25 loopt aan die zyde waar de rails niet liggen; men zou haast op zettelijk op de rails moeten loopen om aan gevaar blootgesteld te zijn. De heer De Goeje meent verder dat het onverschillig is aan wel ken kant van de brug de tram afrydl; ik meen dat hel een zeer groot verschil maakt. En wanneer bij meent dat er bezwaren bestaan voor de bewoners aan deze zijde van de brug, dan vraag ik hem toch of die bezwaren dan niet behoeven te gelden voor de bewoners van gene zijde. Voor deze zouden zij dan evenzeer moeten gelden, en het gaat niet aan een besluit te nemen, dal hierop zou neer komen! De Raad overwegende dat A en B last en ongemak zullen hebben van de zaak, besluit dien last over te brengen op C en D. Ik betwist echter het bestaan van eenig bezwaar. Men meent, dat men last zal hebben van rook en roet. Daartegen heeft de Provinciale Verorde ning op het leggen van de spoorstaven in de openbare wegen van 1886 reeds gezorgd. In art. 6 wordt bepaald: »bij hel gebruik van sloom als beweeg kracht mag geene andere brandstof worden gebruikt dan cokes, tenzij door Gedeputeerde Staten in bijzondere gevallen eene andere met name aangeduide brandstof wordt toegestaan." Het spreekt van zelf dat de Raad die de vergunning tot wederop- zeggens verleent, daaraan ook de voorwaarden kan verbinden dat geen andere brandstol dan cokes inag worden gebruikt binnen de gemeente, en houdt de Maatschappij zich niet aan dit voorschrift, dan kan de Raad de vergunning dadelijk intrekken en de Maat schappij noodzaken de rails weder op te breken. Wat belrelt het meer ol minder aangename van een tram voor zijn deur te hebben voor de deur, d. w. z. aan den anderen kant van eene 50 meter breede straat de een zal het aangenaam vin den, de ander niet. Er zijn tal van menschen die niets te doen hebben, die geen boot ol spoortrein kunnen laten aankomen of vertrekken, zonder er naar te gaan kijken. Dat de een of ander het minder pleizierig vindt die beweging voor zijn deur te hebben, is toch nog geen reden om de Maatschappij in hare beweging en ont wikkeling te belemmeren. Als zij er haar voordeel niet in zag, zou zij er zeker de kosten niet voor maken, en dat voordeel beleekent met andere woorden dat er een veelvuldiger gebruik van zal worden gemaakt en dus dat het een groot gerief voor hel publiek zal ziju. En nu wat het argument van den heer De Goeje betreft, dat het nml. hetzelfde zou zijn of men een weinig verder moet loopen, om de tram te bereiken! 'I Spreekt van zeil, dat zy die van den train gebruik moeten maken, haar toch wel zullen opzoeken; dat was ook met den paardentram het geval en nu herinner ik er aan hoezeer indertijd het plan werd toegejuicht om de tramlyn door te trekken tot aan den kap van het station. By het slechte weer, dat in ons land zoo veelvuldig voor komt, is het lang geen onverschillige zaak of men soms wat meer of minder ver behoeit te loopen. Die verandering was eene groote ver betering voor het publiek en bleek een groot voordcel voor de Maatschappij te zijn. Waarom zouden hier die gevolgen uitblijven? De brandstol geelt, zooals ik reeds zeide, geen rook of roet. Deze vergunning komt mij dus voor te zijn in het belang van de Maatschappij, zoowel als van het publiek. En ik kan geen enkele gegronde reden vinden, om dit verzoek niet in te willigen. De heer De Goeje. M. d. V,! Een enkel woord over uwe vergelij king tusschen deze vergunning en de doortrekking van de tramlijn lot den kap van het station. Dit laatste is inderdaad algemeen toegejuicht, want men kan nu, zonder in den regen te loopen, uit den trein in den tram komen. Maar hier is dit 't geval niet, want men is toch eens aan 't loopen in den regen, en men moet er op alle manieren naar toe wandelen; het geldt dus alleen het doen van eenige slappen meer of minder. De lucht van cokes is ook al niet aangenaam, maar er wordt op de stoomtrams ook steenkool gebruikt, en de Maatschappijen schijnen dus alle de vergunning te hebben om steenkolen te stoken volgens de Provinciale Verordening, waarop door U gewezen is, M. d. V.! Gij schijnt de bezwaren van de ingezetenen al heel weinig te tellen. Op de tegenwoordige plaats van afrit zijn de menschen, die in de nabijheid wonen, al aan den last gewoon; hadden zij er be zwaren tegen, dan hadden zij die indertijd moeten uitspreken. Maar daarin ligt niet de minste rechtvaardiging daarvoor, dat men dien last nu aan anderen wil gaan brengen. Ik zou de bezwaren van de ingezetenen zeer zeker niet zoo doen gelden, indien wij hier stonden tegenover een groot algemeen belang. Dat dit hier niet bestaat, meen ik voldoende te hebben aangetoond De Voorzitter. Ik protesteer tegen de bewering van den heer De Goeje, dat ik de belangen van de ingezetenen weinig lel. Zoolang ik hier, eerst als Wethouder, en daarna als Burgemeester, zitting heb gehad, heb ik ze altijd ten zeerste ter harte genomen. Veeleer zoude ik het recht hebben, dat verwijt tot hem te richten. De bezwaren die door twee ingezetenen, de heeren De Goeje en Buys, zijn inge diend. zijn niet alleen volkomen denkbeeldig, maar schijnen bij hem zells zwaarder te wegen dan de belangen van het zoo zeer veel grooter gedeelte van hel publiek, dat er door gebaat zou worden! En dat bij de afwijzing van dit verzoek het belang der ingezetenen niet geschaad zoude zijn, de heer De Goeje is m. i. geheel in gebreke gebleven dat met een enkel streekhoudend argument aan te loonen. De bewering van den heer De Goeje, dat de maatschappij vergunning schijnt te hebben om steenkolen te stoken, doet hier niets af Welke vergunning zij in andere gemeenten heeft, is onze zaak niet; wij hebben alleen aan de vergunning, die zij ons vraagt, de voorwaarde te verbinden dat zij binnen ome gemeente alleen cokes mag stoken, met de poena- liteit dat, bij overtreding dezer voorwaarde, de vergunning dadelijk zal worden ingetrokken Eene evenlueele vergunning van Ged. Staten staat ons recht om aan onze vergunning die voorwaarde te verbinden volstrekt niet in den weg. De opmerking van den heer De Goeje, dat het er niets of weinig toedoet of men een eindje verder naar den tram moet loopen doet mij denken aan een versje uit een mijner schoolboeken misschien heeft de heer De Goeje het ook wel gebruikt »Het regent ginder ook." De heer De Goeje schijnt er ook zoo over te denken en het onverschillig te achten, als men een maal in den regen loopt, of het dan wel langer of korter duurt. Dit zullen echter slechts weinigen met hem eens''zijn; die genoodzaakt is in den regen te loopen verlangt gewoonlijk niets liever dan er zoo spoedig mogelijk uit te zijn. En nu is hier geene quaestie van »een paar slappen" maar van een afstand die stellig eenige malen grooter is dan die tusschen de vroegere standplaats van de paarden-tramwagens en den ingang van liet station. Iedereen kent nog den last en liet onaangename van dien toestand, vóór dat de wagens tot aan de marquise van het station doorreden, lk herhaal dat ik zeer zeker nietj gewoon ben de bezwaren van de ingezetenen licht te tellen; maar hier bestaan geene bezwaren. En zelfs als zij voor de twee adressanten bestonden, dan zouden zij al zeer ernstig en onwederlegbaar moeten zijn, als zij zwaarder moesten wegen dan de belangen van zoovele ingezetenen en van de maat schappij die er in hooge mate door zullen worden gebaat. Ik ontken evenwel het bestaan van eenig bezwaar. Van cokes kan men geen last hebben, die geven geen rook; dat zij niet lekker rieken, kan toch werkelijk geen argument zijn om het verzoek af te wijzen. Dat zou wel wal ver gaan; men kan toch niet vergen dat de maatschappij zich voor dat gedeelte van den weg eene of andere welriekende brandstof aanschaffe! Men kan nu eenmaal niet alles uit de stad weren, wat een minder aangename lucht verspreidt. Bestond daar tegen een middel dan zou ik liet zeker in de eerste plaats wenschen toe te passen op onze stadsgrachten. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik wensch mij aan te sluiten bij de bezwaren van den heer De Goeje. Het komt mij inderdaad voor dat gij de geopperde bezwaren tegen het voorstel niet hebt wederlegd. Er is voor de inwoners van Leiden alleen naar hunne belangen hebben wij te vragen, niet naar die van de Trammaat- schappij aan het doortrekken van de rails één voordeel verbonden, dat men als het regent spoediger uit de regen in den tram is. De vraag is nu echter of dat ééne kleine voordeel wel opweegt tegen al de groote nadeelen aan de doortrekking verbonden. En mij dunkt dat dit niet het geval is Gij zegt, M. d. V., cokes mogen onaangenaam rieken, inaar strekt zich onze zorg niet te ver uit, wanneer wij daartegen willen waken; men kan niet alles wat onaangenaam riekt uit de stad weren, anders zou men ook de onaangename lucht uit sommige grachten wel weren. Ik zou zeggen; die vergelijking gaat niet op. Wanneer het, zooals nu, aan ons staat om iets niet in de stad te brengen wat onaangenaam riekt, dan moeten wij het ook doen. In elk geval is het een nadeel staande tegenover het voordeel van eerder uit den regen te zijn. Laat ons nu eens aannemen, dat die twee tegen elkaar opwegen. Maar dan zijn er andere nadeelen die gij veel te laag hebt geschat. Vooreerst de veiligheid. Gij zegt dat de tram niet zal loopen aan den kant van den Witten Singel. Dit is juist het groote bezwaar. Tot nog toe heeft men op het plein, waarvan hier sprake is, twee troittoirs. Nu zal de eene daarvan komen te liggen langs den tram, en zal het in den eersten tijd vooral voor kinderen gevaarlijk zijn daarover te loopen, en vooral van dat trottoir, over de rails zich naar den Singel te begeven. In de tweede plaats zullen wij op het pleintje dat ik ben dit met den heer De Goeje eens een der mooiste ingangen van Leiden vormt, altijd hebben staan trams die afrijden, rangeerende trams of ledigslaande goederenwagens. Het pleintje zal daardoor geheel ont sierd worden. Dat zijn alle nadeelen die bij mij zwaar wegen, en veel gewichtiger zijn dan het ééne voordeel dat is opgenoemd. Ik zal dus stemmen tegen het voorstel! De heer Kaiser. M. d. V.! Ook ik heb bezwaren tegen dit voor stel, maar op andere gronden dan de vorige sprekers. Het voorstel komt mij voor slechts een halve maatregel te zyn, ik zou wenschen, dat de stoomtram doorliep lot op de Papengracht, en dat daar een behoorlijk wachthuisje werd opgericht. Waar is het eigenlijk om te doen? vermoedelijk om een betere aansluiting te verkrijgen met den tram in de stad, en dit kan, mijns inziens, alleen voldoende bereikt worden, wanneer de tramspoor tot de Papengracht wordt doorgetrokken. Daarom zal ik mijn stem tegen dit voorstel uitbrengen. Zou 't echter niet mogelijk zijn het voorstel aan te houden, en het plan in overweging te nemen, om den stoomtram tot de Papengracht door te trekken De Papengracht is een stil gedeelte van de stad, en niemand zou er daar eenig nadeel of hinder van hebben! De heer Zillesen. Nu er stemmen tegen dit voorstel zijn uitge bracht, wensch ik met een enkel woord mede te deelen, dat ik de aangevoerde bezwaren niet deel. Toen ik van dit voorstel kennis nam, heb ik dadelijk gedacht, dat het verbetering zou brengen in den bestaanden toestand. De heer De Goeje heeft gezegd, dal er weinig gebruik wordt ge maakt van dezen stoomtram, maar deze verlenging van de lijn zou juist een aanleiding kunnen zijn, dat men er meer gebruik van zou gaan maken. Men weet niet altijd precies hoe laat de tram vertrekt maar wanneer zij in het begin van het Noordeinde staat, kan men dat gemakkelijker te weten komen, en kan men ze ook nog doen stoppen als men ze ziet afrijden. Bovendien is er geen enkele onderneming, die op touw gezet wordt of er zijn personen te vinden, die er meer of minder overlast of hinder van kunnen hebben: de huizen van adressanten zullen echter nog 50 M. van de tramlijn afstaan, zoodat het bezwaar wel denk beeldig zijn zal, daar door het gebruik van cokes in plaats van steen kolen het ontstaan van rook voorkomen wordt. Ik zal dus vóór dit voorstel stemmen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 3