perd tegen het niet maken van de afsluiting daar bij de 24 huizen.
Ik begrijp, dal die bewoners, zoowel toen het een gracht heette, als
nu het een straat is geworden, altijd wel voorwerpen zullen hebben,
waar zij van af willen zijn. Zou dat niet te verhelpen zijn door
daar een gcmetselden vuilnisbak te maken?
De heer Drücker. M. d. V.! In de eerste plaats wensch ik u
dank te zeggen voor uw antwoord op de eerste vraag, door ons aan
Burg. en Weth. gedaan. In de stukken werd daarover geen enkel
gegeven gevonden. Er blijft nu alleen nog de tweede vraag over.
Ook daaromtrent is in de voordracht niets te vinden; er wordt
alleen in gezegd: »voor bestraling 2650". en verder medegedeeld
dat die raming tot 3000 moet worden verhoogd, als het werk
wordt aanbesteed. Doe dat echter zal plaats hebben, wordt niet
gezegd.
Nu wordt door u aangevoerd, dat de Commissie van Financiën
buiten haar gebied is gegaan. Een debat over die quaeslie wensch
ik niet te openen; na de ve'e besprekingen, daarover vroeger en
later in deze vergadering gehouden, zou ik vreezen niet veel nieuws
te kunnen in het midden brengen. Uwe meening deelen kan ik
evenwel niet. Wil men het stellen van dergelijke vrageo niet aan
de Commissie toestaan, mag zij niet onderzoeken of heigeen men
voor het gevraagde geld krijgt niet wat duur is, wat blijft er dan
voor haar te doen over? Te beoordeelen, of men ƒ3000 zal uitgeven,
zonder te treden in de vraag: waarvoor? Dan moet ik zeggen, dat
't moeilijk wordt te verklaren, dat 3000 een billijke som zou zijn,
als men niet weet wat men er voor krijgt!
Ik wensch den heer Juta, met wien ik 't overigens eens ben, te
vragen, of bij in zun voorstel de middelen niet kan aanwijzen, waar
uit wij de kosten moeten betalenWij kunnen moeilijk beslissen een
uitgave uit gewone middelen te doen, die wij nu niet hebben. Zoude
hij niet in die richting zijn amendement willen aanvullen?
De heer Juta. Het genoemde bezwaar is toch zoo groot niet. Wjj
staan aan bet begin van een nieuw jaar en het is dus moeilijk nu
reeds te zeggen, hoe wij dat geld zullen vinden. Doch herhaaldalijk
hehben wij veel greotere bedragen overgeschreven bijv. op volgn. 41,
ik noem nu maar iets.
Het financieele bezwaar van den Voorzitter der Commissie van
Financiën is toch inderdaad geen ernstig beletsel om de zaak te
willen. Wil men de thans voorgestelde werken bekostigen uit
gewone inkomsten dan zal het geld natuurlijk gevonden worden.
De heer Drücker. M. d. V.! Tot mijn leedwezen moet ik zeggen,
dal het antwoord van den heer ,lula mij niet voldoet. Het middel,
door hein aangegeven, zou misschien nog erger zijn dan de kwaal.
Indien men, om ecne leening te ontgaan, voorstelt inkomsten te
fabriceeren op post 41, ga ik daarin niet mede.
De heer Juta. De heer Drücker heeft mij niet goed verslaan. Ik
zeg niet, dat wjj geen gewone inkomsten daarvoor kunnen aanwijzen,
doch wil hiervan een afzonderlijk voorstel maken, dat in eene vol
gende vergadering kan behandeld worden. De begrooting is zeer
krap geraamd en nu reeds aan te wijzen: op dien of dezen post
van ontvangst zal zooveel overschieten, is het onmogelijke gevraagd.
De heer Fockema Andreae. Ik zou den heer Juta willen vragen
of het niet in zjjn gedachtengang de meest regelmatige wijze is om
deze uitgaven te vinden uit den post voor Onvoorziene Uitgaven.
Mocht dan later hlijken, dat er meerdere inkomsten zjjn of dal an
dere posten van uilgaaf te hoog zijn geraamd, dan kan daarvan op
de Onvoorziene Uitgaven worden overgeschreven. Daartegen zal ook
de heer Drücker minder hezwaar hebben dan tegen hel denkbeeld
om de uitgaven uit post 41 te vinden, iels wat ook ik bedenkelijk
acht.
De Voorzitter. Ik geloof dat de aangegeven middelen beide on
doelmatig zyn. Het is nu Februari en nog bijna 11 maanden liggen
voor ons en daarom zou ik het met eene goede administratie in
stryd achten, indien wij den post voor Onvoorziene Uitgaven nu
reeds opmaakten.
Over zes maanden zaten wjj dan wellicht aan den grond. Naar
mijne meening moeten de onderwerpelijke uitgaven gebracht worden
op den post «onderhoud van straten, enz." Wil men die uitgaven
uil de gewone inkomsten betalen dan moet daarin worden voorzien
door de belastingschuldigen van den legenwoordigen tijd, derhalve
uit de inkomsten belasting.
Bij de beantwoording van mijn bezwaar aangaande de 24 huizen
heeft de heer Juta mijn argument tegen hel weglaten van den af
scheidingsmuur over 'l hoofd gezien, namelijk, dat de openbare straat
een groote vuilnisbak zou worden. Misschien zou hel middel van
den heer Du Rieu kunnen helpen en ik zou het willen probeeren;
doch wij hebben reeds eenige ondervinding van het plaatsen van
vuilnisbakken. Hel duurt verbazend lang voordat de menschen er
toe kunnen besluiten het vuil niet naast, maar in den bak te wer
pen. Ik heb er echter niets tegen er voorloopig de proef mede te
nemen.
De heer Juta betwijfelt of dit een uitgave voor de toekomst is.
Ik geloof evenwel, dal men hierover moeilyk van opinie zal kunnen
verschillen. Ik doe hem daarbij opmerken dat hel eigenlijk reeds
een besliste zaak is. De Raad heeft indertijd besloten de gracht te
dempen; voor dit gedeelte van het werk zou naderhand een afzon
derlijk voorstel (het tegenwoordige) worden aangeboden. Wij betaal
den het eerste gedeelte van het werk, de demping en rioleering, uit
buitengewone middelen, en nu spreekt het dunkt mij van zelf dat
ook het thans voorgestelde werk, een gedeelte van het geheel, ook
uit de buitengewone middelen worde betaald.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Is toch wel hetgeen u daar
verdedigt heeft volkomen in overeenstemming met het voorstel, dat
wjj thans behandelden.? U heeft gesproken van verzwijging van argu
menten door den heer Juta, en nu geloof ik, dat ook u natuurlijk
onwillekeurig een argument van den heer Juta verzwegen heeft.
Het geldt hier het onderhoud van een straat, die reeds gelegd is,
en u zegt, dat het onderhoud van straten moet bekostigd worden
uit de belastingen van het jaar. Welnu, dan behoort dat deel van
het voorstel ook op de Begrooting van dit jaar.
Nu komt my bedenkelijk voor uwe redeneering met betrekking
tot de mogelijkheid om dien post te vinden door overschrijving uit
de Onvoorziene Uilgaven. U zegt, dat dit bedrag niet uit de gewone
middelen kan betaald worden. Welnu, dan hebben wij de Begroo-
ting verkeerd vastgesteld, zonder te letten op deze demping, en is
zij dus te laag vastgesteld.
Volgt daar nu uit: Uit onze gewone middelen, die wij eenmaal
hebben vastgesteld, kunnen wij 't niet dekken, en daarom moeten
wij de uitgave dekken uit buitengewone middelen?"
Neen, dan wordt het gebruik van eene leening gebaseerd op een
geheel ander beginsel, dat der oogenblikkelijke geldverlegenheid en
daarop zou ik het nooit willen gebaseerd zien. Ik vereenig mij
daarom geheel met het denkbeeld van den heer Juta.
De Voorzitter. Het spijt mij dat ik te dezen opzichte uwe rede-
neeririg moet bestrijden Niet omdat wij er niet aan gedacht hebben
is het voorstel niet gedaan, maar omdat het niet lag in het systeem, dat de
meerderheid van den Raad tot nog toe heeft aangenomen. Wij kon
den niet anders handelen dan wij gedaan hebben; maar ai hadden
wij bij het opmaken der Begrooting uw stelsel gevolgd, zou dit in
mijne redeneering geen verschil hebben gemaakt, want dan zou de
post voor onderhoud van straten en pleinen zooveel grooter geweest
zijn en dus ook de sluitpost der ontvangsten, de inkomsten-belasting,
met dat bedrag zijn geslegen.
Hadden wij geene leening voorgesteld, dan zou de inkomsten
belasting, die geraamd was op 170000, zijn gestegen tot zeer nabij
het maximum waartoe wij kunnen gaan.
Nog ben ik een antwoord schuldig aan den heer Drücker.
De heer Drücker spreekt over een punt waarover ik niets heb
gezegd cn zwijgt over dat waarvan ik heb gesproken. Ik beb slechts
gesproken over den twijfel dien de Commissie van Financiën heeft
geopperd, omtrent de geschiktheid van den grond voor de bestrating.
Over het andere, nu door den heer Drücker aangehaald, heb ik
mij niet uitgelaten. Alleen heb ik er bij gezegd, dat als de Com
missie van Fabricage en het Dagelijksch Bestuur niet overtuigd
waren geweest dat het terrein voor de bestrating geschikt was
wij dit voorstel niet zouden hebben gedaan, en er nog bijge
voegd, dat, wanneer wij het werk nu niet uitvoeren, de toestand
ergef wordt en niet zonder gevaar is.
De heer Juta. Ik wensch te protesteeren tegen de bewering, dat
dit werk een consequent gevolg is van de demping der BinnenVest-
gracht, in dien zin, dat de Raad vroeger besloten hebbende de kosten
van de demping door leening te dekken, nu ook zoude moeten be
sluiten de kosten van hetgeen nu voorgesteld wordt uit leening te
bestrijden. Alleen is besloten dat naderhand eene bepaalde bestem
ming zou worden gegeven aan de door de demping verkregen
gronden.
De Voorzitter. Er is indertijd medegedeeld dat een nader voor
stel zou worden gedaan omtrent de bestemming, aan de door de
demping verkregen gronden te geven. Het is dus één geheel. Wat
men er mede doen zou, kon de Raad later bepalen. Het werk, dit
stond van den beginne af aan vast, zou in twee gedeelten worden uit
gevoerd.
De heer Hasselbach. M. d. V. De heer Juta zeide, dat ik een
schrikbeeld had opgehangen van het talud. Verleden week heb ik
gezien, dat de geheele boel verstopt was. Men heeft er toen een gat
in gemaakt, waarbij bleek, dat het riool voor meer dan drie vierden
met zand gevuld was. Zóó is de toestand; wel een bewijs, dat 't
van mij geen schrikbeeld is.
Wanneer het riool opengemaakt wordt, dan kan men zich van de
juistheid van mjjn bewering overtuigen.
De heer Cock. Heeft de Commissie van Financiën niet voorgesteld
om de zaak uit te stellen? Is er geen amendement van haar uitge
gaan, dat 'teerst in stemming gebracht moet worden?
De Voorzitter. Neen. Zjj heeft geen amendementen ingediend.
De heer Drücker. Ik wil den heer Cock even antwoorden, waar
om ik dat niet gedaan heb. Onze eerste vraag is door den Voor
zitter zoo beantwoord, dat ik geen aanleiding meer vond, om', met
het oog daarop, een voorstel tot verdaging in te dienen. Onze
tweede vraag heb ik hier tweemaal herhaald, maar daarop heb ik
geen antwoord gekregen. In dat opzicht is dus het bezwaar blijven
bestaan. Doch ik heb niet bemerkt, dat mijne bedenkingen onder
steund werden, en had dus geen lust om een voorstel in te dienen.
De heer Cock. Ik dank den heer Drücker voor de gegeven in
lichting.
De beraadslagingen worden alsnu gesloten.
In stemming wordt nu gebracht het amendement van den heer
Juta, luidende: »de raming van de kosten met zoodanig bedrag te
verminderen als noodig zou zijn voor bezoding en beplanting van
het talud."
Dit amendement werd verworpen met 14 tegen 8 stemmen.
Tegen stemden de heeren: Was, De Goeje, Hasselbach, Du Rieu,
Zaaijer, Drücker, Siegenbeek van Heukelom, De Sturler, Tieleman,
Van Reenen, Kaiser, Driessen, Dekhuyzen en Le Poole.
Daarna wordt in stemming gebracht het amendement van den heer
Fockema Andreae, om »het bedrag te verminderen met f 400 voor
afsluiting."
Over dit amendement staken de stemmen.
Voor stemden de heeren: Fockema Andreae, Van der Breggen,
Van Reenen, Verster van Wulverhorst, Van Hoeken, Juta, Drücker,