tochtige straten. De vergelijking met de Hoogewoerd gaat niet op. Dit is nu eenmaal eene straat en daar valt dus niets meer aan te veranderen. Met het algemeen belang hangen de private belangen, die ik op het oog heb, nauw samen. Ik heb mij verbaasd, toen ik in het advies van Burg. en Weth. las, dat de ontwerpers in hun tweede adres de bezwaren van de ingezetenen tot hunne juiste beleekenis hebben terug gebracht. Op het standpunt van de heeren dreven en Van der Vlugt, die, vol poëtische beschouwingen over hun «juweeltje, opgetrokken in den bescheiden doch bevalligen renaissance-stijl onzer vaderen," blind zjjn voor de nadeelen, die door de oprichting van het juweeltje aan anderen worden toegebracht, vind ik het nog eenigszins verklaarbaar, dat zij de groote bezwaren van de bewoners der Boommarkt op ietwat luchthartige wyze trachten weg te goochelen. Doch boe kunnen Burg. en Weth., die zonder twijfel de zaak op meer prozaïsch standpunt bekeken hebben, die redeneeringen onder schrijven? Want, waarlijk, M. d. V.! wanneer men onbevooroordeeld de argumenten van de heeren Greven eri Van der Vlugt onderzoekt, dan moet men werkelyk tol deze conclusie komen, dal die argumenten er in geen enkel opzicht door kunnen. Ik zal een paar van die argumenten bespreken, en om zelf niet van overdrijving beschuldigd te worden, zal ik mij niet stellen op het standpunt van de private eigenaren, maar op dat van de heeren Greven en Van der Vlugt. Zij zijn tot deze conclusie gekomen, gelijk ik lees in de stukken: «Aanmerkelijke beperkingen dus van uitzicht, licht en lucht voor één perceel, veel geringere voor een tweede, niet noemenswaardige eindelijk voor een derde, zieldaar den last, die den bewoners der Boommarkt als zoodanig, door ons volks huis zal worden aangedaan, tot zijne juiste verhoudingen teruggebracht/' Wij willen op deze grief niets afdingen.'' Zjj geven dus toe, dat die ééne grief juist is, en dat van één perceel het uitzicht, het licht en de lucht aanmerkelijk beperkt worden. En wat geven zij nu dien man voor troost? Dit argument: Totdat de houders der bedoelde perceelen aan den nieuwen toestand zijn gewend, beslaat zij inderdaad.'' Nu vraag ik, M. d. V.! is er wel een lichtvaardiger argumentatie denkbaar? Men ontneemt iemand bijna alle uitzicht, licht en lucht en als hjj zich hierover beklaagt, dan antwoordt men hem: Och, gij zult er wel aan gewoon worden! En dan bestaat voor die ellende niet meer! Zoo gaat het ook met een ander argument. Om de bezwaren voor het hölcl Verhaaff weg te cijferen, hebben de heeren eene specieuse onderscheiding gemaakt, ten opzichte van de bewoners en het bedrijf. En nu zeggen zij: «Wy behoeven de bewoners van het perceel, dat onder de bij deze zaak betrokken de grootste gevelbreedle heeft, hier niet meê te tellen. Dat perceel is toch een hotel. En de voor naamste vertrekken aan de Boommarklzijde, zoo niet alle, dienen geenszins als woonkamers, maar zijn voor gasten bestemd. Te dien aanzien zou dus hoogstens gesproken kunnen worden van bedrij/sver- hindering, maar niet van persoonlijken binder voor de bewoners zei ven." Aldus maakt men zich van de bewoners af. En nu het bedrijf Waar gewezen is op de aanmerkelijke belemmering en benadeeling van sommige bewoners in de uitoefening van huu bedrijf, en de requestranten hebben opgemerkt, dal die bezwaren alleen kunnen doelen op den eigenaar van het hotel Verhaaff, zeggen zij: »En van hem zijn ze niet waar. Sinds wanneer maakt bel uitzicht op eene 10 meters breede straat, met een net gebouw aan de overzijde eene zaal ongeschikt voor eene open tafel, eene kamer on bruikbaar tot het berbergen van gasten? De heeren Guimond en Paulez, eigenaren van zulke inrichtingen als hel >110101 des Pays-bas" te Amsterdam, het hotel de l'Europe te 's Gravenhage, hebben hel altijd ongeveer daarmee gedaan. Het liótel Verhaaff zal hel er ook wel meè kunnen doen." Nu vraag ik, M. d. V.!, wederom, is dat nu een argument, dat er werkelijk door kan? Men ontneemt aan dit hotel, zooals de heeren zelf erkennen, bijna alle uitzicht, licht cn lucht, en nu komt men den eigenaar troosten op deze wijze: Och, klaag er nu niet over, want het is met Guimond en Paulez, in Den Haag, precies hetzelfde! Laten wij ons toch een oogenblik in de plaats stellen van den eigenaar van dit hótel, die zoo getroost wordt; lees het adres nog eens van den beer Smulders, waaruit men zien kan, dat hij bijna zeker J 600 's jaars zal verliezen aan de huur van ééne kamer; dat hy met groote opofferingen van geld de conversaliezaal en de table d'höte-zaal heeft doen restaureeren en verfraaien; men ontneemt hein nu juist het aangename en ruime uitzicht uit die zalen weg, en dan zegt men hem; Och, dat is niets; dat bezwaar beslaat niet, want, kijk, in Den Haag, heeft Paulez dat uitzicht ook niet! Het hötel Verhaaff zal het er ook wel meê kunnen doen! Ik meen, M. d. V.!, dat die argumenten in geen enkel opzicht steek houden; en wanneer ik dan in de nota lees, dat de heeren Greven en Van der Vlugt, die zich beklagen over het breed uil- meten van de bezwaren door de andere adressanten, schrijven: »De adressanten toch hebben zoo gezochte grieven aangesleept en de eenige juiste zoo schromelijk overdreven, dat het de moeite loont die trekken aan het licht te brengen. Want wie te veel bewijst veroordeelt zich zeiven.", dan vraag ik mij toch af: hebben die adressanten het recht, om aan de ingezetenen, die zich tegen hun verzoek verzetten en hunne private belangen bepleitende wellicht ietwat overdrijven, toe te voegen: «Wie te veel bewijst, veroordeelt zich zelve", tierwy zy zeiven, om dat aan te toonen, met argumenten komen aandragen die niets bewijzen, behalve dit ééne, dat zij door al te groote ingenomenheid met hun plan blind zijn voor het leed, dat zij er anderen mede berokkenen! Mij dunkt, M. d. V.! dat zulk eene argumentatie zich zelve veroordeelt. De heeren Greven en Van der Vlugt hopen op verzoening. Ik vrees echter, dat de heeren zich schromelijk vergist hebben in het middel, waarmee zij die verzoening zullen bereiken; dergeiyke argumenten als hier zijn gebezigd, leiden niet tot verzoening, maar tot ver bittering. Hoeveel sympathie ik dus ook voor het edele doel der ontwerpers heb, zal ik tocb met volle overtuiging legen de inwilliging van hun verzoek stemmen, en ik vertrouw, dat, hoezeer de heeren zeggen geen oogenblik in vreeze te verkeeren voor het besluit, dat de Ge meenteraad zal nemen, zij in hun optimisme teleurgesteld zullen worden. De heer De Goeje. M. d. V.! Ik wensch ook hulde te brengen aan het talent en de warmte, waarmede de heeren Greven en Van der Vlugt hun verzoek hebben bepleit, en wil de woorden, die door den heer Was in den aanvang zijner rede gesproken zijn, gaarne tot de mijne maken. Maar dit zal mij, evenmin als den heer Was, er toe leiden om vóór het voorstel van Burg. en Weth. te stemmen. Onze Gemeenteraad heeft meermalen getoond, dat hij er vrij wat voor over heeft het verblijf alhier aan de bewoners aangenaam te maken, 't Ligt nog versch in 't geheugen, hoe wy tweemalen ach tereenvolgens de appelenmarkt hebben verplaatst, omdat de burgers voor wier buizen zij gehouden werd, het onaangenaam vonden. Wan neer nu dit verzoek wordt toegestaan, dan zal dat in strijd zijn met de eenmaal aangenomen houding door onzen Raad. Bovendien vin den de bewoners van de Boommarkt de oprichting van het gebouw uldaar niet alleen onaangenaam, maar zij verzekeren ook dat zij er schade door zullen lijden. Nu weet ik wel, dat de bijzondere belangen wel eens wijken moeten voor het algemeen belang, maar dan moet eerst worden aan getoond, vooreerst dat hel werkelijk een algemeen belang is, en ten tweede dat dit niet kan verwezenlijkt worden zonder opoffering van het belang der betrokken bijzondere personen. In dit geval wordt m. i. aan geen dier beide voorwaarden voldaan. Over de vraag of een dergelijke stichting al dat nut zal hebben, dat men er van ver wacht, zijn de meeningen zeer verdeeld, niet alleen onder de bur gerij. maar ook onder de arbeiders zeiven. Het ontbreekt zelfs niet aan dezulken, die deze kunstmatige poging tot verbroedering beden kelijk achten. Misschien is aan beide zijden overdrijving. Het is hier de plaats niet om de zaak in beginsel te bespreken. Maar wy mogen conslateeren dat zij nog onbeslist is; 't geldt hier dus slechts eene proefneming, waarvan 't onzeker is of zij levensvatbaarheid zal hebben. De geestdrift van professor Van der Vlugt heeft eenige studenten voor het denkbeeld gewonnen de ontwikkeling van den arbeider ter hand te nemen. Maar zal dat duurzaam zyn? Zullen eerlang ook hoogleeraren, docenten, advocaten, onderwijzers en anderen hun voor beeld volgen? Ik betwijfel bet, en vrees daarentegen, dat wanneer de eerste geestdrift bekoeld is, ^iet hoofddoel der stichting op den achtergrond zal treden. In dat geval wordt de bestemming uilspan- ningslocaal, en ik zou niet durven beweren dat dit voor den werk man, onder goed toezicht, niet nuttig kan zijn. Maar waarom moet dat juist hier komen? Ik moet bekennen verbaasd geweest te zijn, toen ik in de nota der heeren adressanten van 10 Januari las, dal hun elders een groote vierkante lap gronds voor dc stichting was aangeboden, maar dat eenige toongevende mannen uil de arbeidersklasse hun hadden ont raden dezen aan te nemen op grond »dat zulk een volkshuis ten on zent niet wezeniyk zou opnemen", tenzij het «kwam te staan althans in de onmiddellijke nabijheid van een onzer drukste verkeerswegen". Naar mijne overtuiging zal een eenvoudig locaal in «een eenigszins achteraf gelegen buurt" meer aantrekkelijkheid hebben voor de meer derheid der jeugdige arbeiders dan een deftig huis aan een van de hoofdstraten. Dit is het echter niet dat mij verbaasd deed staan, maar de be kentenis die in dit advies ligt opgesloten, dal er van den kant der arbeiders aan de oprichting van zoo'n gebouw geen behoefte bestaat. Wanneer 't niet gelegen is op of bij een van de hoofdstraten, zal het niet «opnemen". Wie waarborgt ons. dat dit wel het geval zal zyn, wanneer het naast de Meisjesschool komt te staan? Aan dien onzekeren kans mag m. i. het belang van de betrokken bewoners der Boommarkt niet opgeofferd worden. De heer Druckeb. M. d V.! Wanneer ik trachten zal de voor dracht van Burg. en Weth. te verdedigen, waarvan ik met groot genoegen heb kennis genomen, dan zal ik dal niet doen door be strijding van ingezonden stukken uit de couranten, cn ik zal niet het voorbeeld volgen van den lieer Was, die in een debat is getre den met den schrijver van een dergelijk stuk, dat in «Het Vaderland" gestaan had en door het «Leidsche Dagblad" is overgenomen, maar dan zal ik alleen pogen te weerleggen de argumenten hier aange voerd door de heeren Was en De Goeje, welke ik onder twee ru brieken kan rangschikken. De eerste rubriek geldt de bezwaren betreffende de bestemming van het gebouw; de tweede rubriek betreft de vraag of de ge meente- en de particuliere belangen zich tegen de oprichting verzetten. Wat het eerste punt aangaat, zoo wil 'l mij voorkomen, dat men het doel bier niet in bijzonderheden heeft te onderzoeken, en dat i de Raad zich alleen de vraag heeft te stellen of 't een algemeen be lang geldt, hetwelk op den weg der gemeente ligt om te steunen; wij hebben daarom niet in bijzonderheden na te gaan, of al betgeen daarover in de adressen is geschreven minder of meer juist is. Ik stel op den voorgrond, dat het doel algemeen, van alle zijden warm is toegejuicht. Zoo lees ik als de meening van de minderheid van het College van Burg. en Weth. dat het alleszins op den weg van hel Gemeentebestuur ligt om adressanten in de bereiking van het door hen beoogde loffelijk doel zooveel mogelijk te steunen. Ook de heer Was heeft gezegd, dat het doel van de ontwerpers hoogst loffelijk is. Maar deze spreker opperde eenige bezwaren legen de wenschelijkheid om het gebouw op de Boommarkt te doen ver rijzen. En nu wil ik met een woord mijne meening daarover uit eenzetten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 3