24 Men heeft gevraagd of het gebouw zou zijn voor den werkman of voor den fabrieksarbeider. Ik geloof, dat 't voor allebei bestemd is. Inlasschen in den aanvang zal wel bet meest gebruik er van worden gemaakt door den werkman in engeren zin, den ambachtsman. Ook deze nu moet men 't gemakkelijk maken, en niet zeggen, dat waar men 't ook zet, hij er toch wel komen zal. Zeker, de een of ander zal er wel komen waar bet gebouw ook staat, maar inet bel oog op de werklui en gros moet men bet bezoek door de keuze van een goeden stand bevorderen. Bovendien hebben wij het getuigenis van verschillende werklieden, die verklaard hebben, dat, wanneer bet gebouw op bet beschikbaar gesteld terrein in de buurt der Middelstegraeht geplaatst werd, de werkman in bet algemeen er waarschijnlijk niet been zou gaan. De fabrieksarbeiders zullen er langzamerhand ook wel komen. Maar, zegt de heer Was, dan moet gij bet gebouw zetten in de wijk waar deze fabrieksarbeiders wonen. Ja, in Londen zou zoo iets nood zakelijk zijn, want als men 't daar bijv. in het West-End plaatste, dan zouden de fabrieksarbeiders veel lijd en geld moeten versporen om er te komen. Maar daarvan kan in Leiden geen sprake zijn, want er is geen enkel punt in de stad, van waar men de Boommarkt niet zoude kunnen bereiken. En bovendien hebben wij hier niet ééne wijk, waar men de fabrieksarbeiders allen bijeen beeft wonen. Ook in Amsterdam beeft men bet gebouw niet in de Jordaan gezet, maar op de grens van de Jordaan, op den hoek van de Roscslraat en de Prinsegracht, terwijl het in Utrecht, wanneer ik mij niet ver gis, ook in bet centrum van de stad staat. Wanneer de heer Was nu beweert, dat men de menschen naar de Haarlemmerstraat zal lokken, en dat zij daar liever zullen blijven wandelen dan het gebouw binnen te gaan, dan wensch ik toch op te merken, dat, wanneer men nu 's avonds door de Haarlemmerstraat gaat, men zien kan, dat zij er zonder onze leiding toch al komen. De heer De Goeje heelt gezegd, dat bet goede van het doel door de arbeiders zelf betwist wordt. Maar ik ben zoo onbescheiden, om den geachten spreker te vragen: waar hebt gij dal vandaan? Ik heb dat slechts in één ingezonden stuk in een courant gelezen, welk stuk geteekend was »B." en heette gesteld te zijn door een werk man. Ik zet echter een vraagteeken achter dat «werkman", want een werkman schrijft niet licht: »Gij doet voor de werklieden al zooveel, dat gij niets meer voor ons moet doen". Men heelt toen dadelijk daarop in het «Leidsche Dagblad" drie stukken gekregen, die geplaatst zjjn, en vier, die niet geplaatst zijn, welke klaarblijkelijk wèl van werklieden afkomstig waren, en die zeiden er hoogen prijs op te stellen, dat de Raad dit plan zou steunen. Het stuk van »B" gaf aldus aanleiding, dat de werkman zich uitte; die uitingen waren eenstemmig ten gunste van de voordracht van Burg. en Weth. Of dit gebouw zal leiden tot eene maatschappelijke verbroedering is een quaeslie van de toekomst; de een zal daarvan meer verwachten dan de ander. Dit staat echter vast, dat hel reeds dadelijk veel nut kan stichten voor den werkman; hij zal er o a. kunnen ver gaderen in een ruim goed verlicht er. verwarmd lokaal, waar geen sterke drank te krjjgen is; hij zal er een leeszaal vinden, waar hij zich de gelegenheid zal verschaft zien om lectuur op elk gebied te krijgen, onder leiding van menschen, die raad zullen geven wat en hoe men lezen moet en desnoods het gelezene zullen ophelderen; en dat daaraan behoefte bestaat, bewijst de Leeskamer op de Haarlem merstraat, op bescheiden schaal ingericht, waar iederen avond druk gebruik wordt gemaakt van de bibliotheek en waar nauwlijks nieuwe leden meer aangenomen kunnen worden! Wanneer men dit alles overweegt, dan kan men gerust zeggen, dat 't hier een algemeen belang geldt. Wanneer men nu aan de gemeente kwam vragen om zelf voor dat doel een gebouw op te richten, dan zou ik mij kunnen hegrijpen, dat men nader ging criti- seeren, maar hier wordt door de adressanten gezegd; wij zullen het gebouw oprichtende gemeente mag bepalen hoe het gebouw moet worden; bovendien verbinden wij ons, het aan de gemeente te geven wanneer het niet meer aan het doel beantwoordt, geef gij gemeente ons slechts den grond in gebruik. En nu geloof ik, dat in verhouding tot de moeite en kosten die de stichters zich getroosten, de opoffering, welke de gemeente zal moeten brengen al zeer gering is. Zoo kom ik van zelf tot de quaestie van het gemeentebelang. De heer Was heeft gezegd, dat het gemeentebelang zich tegen de oprichting van het gebouw op de Boommarkt verzet Hjj hecht hierbij minder waarde aan het aesthetisch bezwaar, en dat doet mij genoegen. Ik heb in den laatsten tijd meermalen in die buurt gewandeld, en heb ze van alle kanten hekeken, maar ben tot de conclusie gekomen, dat door de stichting van het gebouw het stadsgezicht zal worden verfraaid. De heer Was heeft verder een principe, waarvan ik weinig hoop heb hem terug te brengen; hij beweert nl. dat de grachten aan den walkant niet mogen bebouwd worden. Nu zou ik echter hiertegen over willen stellen, dat de Boommarkt geen gracht is; wanneer men een vreemdeling daar ter plaatse bracht, en men vroeg hein hoe hij die plek noemen zou, dan zou hij waarschijnlijk zeggen, dat het een •verloren hoekje" is; alleen in den tijd van magneta en de oliekoeken- kramen staat er iets; op andere tyden van het jaar is het stil en verlaten. De lucht wordt daar betimmerd, beweert men ook. Dat is eeniger- mate waar, maar ik geloof, dat daartegen geen bedenking beslaat. Er is in die buurt frissche lucht genoeg; het pleegt er, met de vele bruggen en grachten in den omtrek, nogal te waaien. Dus uit het oogpunt der hygiëne kan dit geen overwegend bezwaar zijn. «Maar, zegt de heer Was, waar gaat 't naar toe? Morgen komt men om de Vischmarkt en overmorgen om de Botermarkt; en waar gaan wij op die manier heèn?" Nu, daar ben ik niet bang voor; de Raad pleegt niet te worden bestormd met adressen van menschen, die er geld en moeite voor over hebben om dergelijke gebouwen in het algemeen belang te stichten. Wanneer wij echter meer van die verloren hoekjes hebben, en men zendt adressen in, om ze in gebruik te mogen nemen voor een dergelijk doel, dan zal ik er zeker ook vóór stemmen Maar de Vischmarkt is een zoodanig hoekje niet; daar heerschl zelfs een druk verkeer, en er kan daar dus geen sprake van zijn. De heer Was gaat in zijn bestrijding zoover van zelfs den zonnigen overkant onder het gemeentebelang te brengen. Ik zou dit veeleer rekenen lol de private belangen van de bewoners, en nu wensch ik ook een enkel woord over die bijzondere belangen te spreken. M. d. V.! Ik ben zoo zeer geneigd als iemand, om de private be langen van de ingezetenen te respecteeren, maar wanneer die strij den tegen een publiek belang, dan moeten de eerste wijken. Dat heeft de Raad meermalen ingezien, o. a toen men den grond heeft afgestaan, waarop de huizen langs het Plantsoen zijn gebouwd; aan de personen, die daar toen reeds woonden, heeft men ook «uitzicht, licht en lucht" ontnomen. UI' ze ook gerequestreerd hebben, gelijk thans de Boommarkters, weet ik niet; maar in elk geval is men over hunne bezwaren heengestapt. Op de Boommarkt worden slechts van één perceel de bewoners werkelijk benadeeld, nl. van het perceel, toebehoorende aan den adressant, die zich met aeslhetische beschouwingen tot den Raad heeft gewend. Wat het hotel Du Lion d'Or betreft, zoo geldt het daar niet ongerief voor de bewoners, maar veeleer beweerde schade in hel. bedrijf. Doch nu wil ik aan den heer Was in gemocde de vraag doen, of hij meent, dat iemand minder zijn intrek in het hótel Ver haal! zal nemen of dat één persoon minder zal eten aan de daar gehouden tafel, omdat men van den achterkant van het hötel geen uitzicht meer heeft op den Leidschen Rijn? Iemand die te Scheve- ningen of aan het meer van Genève gaat logeeren, zal misschien vragen, of de hem aangeboden kamers uitzicht hebben over de zee of het meer. Maar wie te Leiden in een hótel wil overnachten of dineeren, zal toch niet eerst vragen of hij daar wel uitzicht heeft op den Rijn! Bovendien de voornaamste concurrent van den heer Smulders, heeft dergelijk uitzicht ook niet. Dat er iemand is, die f 61)0 geeft voor een kamer, om het uitzicht te hebben op den Rijn, beteekenl niet veel; dit is een zuivere fantasie-prijs, waarmee ook de Onteigeningswet niet eens rekening zou houden; omdat iemand om een bijzondere reden zoo'n som voor een kamer wil geven, is daarmede nog volstrekt niet uitgemaakt, dat ze werkelijk zooveel waard is. Wanneer de heer Was zegt, dat bijna alle uitzicht, licht en lucht aan de bewoners wordt onlnomen, dan is dit toch zeer overdreven. Zoo zou men dan de menschen moeten beklagen die in Noordeinde, Hoogewoerd en andere straten wonen en die 't er ook zonder moeten doen. Maar er zijn voor de bewoners van de Boommarkt verschillende gronden, waardoor zich het plan ook bij hen aanbeveelt: zij winnen nl. in vier opzichten. Zij zullen legen den kouden Noordenwind worden beschermdde passage zal levendiger worden en 't zal een meer gezochte plaats wordenmen zal in en buiten den kermistijd bevrijd zijn van de welriekende geuren van de oliebollen, van Mag neta en van andere voor de buren niet altijd aangename zaken, die men daar thans te aanschouwen krijgt; en bovendien zullen die in gezetenen winnen in hun rioolstelsel. Hoe de Boommarkters kunnen beweren dat zij ook in dat opzicht door den bouw zouden worden benadeeld, is mij een raadsel. Ik heb getracht mij door een van de adressanten te laten inlichten, maar ik heb een zoo verward ant woord gekregen, dat ik wanhoop deze redeneering der klagers te be grijpen. Toen ik dien storm van bezwaren zag opsteken, was ik nieuws gierig te weten, welke orkaan wel in 1869 moet hebben gewoed, toen men de meisjesschool aan de Boommarkt ging bouwen en aldus den eersten stap zetten op den weg, waarop men nu een tweeden zal doen. Ik heb daarom de Handelingen van den Raad yan 1868 en 1869 opgeslagen. Ziehier wat ik vond. In de zitting van 28 Mei 1868 werd voort 'teerst de quaestie behandeld om op de Boom markt de thans bestaande school op te richten; in de vergadering van 22 April 1869 kwam ze nader aan de orde. Toen zeide men: houw daar geen school; het is een koude, gure, tochtige, vochtige buurt, gelegen aan een uithoek van de stad. Wanneer men deze schil dering van de Boommarkt vergelijkt met de wijze, waarop de be woners thans er over roemen, dan komt men tot de conclusie, dat de school aan die huurt geen kwaad heeft gedaan! Niemand sprak toen over den overlast, dien de huren er van konden ondervinden. Toen deze zaak in de vergadering van 20 Mei 1869 definitief werd besproken, waren de huren wakker geworden, en hadden gereques treerd. Doch ze vonden er weinig baat bij. De heer Tollens stond op, en zei, dat hij zeer tegen de keuze der plaats was, niet echter in het belang der buren, maar omdat het daar ter plaatse zoo koud en tochtig was! Een ander spreker (en dat was iemand, die toenmaals gezag had in den Raad) zeide: »Wat nu betreft de bezwaarschriften der bewo ners van de Boommarkt, zij getuigen naar mijn oordeel van erge overdrijving. Wel is waar zullen de bewoners dier huizen niet meer het genot kunnen smaken van het kijkje over de thans beslaande grasvlakte; maar waar staat geschreven dat die ruimte voor hun ge noegen onbebouwd moet gelaten worden." Die spreker was de heer Van Heukelom, de vader van ons tegen woordig geacht medelid. »Waar staat geschreven dat. die ruimte voor hun genoegen onbebouwd moet gelaten worden". Die uitspraak uit het jaar 1869 is thans, in 1892, in verdubbelde mate waar. Immers sedert de school werd gebouwd, kon niemand meer er op rekenen, dat het verloren hoekje daarnaast ten eeuwigen dage on bebouwd zou blijven. En nu mijne conclusie. De Raad kan twee dingen doen: hij kan de inwilliging van het verzoek weigeren, en daardoor de tot stand- koming van het gebouw zoo niet onmogelijk maken, dan toch zeer bemoeilijken, of hij kan het toestaan. Ik hoop, dat hjj het laatste doen zal, want van de gemeente

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 4