27
meente afstaan, daartoe maken van een gracht een straat, willens en
wetens nadeel toebrengen aan verschillende ingezetenen? Ik durf dit
niet bevestigend beantwoorden, en zal dus mijn stem tegen dit voor
stel nilbrengen.
De heer Drucker vraagt en verkrijgt voor de derde maal het
woord. M. d. V.! Op gevaar af van onbescheiden te zijn door nog
maals het woord te voeren, wil ik toch even den heer Fockema
Andreae antwoorden.
Dat de gracht een straat wordt, is alleen waar voor dat kleine
gedeelte van de gracht, hetwelk bebouwd wordt; het gedeelte straat
wordt iets grooter dan het nu is, en het gedeelte gracht iets kleiner.
Dat is alles.
De heer Fockema Andreae heeft gezegd, dat de gemeente in het
bezit van verschillende gymnastieklokalen is, die men wel ten ge
bruik zal willen afstaan; dat wij de Gehoorzaal kunnen beschikbaar
stellen voor grootere vergaderingen enz.; Doch daarmede zullen de
adressanten niet verkrijgen wat zij behoeven. Wen zal een gymnastiek
lokaal hebben in bet oosten der stad, een leeszaal in het westen,
cursuskamers in het zuiden en de Gehoorzaal in bet midden der
stad. Hoe dan het bestuur der vereeniging zal moeten werken, en
dal alles in de verschillende hoeken tan de stad arrangeeren, zal de
beer Fockema Andreae ook wel niet kunnen aangeven Bovendien
liet doel zal dan volkomen gemist worden, want dat is: één lokaal
te hebben om in alle behoeften tegelijk te voorzien, en den werkman,
op dezellde plaats waar men hein ontspanning verschaft, tevens ook
te brengen in zalen, waar het nut meer op den voorgrond staat.
Wannuecr daarentegen de werkman nu van het eene deel v^n de
stad naar het andere heeft te gaan, om van het eene lokaal in het
andere te komen, dan zal men hem wellicht zien in de Gehoorzaal,
maar niet terugvinden in de lees of cursuskamer.
Ook meent de heer Fockema Andreae, dat de naaste toekomst
wel op eene andere plaats een geschikt terrein zal opleveren, maar
dat is toch niet meer dan een zuivere hypothese. Ik heb ook hooren
vragen, waarom de heeren Greven en Van der Vlugt het perceel niet
hebben gekocht, dat onlangs in veiling te koop is geweest? Maar
men schijnt te vergeten, dat daarvoor ook geld noodig is en dat men
de belangstellenden niet kan dwingen om, behalve het geld voorden
bouw. nog de middelen beschikbaar te stellen om op'die kostbare
wijze bouwgrond te verkrijgen.
Wanneer ik eindelijk in deze Vergadering telkens hulde hoor
brengen aan den ijver en energie der adressanten, dan kan ik toch
de opmerking niet terughouden, dat de Raad meer blijk zou geven
dien ijver te waardeeren door adressanten te steunen ej hun verzoek
in te willigen dan door hun toe te roepen: toont nog meer energie
en gij zult, ook ondanks onze weigering om mede te werken, in uw
plan slagen
De heer Hasselbach. M d. V.! De heer Van Hoeken heeft gezegd
te belmoren tol de minderheid in de Commissie van Fabricage Toen
dit plan bij onze Commissie ter sprake kwam, en ik had vernomen,
dat de heer Greven en Van der Vlugt na lang zoeken geen beter
terrein dan de Boommarkt hadden kunnen vinden, was ik nog in een
twijfel hoe ik over dit voorstel stemmen moest. Ik deelde toen reeds
mede, dat het doel van de voordracht mij toelachte, maar de plaats
minder.
Maar in den laatsten lijd is dat argument (dat men geen ander
geschikt terrein kon vinden) niet meer geldig. Ik meen, dat het
huis van wijlen Professor Kuenen op de Haarlemmerstraat voor
I 12000, of voor f 15000, zonder de kosten van overdracht, te koop
is geweest. En wanneer nu de heeren een som van f 30000 beschik
baar hebben, dan zie ik niet in, dat zij dat huis niet uitstekend
voor hun doel hadden kunnen inrichten. Indien het hun ernst ware
geweest, dan hadden zij hier in den omtrek wel een huis kunnen
krijgen, en hadden zij van het verzoek om dezen grond kunnen*
afzien.
Het belang van de bewoners en de waarde van de Boommarkt zijn
wel van zooveel belang, dat wij bet terrein aldaar niet gratis be
hoeven te geven.
Daarom ben ik van meening veranderd, en zal dus tegen dit voor
stel stemmen.
De Voorzitter. Ik kan, na de uitvoerige discussien die gehouden
zijn, kort zijn. De voornaamste argumenten vóór en tegen de keus
der plaats, zijn door de heeren Drucker en Was besproken.
Vooraf een woord over het laatste argument van den heer Hassel
bach. Vroeger een voorstander van ons voorstel, zij het dan ook
geen warm voorstander, heeft h(j daar nu echter bezwaar tegen. Hij
vindt het nl. bedenkelijk den grond kosteloos af te slaan, nu de ge
legenheid heeft bestaan om het huis van wijlen Professor Kuenen op
de Haarlemmerstraat te koopen. Jk heb hier echter reeds vóór mij
liggen een voorstel van bet üagelijksch Bestuur, om aan de voor
waarden die wij aan den afstand van den grond wenschen te ver
binden, nog deze te voegen, dat daarvoor eene jaarlijksehe recognitie
zal worden betaald van 25, een bedrag dat desnoods nog ecnigszins
door den Raad zou kunnen worden verhoogd, maar dat ons, met het
oog op hetgeen bier in den regel voor dergelijke recognitiën wordt
gevraagd, billijk voorkomt. Indien de heer Hasselbach dus inderdaad
geen ander bezwaar heeft dan het door hem genoemde, hoop ik dat
hij tot zijn eerste liefde zal terugkeeren.
Nu dat perceel in de Haarlemmerstraat echter genoemd is, vestig ik er
de aandacht op. dat de beschikbare som niet voldoende is om na betaling
der koopsom, dat huis in te richten overeenkomstig de eischen en bouw
plannen van de instelling zooals die bedoeld wordt, liet is mijn vaste over
tuiging dat een gebouw voor een speciaal.doel bestemd, en dat aan
de eischen voor dat doel te stellen geheel moet voldoen, van meel
af aan daartoe moet worden ingericht. Het mag bijna onmogelijk
worden geacht eene bestaande woning daarvoor gereed te maken
Op dat gebied beeft de gemeente eene ondervinding opgedaan, die
zij met verscheidene duizende guldens heeft betaald, toen zij van het
J buis op de Breeslraat, waar thans de zaak der Gebrs. Van der Hoek
is gevestigd, eene school heeft willen maken. Wilde men het bedoelde
buis op de Haarlemmerstraat voor de instelling geschikt maken, dan
zoude men moeten aanvangen met het geheel af te breken en op de
plaats het nieuwe gebouw op te trekken. Dat de vermeerdering der
kosten die daarvan bet gevolg zoude zijn, dat ten cenemale belet
behoeft geen beloog.
Van alle sprekers heeft naar mijn inzien de heer Van der Breggen
de zaak tot bare meest juiste en natuurlijke afmetingen herleid. Geen
der bestrijders heelt zich tegen het plan der heeren Greven en Van der
vlugt verklaard; integendeel: zelfs zij hebben het warm toegejuicht
en er het groote nul van erkend. Niemand betwist dat er ook be
zwaren aan zijn verbondendoch waar het eene zaak van zoo groot
algemeen belang betreft, daar, zeide de heer Van der Breggen, en
ik sluit mij geheel bij hem aan, mogen de bezwaren van enkelen de
verwezenlijking niet in den weg staan.
De heer Kaiser heeft zijne ingenomenheid met onze voorstellen
betuigd, ook omdat hij in de denkbeelden van de heeren Van der Vlugt
en Greven een strijd ziet tegen de sociaal-democraten. Indirect zeker:
maar ik geloof dal het juister zoude zijn hunne plannen te noemen
eene poging om de minder ontwikkelden op te leiden en gaandeweg
in staat te stellen om met kennis van zaken te oordeelen over het
geen ik nu maar met een enkel woord de sociale quaestie zal
noemen.
Wie het uitmuntende artikel van Prof. Van der Vlugt in »de Gids"
heeft gelezen, en ik mag onderstellen dat dit met ons allen het geval
is, kan omtrent de bedoeling der aanvragers niet in twijfel verkeeren.
De wereld, of wij het goed vinden of niet, zal wel de vrijheid nemen
haar gang te gaan. Dat er sinds eenigen tijd eene zeer ongezonde,
bedenkelijke beweging merkbaar is, valt niet te ontkennen. Laat
men hen die bet er op toeleggen de ontevredenheid van den werk
man aan te wakkeren de vrije hand, wordt niet in tijds gezorgd
dat deze leert het ware van het onware, te onderscheiden, in te
zien dat wat hun wordt voorgespiegeld onbereikbaar is, tot den onder»
gang der maatschappij moet leiden en allerminst tot verbetering van
zijn lot kan strekken, dan zal die ongezonde beweging die wij allen
kunnen waarnemen tol de sehromelijksle gevolgen leiden.
Eene zeer belangrijke uitbreiding van het kiesrecht kan niet lang
meer uitblijven. Ernstige behartiging verdient hetgeen Professor
Van der Vlugt dienaangaande opmerkt. Is het inderdaad niet van
het hoogste gewicht dat de groote massa die voor het eerst kiesge
rechtigde zullen worden, en van wie zeer velen tot de minder ont
wikkelden zullen behooren, worden onderricht en voorgelicht, opdat
zij leeren zelfstandig te oordeelen, wanneer zij worden geroepen om
van dat recht gebruik te maken, op wie zij hunne stem moeten uit
brengen, in plaats van zich als blinde werktuigen te laten gebruiken.
En is nu belgeen de heeren Van der Vlugt en Greven willen eene
zoo vreemde nieuwe zaak? Heeft men hier te doen met eene proef
neming, waarvan de vermoedelijke resultaten geheel in het duister
liggen? Zeker niet: immers niet alleen beslaan reeds in verschillende
steden van ons land soortgelijke instellingen als die zij hier willen
oprichten. De ondervinding die met deze is opgedaan is nog niet
groot, maar zeker niet ontmoedigend. Wat de heer Van der Vlugt,
ons daarenboven heeft medegedeeld van den loop der zaken in En
geland, toont duidelijk aan dat de werkman niets beter wenscht dan
voorgelicht te worden en dat hij daarnaar weet te handelen. En
bestaat er nu eene enkele reden om aan te nemen dat bij onzen werk
man, dezelfde oorzaken andere gevolgen zouden hebben? Waarom
zouden wij ons niet spiegelen aan het goede voorbeeld ons daar
gegeven? liet goede werkt evengoed aanstekelijk als het kwade, zij
het ook misschien in mindere mate en minder snelen wanneer wij
aan hen die de énergie en volharding hebben om in de goede rich
ting werkzaam te zijn, de behulpzame hand niet onthouden, nu
er reeds tal van werklieden zijn die dit weten te waardeeren,
de door hen zeiven ingediende adressen bewijzen dit voldoende,
zullen spoedig anderen en meerderen volgen.
Een van de minst begrijpelijke argumenten, voor mij althans, tegen
de uilvoering van de denkbeelden der aanvragers, is dat het ons
toch nooit zal gelukken den werkman tot hooge ontwikkeling op
te leiden en dat er nog niet veel goede vruchten te bemerken zijn
van hetgeen er op dit gebied reeds is gedaan; zij die zoo redeneeren
zijn eigenlyk de grootste vijanden van verbetering op sociaal gebied.
Is het mogelijk onder de bestaande omstandigheden in een kort
tijdsbestek eene geheele omkeering van toestanden te weeg te brengen:
van toestanden die het gevolg zijn van jaren lang geduurd hebbende
fouten en verkeerdheden?
Doch voor lien die niet ziende blind zijn bestaat er veeleer reden
om zich te verheugen over den merkbaren vooruitgang, dan om zich
te laten ontmoedigen, omdat die vooruitgang niet nog veel grooter is.
In het reeds aangehaalde Gidsartikel vestigt Professor Van der Vlugt o. a.
de aandacht op de goede orde waarmede eenigen tijd geleden de strike
der dokwerkers in Londen begon en verliep. Vergeleken met vroegere
strikes was dit reeds een bewijs van verbetering. De hooggeleerde
schrijver had er naar mijne bescheiden meening nog een ander,
zeker niet minder sterk voorbeeld bij kunnen voegen; nl. de totale
mislukking van de strike der werklieden in een van de groote gas
fabrieken in Londen, welke totaal mislukte, omdat den werklieden
de steun werd onthouden van de leideis hunner eigen partij. Zij
oordeelden dat de werklieden geenc reden van ontevredenheid hadden,
dat de beweging derhalve niet was te rechtvaardigen en zij die er
zich toe hadden laten overhalen geen ondersteuning verdienden. De
fabriekanten hadden daarenboven gezorgd zich bij tijds van andere
werklieden te voorzien, die binnen de muren der fabriek werden
gehuisvesthet gewoonlijk toegepaste middel, de goedgezinden met
geweld beletten te werken, kon dus ook hier niet worden toegepast,
en de berekening dat de fabriekanten zouden worden gedwongen,
aan onbillijke en niet te rechtvaardigen eischen toe te geven, door
een gróót deel van Londen in duisternis te hullen, (en men begrijpt