op de Langegracht behoorlijk gesloten kan worden, daar die thans voortdurend open staat, alsmede te zorgen voor de herstelling der achterzijde van de turfschuur en levens eens te informeeren aangaande de afsluiting van hel terrein achter de schuur, daar dit nu, door de demping der gracht, geheel open is en dus zonder afsluiting, zoodat de schuur nu ook van die zijde bereikt] kan worden en de turf dus niet meer veilig ligt. In afwachting met achting. Namens Diakenen voorn., Leiden, 17 Februari 1891. P. Fontein jr., Voorzitter. J. La Riviére, Secretaris. De heer Rijk is met die missive bij ons gekomen, omdat hij terecht begreep dal wij daarvan kennis behoorden te dragen. Het schijnt dat de Diakenen vergelen zijn dat zij dien brief geschreven hebben Deze brief heeft aanleiding gegeven tot het onderzoeken van de zaak en tot het voorstel dat wij aan den Raad gedaan hebben. De heer Cock. Toen ik ter Vergadering kwam, droeg ik geen kennis van het adres van Diakenen, dat tegen deze voordracht is gericht en ik wist ook niet of de voordracht door Burg en Weill, met of zonder instemming van Diakenen was gedaan. Ik was voor nemens dit te vragen en wanneer, gelijk ik verwacht te, liet antwoord bevestigend was geweest, dan had ik geene bezwaren gehad. Ware het ontkennend geweest, dan had ik enkele bezwaren geopperd. Dit laatste kan ik nu doen. Mijn eerste bezwaar is dat het mij ongeraden en ongepast voorkomt om een geacht College, dat belast is met de armenzorg voor de talrijkste kerkelijke gemeente in Leiden welke gemeente ook de meeste armen telt buiten dringende nood zakelijkheid voor hel hoofd te slooten, althans te storen in het ge bruik (of niet-gebruik), maar in allen gevalle in de bevoegdheid tot gebruik van lokalen, die bet minstens sints 1852 in gebruik gehad heeft ja, misschien al honderd jaar langer. Maar in de tweede plaats wilde ik een onderzoek ingesteld zien naar de bevoegdheid van de Burgerlijke gemeente om het gebruik dezer lokalen op te zeggen. Burg. en Weth. beweren kortaf in hun verslag, dat de Raad daartoe het recht heeft; maar uit de stukken is mij daarvan niets gebleken. Deze quaestie komt mij gewichtig genoeg voor, om er eens een onderzoek naar in te stellen, en liefst den Stads-consulent er over te hooren. Een openbare Raadsvergadering is de aangewezen plaats niet om een twijfel uil te spreken over de bevoegdheid van den Gemeenteraad en tegen die bevoegdheid, als het ware pleitende, juridische argu menten aan te voeren; ik zal dan ook trachten dit zoo vaag en* oppervlakkig mogelijk te doen. Leest men.de voordracht dan zou men zeggen, dat de Raad door zijn besluit van 1852 niets anders heeft gedaan, dan een daad van geheel belangelooze vrijgevigheid. Is dat zoo, dan spreekt 't van zelf, dat de Raad thans ook het reclit heeft deze ingebruikneming op te zeggen, al moge dan ook eene dergelijke opzeggfng, zoo zij tegen den zin van het betrokken armbestuur geschied^, in mijne oogen minder passend, ja bepaald onraadzaam wezen. Maar 't zou ook mogelijk wezen en nu begeef ik mij) op het gevaarlijke terrein van ver moedens en gissingen dat de afstand van deze lokalen een uit voering is geweest van een contract van dading of transactie, waarbij, indien ik mij niet vergis, omstreeks het jaar 1852 de zoo beruchte Huiszittenhuis-quaestie is beëindigd. Zeker ben ik inlusschen van de zaak niet; bet is trouwens eene kleine veertig jaren geleden gebeurd en ik behoef niet te zeggen, dat ik toen stellig nog geen lid van den Raad was. Maar uit dien lijd ik was toen nog siechts student meen ik mij toch te herinneren, dat de toenmaals aanhangige Huis- zittenhuis-procedure door eene dading lot een bevredigend einde is gekomen. Is mijne gissing eenigszins gegrond, en heeft men het gebruik der lokalen niet uit vrijgevigheid aan de Diaconie afgestaan, rnaar was die handeling eenvoudig eene uitvoering, dus een uitvloeisel van de gesloten transactie, dan meen ik, dat wij niet het onbeiwiste recht hebben het gebruik thans op te zeggen. Om deze reden zou ik de zaak eerst nog eens nader onderzocht willen zien door onzen bekwamen stads-consulent; kan men mij evenwel hier, in deze Vergadering, de noodige inlichtingen verstrekken, dan zou dat natuurlijk niet behoeven, maar dat betwijfel ik in hooge male. Tot aanbeveling van een nader onderzoek kan ik nog aanvoeren, dat er bij deze zaak hoegenaamd geen haast is en er dus geen sprake van tijdverlies behoeft te zijn. Ten slotte zij het mij geoorloofd hier nog bij te voegen, dat de juridische argumenten (wat den schijn als zoodanig ten minste heeft) door Burg. en Weth. in de voordracht aangevoerd, om het zachtste woord te gebruiken, mij zeer zwak voorkomen. 't Zou mij dus dubbel aangenaam zijn indien Burg. en Weth. mijn voorstel wilden overnemen om de zaak ter fine van een rechtskundig onderzoek te stellen in handen van den stads-advocaat. Mochten Burg. en Weth. daartoe niet genegen zijn, dan ben ik wel genoodzaakt zelf dat voorstel te doen, maar dan heeft het veel minder kans aan genomen te worden. De Voorzitter. De heer Cock gaat blijkbaar uit van eene ver keerde onderstelling, die ook de onderstelling van Diakenen schijnt te zijn. De bedoeling is niet om den Diakenen in het gebruik van het terrein te hinderen, voor zoover zij dit noodig hebben om de turf in en uit de schuren te rijden. Het terrein wordt door Diakenen voor niets anders gebruikt, hetwelk voldoende blijkt uit den toestand waarin het verkeert. Voor hen blijft dus de toestand onveranderd. Wij hebben het terrein voor ons gebruik noodig. Het is het eigendom der gemeente en de dading waarvan de heer Cock spreekt, zou geheel van aard veranderen, wanneer wij niet het recht hadden om buiten de lokalen, waarvan gesproken wordt over de daarnaast gelegen terreinen te beschikken. Indien Diakenen het terrein gebruikten, zouden wij er niet aan gedacht hebben het hun te ontnemen; maar nu dat niet het geval is en wij er zelf veel behoefte aan hebben bestaat er in. i. geen enkele reden om niet van ons recht gebruik te maken. Wij hebben het terrein noodig om er voor den winter een voorraad zand op te leggen, maat aangezien wij den winter achter den rug hebben en het dus nog vrij lang duurt eer wij weder winter krijgen, bestaat er geen overwegend bezwaar om de zaak uit te stellen, of schoon ik het niet noodig acht. Daarenboven beslaat er een antecedent betreffende een lokaal, een turfschuur aan het Levendaal. Toen Diakenen dit niet langer noodig hadden hebben wij het zelf in gebruik genomen en Diakenen hebben er zich niet legen verzet. Hel artikel van het Raadsbesluit is zoo eenvoudig en duidelijk mogelijk. Het luidt: »De lokalen van het lluiszittenhuis, van de Soepkokerij en van de Turfschuren, steeds ten gebruike geweest ten behoeve der administratie van de Iluiszitlen- en Diaconie-armen, blijven voortdurend daartoe bestemd." Hier wordt alleen van lokalen gesproken. De zaak presseert echter niet en er is geen bezwaar haar uit te stellen. Het voorstel van den heer Cock wordt genoegzaam ondersteund en kan dus eene onderwerp van beraadslaging uitmaken. De heer Cock. Ik deel uwe argumentatie niet, M. d. V., maar wensch niet in juridiekc argumenten te treden in deze openbare Vergadering. Ik wil echter niet geacht worden met uwe weder legging in te stemmen, en handhaaf mijn voorstel om de zaak te stellen in handen van den stads-consulent. De heer Juta. M. d. V.! Voordat u dit voorstel van den heer Cock in stemming brengt, wenschte il^)vmj»het oorspronkelijk voorstel van Burg. en Weth. iets in 't midden*e Wengen. De Voorzitter Ik zal u dan daartoe gelegenheid geven als het voorstel van den heer Cock verworpen wordt. De heer Juta. Het was slechts om een misverstand te voorkomen. De Voorzitter. Kan het invloed hebben op de stemming? De heer Juta. Neen, volstrekt niet, M. d. V.'t Was slechts naar aanleiding van een De Voorzitter. Dan zullen we eerst het voorstel van den heer Cock in stemming brengen. De beraadslaging wordt alsnu gesloten en het voorstel van den heer Cock in stemming gebracht wordt aangenomen met 15 tegen 4 stemmen. Tegen slemden de heeren: Alma, Knappert, Schneither en Book Aan de orde is alsnu: IV. Verzoek van Mr. Hemmingson, tot het doen rooien van boomen aan den Hoogen Rijndijk. (Zie lng. St. n». 72.) Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming besloten afwijzend op het verzoek te beschikken. V. Idem van R. Koekkoek, om een brug te leggen over de Zoeter- woudsche singelsloot, een walmuur te plaatsen en een waterleidings buis te leggen. (Zie lng. St. n°. 73.) Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming besloten het ver zoek toe te staan. VI. Idem van P. J. Verkoren, om een gebouwtje te plaatsen aan de Aalmarkt. (Zie lng. St. n°. 76.) Wordt achtereenvolgens, zonder discussie of hoofdelijke stemming besloten afwijzend op het verzoek te beschikken. Vil. Staat van af- en overschrijving en suppletoire staat van be- grooling, dienst 1890, van de Stedelijke Werkinrichting. (Zie lng. St. n°. 76.) Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. VIII. Staten van af- en overschrijving op de Gemeenle-Begrooting, dienst 1891, (Onderhoud van pompen en riolen en kosten der Kweek school voor Onderwijzers.) (Zie lng. St. n°. 78.) Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. IX. Verzoek van J. A. Kohschulle, ter bekoming van een stukje grond aan de Brandewijnsteeg en het plaatsen van lichlkozijnen. (Zie lng. St. n°. 79.) Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming besloten overeen komstig het advies van Burg. en Weth., hel verzoek ter bekoming van grond af te wijzen en het plaatsen van lichlkozijnen toe te slaan. X. Idem van de Gemeente-Commissie van het Nederd. Hervormd Kerkgenootschap, tot afsluiting van een gedeelte grond bij de Oostei kerk. (Zie lng. St. n°. 79.) XI. Idem van E. J. Schlette, betrekkelijk de demping van een ge deelte der sloot langs den Haagweg. (Zie lng. St. n°. 79.) Worden achtereenvolgens zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. XII. Staat van af- en oversehrijving op de Gemeenle-Begrooting, dienst 1891, (Onderhoud van meubelen voor het Raadhuis.) (Zie lng. St. n". 81.) Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XIII. Bezwaarschriften tegen de kiezerslijsten. (Zie lng. St. n". 83.) Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burg. en Weth. besloten. XIV'. Rekening van de Kamer van Koophandel en Fabrieken over 1890. (Zie lng. St. n°. 77.) Nadat de leden van de Kamer van Koophandel, de heeren üriessen, Le Poole en Juta, de Vergadering hebben verlaten,wordt de Rekening zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Niets meer aan de orde zijnde, en niemand meer het woord ver langende, wordt de Vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gebroeders Muré,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 2