29 Bestond de oude Verordening op de vaste Commissien nog, en dus die op de Commissie van Financiën ook, dan zou dit onderwerp zijn gesteld in handen van de Commissie van Financien. Intusschen heeft de Raad, tot mijn leedwezen, goedgevonden cene wijziging te bren gen in den werkkring van- die Commissie en bepaalde onderwerpen van behandeling voor haar aangewezen, onder welke onderwerpen het thans in behandeling zijnde ongelukkigerwijze niet wordt ge- noemd, zoodat dit verzoek niet in hare handen is gesteld kunnen en mogen worden. Wij zijn zelfs niet vrij dit onderwerp naar haar te renvoyeeren. j Toen ik mij indertijd tegen dat voorstel tot wijziging van de Verordening verzette, is mij in de gewisselde stukken deze troost toegevoegd: »als er nu werkelijk eens een onderwerp komt waar over gij een bizonder financieel advies wilt hebben, dan verhindert u niets om een voorstel te doen eene speciale Commissie ad boe te doen benoemen, want art. 20 van ons Reglement van Orde geeft u daartoe volkomen vrijheid. Bovendien kunt gij dan dezelfde heeren in die Commissie kiezen, die ook zitting hebben in de Commissie van Financiën. Gij zult dan ook nog het voordeel hebben, dat die Commissie zich niet uitsluitend tol de financieele zijde van het on derwerp behoeft te bepalen.' Nu komt 't mij voor, dat deze quaestie van een speciaal financieel belang voor de financiën van onze gemeente is, en ik maak dus heden gaarne gebruik van het mij indertijd aan de hand gegeven troostmiddel. In 1876, bij de verleening van de concessie aan de Duinwatcilei ding-Maatschappij, beeft de gemeente de rente gegarandeerl over een kapitaal van f 450.000, met de bepaling, dat zoodra er integendeel winst mocht worden behaald en die winst meer dan 5 pCt mocht bedragen, de helft van dat meerdere aan de gemeente zou komen. Dit laatste tijdstip is gelukkig eerder ingetreden, dan wij dachten, en de winst is zoo toegenomen, dat wij dit jaar 18000 op onze Begrooting van inkomsten daarvoor hebben kunnen uittrekken. Door eene leening zal die winst natuurlijk gedrukt worden, minstens e eerste jaren, doch daaraan is niets te doen en is de leening, zoo als ik wil aannemen, werkelijk noodig dan moet men zich dat getroosten. Maar het spreekt van zelf dat de mate van dien druk voor een groot deel zal afhangen van de conditiën, waaronder die leening wordt aangegaan, zoodat die condities door ons nauwkeurig moeten worden onderzocht, zooals bij voorbeeld betreft liet bedrag van den interest, den tijd van aflossing, en de hoeveelheid, die jaar lijks opgelost zal worden. Het streven zal immers moeten zijn, dat deze zaak zoo min mogelijk van schadelijken invloed zij op de stabi liteit onzer gemeente-inkomsten. Ik lees in de stukken, dat de leening ir, hoogstens 25 jaar moet afgelost zijn. Bedoelt men niet in minstens 25 jaar? Aan rente en aflossing zou de winst voor de gemeente, indiener gedurende -5 jaren elk jaar f 4000 werd afgelost, met ruim t 8000 gedurende de eerste jaren gedrukt kunnen worden. En stel eens, dat de Maat schappij de leening in drie jaar wilde aflossen (zij zal wel zoo dwaas niet zijn), dan zouden wij in drie jaar ook geen winst hoege naamd uit dezen bron genieten. Ik ben een groot tegenstander van aflossing in 77 jaren, zooals wij voor onze eigen leening hebben be paald. Doch tusschen zeven en zeventig jaren en vijl en twin ig iaren is nog een groot onderscheid. Deze zaken dienen dus, zeg ik, voor alle securiteit nog eens eerst nauwkeurig onderzoekt te worden. Bovendien vind ik k\ pCt. voor zoo'n hoogst solide zaak oogen- schijnlijk een zeer hooge interest. Ik zou al mijne kennissen wel durven aanraden deel te nemen in deze leening (tenzij zij a c oor- de invloedrijke aandeelhouders geheel genomen is). Het is met nel oog op den tegenwoordigen rente-standaard een yoordeelige geldsbe- legging. Door een nader onderzoek zouden wij wellicht ook een naderen blik in de administratie kunnen krijgen. En verder, zoo soms de ondervinding mocht hebben geleerd, dat er in de oorspron kelijke concessie wel eenige al te knellende banden voor onze ge meente aanwezig zijn, dan zou dit wellicht het tijdstip zijn om aar over te onderhandelen en te trachten die knellende banden op te ^ÏÏTfl'eloo/, dat alles natuurlijk geheel in orde is, maar wij zitten hier niet alleen om te gelooven en te vertrouwen, maar ook om de zaken, die aan onze zorgen zijn toevertrouwd, zelf en nauwkeurig te onderzoeken. r, „j Ik zou dus in overweging willen geven, om eene Commissie ad hoe voor deze zaak, volgens artikel 20 van ons Reglement van Orde te benoemen. Ik veroorloof mjj zelfs de groote vrijmoedigheid nu het hier geldt eene bij uitnemendheid financieele zaak mijne geachte medeleden in overweging te geven om aailI\ van noemen de heeren Drucker, Driessen en Dekhuyzen, de leden van onze tegenwoordige Commissie van Financien. De Voorzitter. Het spijt mij, dat ik deze motie m°et bestrüden. Het klinkt vreemd na de uitvoerige betuiging over de goede^admi nistratie en de soliditeit van het bestuur, de cone usie e zij willen de leening misschien wel in drie jaar aflossen als men dat vreest dan zou wel doen eene speciale Commissie van Ceneeskundi ^De^zaken^marchceren nu uitstekend, zoo zelfs, dat 'l nu reeds, ol- schoon niet strikt noodzakelijk, dan toch hoogst wenschelijk is, een tweede hoofdbuis aan te leggen. Somtijds, vooral Zaterdags, als er veel water gebruikt wordt, klaagt men hier en aai doenden aanvoer, en daarom wil men nu reeds, ook met t oog op ae naaste toekomst, een tweede buis leggen, waaraan vee v dende werkzaamheden zijn verbonden. En nu stelt men hier voor, om een spaak in het wiel te steken. rpntp Een leening van f 100.000, aflosbaar in 25 jaar, a 45 pCt. rente is toch een zeer eenvoudige zaak. Ik zie niet in dal daarvoor eene speciale Commissie noodig is. Mijn grootste bezwaar is het oponthoud, hetwelk t zal veioor zaken, en de daaruit voortvloeiende kosten. De Raad heeft zich in dertijd het recht voorbehouden, om liet sluiten van leeningen afhan kelijk te maken van zijne goedkeuring. Dat is natuurlijk met geen ander doel gedaan, dan om te voorkomen, dat door de directie dwaasheden werden begaan als waarvoor de heer Cock bevreesd is; zij mag dan ook de eigendommen niet bezwaren, en men heeft willen beletten, dat zij dingen deed, die het financieel belang dat de gemeente bij de onderneming heeft in gevaar konden brengen. En zou nu door deze leening het financieel belang der gemeente gevaar loopen, terwijl het Bestuur nog steeds in dezelfde handen is, terwijl ook 4^ jaar geleden een dergelijke leening is gedaan? En welke reden bestaat er nu om aan dat Bestuur nu een soort van motie van wantrouwen te geven? Wat is er nog nader te onderzoeken? Of er wel 100.000 noodig zijn voor den aanleg van een tweede buis 't Zou mij daarom spijten indien de motie werd aangenomen. De heer Cock. Ik heb eigenlijk niets meer te zeggen; alleen heeft u aangevoerd, dat de zaak vertraging zou ondervinden; maar daar over straks. Zooals de stukken nu gesteld zijn, zou de Maatschappij in drie jaar de geheeitr leening kunnen aflossen, doch ik heb er zooeven zelf bij gezegd, dat de Maatschappij stellig zoo dwaas niet zou zijn. Ik haalde dit voorbeeld alleen aan om aan te toonen, van welken groo- ten invloed de aflossings-termijn vooF onze financiën kan zjjn en tevens welke onbegrensde macht wij aan de Maatschappij zouden geven, indien wij liet voorstel, zooals het nu luidt, aannamen. Wat een spaak in het wiel steken betreft, daar is bij mij geen quaestie vandat is volstrekt mijne bedoeling niet geweest, maar alleen om mijn plicht te doen, dien ik als lid van den Raad heb te vervullen, en de zaak nogmaals te onderzoeken. Of er vertraging zou ontstaan, betwijfel ik, en dal er zoo'n bizon der groote haast bij is, zou ik uit de stukken niet zeggen, Ik lees daarin: »dat, ofschoon de druk van het duinwater thans nog geene redenen tot klagen geeft, het vermeerderd gebruik in eenige jaren een ruimer aanvoer noodzakelijk zal maken en adressante vermeent dat het wenschelijk is die klachten te voorkomen." Daar blijkt toch geen groote haast. Dat de Maatschappij zeer actief is (ik zou haast zeggen voortvarend) is waar. Dat valt in haar te prijzen. Dit is mij en ook mijn geacht medelid den heer Van den Breggen reeds verleden week gebleken, toen wjj bij het Bestuur van Rijnland een verzoek van haar ontvingen en ook per missie aan haar gaven om de bedoelde buis te mogen leggen. Ik handhaaf dus mijn motie, daar er van vertrouwen geen sprake kan zijn. De Voorzitter. De heer Cock heeft er echter niet om gedacht, dat de balans van de Maatschappij door den Raad moet worden goed gekeurd; wanneer zij daar dus een te groote som voor aflossing op zette, dan zouden wij ze niet goedkeuren; zij is in dit opzicht dus niet vrij. Al de kracht van het argument van den heer Cock vervalt dus hiermee. Er is wel degeljjk eenige haast bij het leggen van de tweede buis, niet voor het gewoon dagelijksch gebruik, maar wel voor som mige dagen als het gebruik grooter is; er wordt nu reeds wel eens geklaagd over gebrek aan water. De heer Cock, Hier heb ik de officiecle concessie. En daarin lees ik in artikel, letter c: «dat de door de aandeelhouders goedge keurde jaarlijksche rekening en balans, alvorens zij als vaslgesteld kunnen worden beschouwd, de nadere goedkeuring van Burg. en Weth. moeten hebben erlangd." Nu is het wel mogelijk, dat er in het een of ander foutief afschrift of couranten-artikel staat: «Raad maar in het officieele stuk staat: »Burg. en Weth lk voeg hierbij, dat in hetzelfde artikel der concessie; en wel onder letter d, dus onmiddellijk na letter c staat, dat de geldleeningen door den «Ge meenteraad" moeten worden goedgekeurd. Er wordt dus opzettelijk onderscheid gemaakt. De Voorzitter. Ik heb mij vergist: de goedkeuring van de balans behoort bjj Burg. en VVetb. en niet bij den Raad. Maar de directie heeft toch geen onbeperkte macht om af te lossen wat zij wil; en is het voorbehoud van de goedkeuring der balans door Burg. en Weth. geen waarborg genoeg tegen de buitensporigheden waarvoor de heer Cock hier vrees aan den dag legde? De beraadslagingen worden thans gesloten, en de motie van den heer Cock in stemming gebracht. Deze wordt aangenomen met 21 tegen 3 stemmen. Tegen stemden de heeren: Hasselbach, Le Poole en Juta. (De heer Koetser verlaat de vergadering.) Aan de orde is nu: X. Bezwaarschriften tegen het kohier der plaatselijke directe be lasting, dienst 1891. (Zie Ing. St. n°. 38.) De heer Zaaijer. M. d. V.! Ik stel voor de behandeling van dit punt tot een vagende Vergadering uit te stellen. Er staan zooveel posten op, waarover misschien gesproken zal worden, terwijl de Ver- gadering waarschijnlijk na de gehouden discussiën vermoeid is. Dienovereenkomstig wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. Niemand meer het woord verlangende, wordt de Vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gebroeders Mdré.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 9