaris dier gemeente,
als vertegenwoordigende het College van Burg. en Weth. daartoe ge
machtigd bij besluit van den Raad dier gemeente van den
1800 twee en negentig, goedgekeurd door de Gedepu
teerde Staten der Provincie Zuid-Holland bij beschikking van
1800 twee en negentig N°. ter eenre en
Roeland Jacob Van Moock, Majoor, eerst aanwezend Ingenieur te
's Gravenhage, ten deze vertegenwoordigende den Staat der Neder
landen, als daartoe gemachtigd bij aanschrijving van Zijne Excellentie
den Minister van Oorlog van 1800 twee en ne
gentig, afd. Genie N". ter andere zijde
zijn, behoudens nadere goedkeuring van genoemden Minister, hel
navolgende overeengekomen.
Art. 1. De gemeente Leiden staat in huur af aan den Staat der
Nederlanden Departement van Oorlog tot militair gebruik tegen
een huurprijs van vijfhonderd (50ÜJ gulden per jaar, de navolgende,
aan de gemeente in eigendom toebehoorende, gebouwen, als:
a. hel gebouw (voormalige gevangenis), genaamd »'s Gravenstein",
en erf, staande en gelegen aan het «Gerecht" en het «Pieterskerkplein",
met dén ingang, genaamd «Dienderspoort", tegenover de «Papegracht"
kadastraal "bekend gemeente Leiden, Sectie G, n°. 521, ter grootte
van negen aren en dertig centiaren; en
b. het woonhuis en erf, grenzende ten oosten van het onder a
genoemde gebouw, staande en gelegen aan het «Pieterskerkplein",
kadastraal bekend gemeente Leiden, Sectie G, n°. 520, ter grootte
van vier en dertig centiaren.
Omtrent de wijze, waarop deze gebouwen door de gemeente in
eigendom werden verkregen, zijn geen titels van aankomst bekend,
terwijl geene overschrijving heeft plaats gehad.
Art. 2. De Staat aanvaardt de gebouwen, in het voorgaand artikel
vermeld, in den toestand, waarin zij zich thans bevinden, en ver
bindt zich om ze gedurende den huurtijd voor zijne eigen rekening
te onderhouden en zoodanig te herstellen en te verbeteren als aan
het Departement van Oorlog wenschelijk zal voorkomen.
Aan de voor- en achtergevels van het gebouw 's Gravenstein zullen
evenwel geene veranderingen mogen worden aangebracht zonder
voorafgaande goedkeuring van het Gemeentebestuur, behalve wat
betreft het maken van ramen in den blinden muur aan het Gerecht
en in den blinden muur aan het Pieterskerkplein, noodig voor het
inrichten van het gebouw tot militair gebruik.
Art. 3. De gemeente Leiden verleent vergunning, dat door- en
voor rekening van den Staat de vermelde gebouwen worden ingericht
tot bergplaatsen voor wapenen en ledergoed en verder tot alle zoo
danige militaire doeleinden als aan het Departement van Oorlog wen
schelijk zal voorkomen, zullende de Staat niet verplicht zijn, om bij
het einde van den hierna in artikel zeven vermelden huurtijd of bij
het ontruimen van de gebouwen, deze weder in den tcgenwoordigen
toestand terug te brengen. Daarbij zal noch door den Staat van de
gemeente, noch door de gemeente van den Staat eenige vergoeding
kunnen worden gevorderd wegens aangebrachte veranderingen, her
stellingen of verbeteringen, hoe ook genaamd.
Art. 4. De gemeente Leiden verklaart, dat door haar, bij het later
in gebruik terugbekomen van de gebouwen, niets zal worden ge
vorderd voor schadeloosstelling wegens eene vermindering in waarde
van die gebouwen met loebehooren, zullënde deze alzoo door haar
alsdan worden teruggenomen in den toestand, waarin zij zich op dat
tijdstip bevinden, en dit zonder andere reserve dan dal de gebouwen
in goed onderhouden staat moeten zijn.
Art. 5. De gemeente Leiden verklaart, dat, wanneer onverhoopt
de bedoelde gebouwen, tijdens zij bij den Staat in gebruik zijn, door
brand vernietigd of beschadigd mochten worden, zij niet voor reke
ning van den Staat herbouwd of hersteld zullen behoeven te worden,
maar dat de Staat zal gerechtigd zijn om, bijaldien het hoofdgebouw
's Gravenstein in dit geval lot militair gebruik ongeschikt mocht zijn
geworden, de huur met het loopende huurjaar als geëindigd te be
schouwen.
Art. 6. De gemeente Leiden behoudt, gedurende den tijd van ver
huring, voor hare rekening alle grond- en verdere lasten, welke op
de gebouwen mochten vallen, met uitzondering van de personeele
belasting of de belasting, die daarvoor in de plaats komt, voor den
concierge of bewaarder voor het geval, dat zoodanig beambte mocht
worden aangesteld.
Art. 7. Deze huurovereenkomst wordt aangegaan voor den tijd van
vijftieu achtereenvolgende jaren, in te gaan op den eersten Juli 1892,
en wordt daarna stilzwijgend telkens voor twee jaren onder dezelfde
voorwaarde verlengd, wanneer zy niet op den eersten Januari te
voren door eene der partijen schriftelijk aan de wederpartij zal zyn
opgezegd.
Art. 8. De in artikel éen vermelde som zal door den Staat aan
de gemeente Leiden jaarlijks in één termijn worden voldaan, ver
schijnende op den eersten Juli van elk jaar, en betaalbaar zijn binnen
acht weken, nadat eene declaratie in dubbel, waarvan één exemplaar
op zegel, bij het Departement van Oorlog zal zijn ontvangen en in
orde bevonden
Voor betaling zal worden gehouden het afgeven van eene ordon
nantie van betaling op den Betaalmeester van 's Rijks schatkist te
's Gravenhage.
Art. 9. De kosten, op deze overeenkomst vallende, zoomede die
van de in te dienen declaratiën, komen ten laste van de gemeente
Leiden.
Aldus in dubbel opgemaakt en onderteekend te Leiden en te
's Gravenhage den 1892.
De Majoor,
Eerstaanwezend Ingenieur,
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
N°. 175. Leiden, 30 Mei 1892.
Zooals Uwe Vergadering bekend is wordt herhaaldelijk belangrijke
sehade aangebracht aan de schoolgebouwen door het inwerpen van
ruiten en bepaaldelijk is zulks het geval ten aanzien van het school
gebouw aan de Van-der-Werfstraat, school 3e klasse n®. 2.
Na overleg met de Commissie van Fabricage is het ons wenschelijk
voorgekomen hiertegen te voorzien door het aanbrengen van ijzer
draadgaas aan de ramen dier school, waarvan de kosten zijn geraamd
op ongeveer f 45 voor het schoolgebouw (voorgevel) en op ongeveer
f 30 voor het gymnastieklokaal, te zamen 75.
Wij geven Uwe Vergadering in overweging de vereischle machti
ging voor dit werk te verleeneu en tot de vaststelling over te gaan
van den hierbij overgelegden staat van af- en overschrijving op de
begrooting voor dit jaar, strekkende tot verhooging van Volgn. 129.
Kosten van hel instandhouden van schoollokalen en onderwijzerswo
ningen met f 75, te vinden door afschrijving van den post voor On
voorziene Uitgaven.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N®. 176. Leiden, 2 Juni 1892.
In de Raadszitting van 25 Mei jl. werd besloten de behandeling
van het verzoek van de weduwe F. Boekee, geb. Van Dorssen, om
eene brug te mogen leggen over de Zoeterwoudsche Singelsloot,
aan te houden, ten einde alvorens een onderzoek zoude kunnen
worden ingesteld aangaande de rioleering van het perceel waarover
de brug zoude worden gelegd.
Uit het ingesteld onderzoek nu is gebleken dat het huiswater van
bedoeld perceel wordt afgevoerd naar de achter het perceel liggende
sloot en dat de faecaliën worden verzameld in een cementen beerput
zonder overloop of wekker.
Vermits er alzoo van verontreiniging van de Singelsloot geen sprake
is, geven wij Uwe Vergadering, onder verwijzing naar ons rapport
van 5 Mei jl. (Ing. Stukken n®. 144), in overweging de gevraagde
vergunning onder de voorgestelde voorwaardrn te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N®. 17 7. Leiden, 3 Juni 1892.
Naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften tegen enkele
aanslagen voorkomende op de beide suppletoire kohieren der Plaat
selijke Directe Belasting voor 1891, hebben wij de eer Uwe Vergade
ring voor te stellen om overeenkomstig het vermelde in kolom 10 van
den hierbij overgelegden slaat te willen beschikken en dientengevolge
af te wijzen de reclames van P. D. Van Kluyve, J. W. Prinsenberg,
W. J. M. Engelberts, A. C. Heslinga, H. P. M. Kraakman, W. H. Van
Hoftcn, R. Birkhoff, Wed. D. SarisReeuwijk, C. J. A. N. v. d. Gent,
Wed. J J. Gijzenij, VV. G. H. Scheller, W. F. Arbouw en J. Flippo;
de aanslagen te verminderen van; J. G. Frederiks met ƒ9.18 en uit
te trekken op 9.85, van G. Th. Smit met ƒ1.38 en uit te trekken
op ƒ0.59 en A. T. II. Van der Stok met 1.96 en uit te trekken op/1.32.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gebroeders Mdré,