24
Militaire Strafgevangenismaar ik hoor, dat hij in zijn tegenwoordige
positie ook nooit zijn plicht heeft verzuimd en dat ieder over hem
tevreden is.
Ik vertrouw dus, dat de Raad hem deze gunst bewijzen zal.
De Voorzitter. Ik sluit mij volkomen aan bij hetgeen door den
heer Rooi gezegd is geworden. Ik behoef niet te herinneren, dat ik
steeds met volle overtuiging gestreden heb voor het behoud onzer
Indische Instelling; maar de omstandigheden zijn ons te machtig ge
worden, en ter voldoening aan onze vroeger afgelegde belofte zijn
wij thans zelf met een voorstel tot opheffing bij 11 gekomen.
In de toelichting hebben wij reeds met een enkel woord herinnerd
aan de verdienstelijke wijze waarop allen die aan de Instelling ver
bonden waren en van deze in de eerste plaats de lloogleeraar-Direc-
teur zich aan bare belangen hebben gewijd.
Ik wensch dit van deze plaats nog eens te herhalen. Ik meen te
mogen peggen dat ik, beter dan wie ook, in staat ben ten volle te
beoordeelen wat de Hoogleeraar Van der Lith voor de Instelling is
geweest. Van hem is het eerste denkbeeld uitgegaan om eene ge
meentelijke Indische Inrichting te slichten; van dal oogenblik af heeft
hij met den meesten ijver, met de grootste belangstelling, al zijn be
schikbaren tijd er aan gegeven; en wanneer de Instelling niet tot
bloei is mogen komen, dan is dit zeker niet te wijlen aan gebrek
aan ijver en belangstelling van die zijde. Als daarvan de bloei had
kunnen afhangen, dan voorzeker ware hij niet uitgebleven. Zijne
teleurstelling is zeker niet minder groot dan de onze. Hij houde
zich echter overtuigd dat hetgene bij in het belang der zaak heeft
gedaan by]ons niet licht in vergetelheid zal geraken.
Wal nu betreft de vraag van den heer Fockema Andrcae, ik zou
naar aanleiding daarvan wel willen voorstellen dit punt te schrappen.
Het is volkomen juist dal Burg. en Weth. geheel vrij zijn om alle
voorstellen te doen die zij goedvinden en dat zij daartoe vooraf
's Raads machtiging niet behoeven. Bij het opmaken van een voorstel
als ons thans bezig houdt, kan het evenwel gemakkelijk gebeuren
dat men niet alle mogelijke gevolgen, uit de uitvoering van het voor
stel voortspruitende, dadelijk zoo helder voor den geest heeft, dat
men er later niet meer op behoeft terug te komen. Veiligheidshalve
hebben wij er daarom punt 4 bijgevoegd; maar ik erken dat het
best achterwege had kunnen blijven en wij nemen het daarom terug.
Onder de punten waaromtrent wellicht later nog eene regeling
noodig zoude blijken, dachten wy ook aan het door'den heer Was
ter sprake gebrachte. Ik kan mij volkomen vereenigen met het voorstel
van den heer Was; ik zou zelfs nog iets verder willen gaan. Tegen
over de kans toch dat aan het gebouw waarin de Indische Instelling
gevestigd was, binnen 4 jaren eene andere bestemming kan worden
gegeven, staat de kans dat dit niet het geval zal zijn. En nu is het
zeker in het belang der gemeente dat het gebouw niet zoolang ledig
blijft staan maar wordt bewoond. Het wordt nu ook nog gebruikt
voor de oefeningen der Sehutterij-muziek. Komt er binnen korteren
of langeren tijd weder behoefte aan hulplokalen voor de scholen van
het lager onderwijs, dan kunnen deze vertrekken er wellicht toe aan
gewezen worden voor dergelijke gevallen is de oud-concierge van
de Instelling de aangewezen man om voor het schoonhouden van
het gebouw te zorgen.
Wanneer de Raad zich derhalve mocht vereenigen met het voorstel
van den heer Was, dan zou ik er gaarne den termijn van 4 jaren uit
zien vervallen, omdat, indien die termijn niet door andere omstandig
heden wordt ingekort, het belang der gemeente medebrengt dal het
gebouw voortdurend bewoond blijft. Ik zou dus als amendement op
het voorstel van den heer Was wenschen voor te stellen den termijn
van 4 jaren te laten vervallen; omdat Tijken niet valt in de termen
om op wachtgeld gesteld te worden behoeft men zich ten aanzien
van hein niet aan een termijn te binden.
De heer Was. M. d. V.! Ik wensch alleen te verklaren, dat ik mij
zeer goed met uwe wijziging van mijn voorstel kan vereenigen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De punten 1, 2 en 3 van het voorstel worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De Voorzitter. Ik stel voor om voor het ingetrokken punt 4 in
de plaats te stellen het voorstel van den heer Was om aan den con
cierge Tijken toe te staan te blijven wonen in het gebouw der In
stelling met toekenning van een weekgeld van 2, totdat eene andere
bestemming aan het gebouw zal worden gegeven.
Dit voorstel wordt bij acclamatie goedgekeurd.
De heer Was. M. d. V.! Nu de slag is gevallen, blijkt het duide
lijk, dat het voorstel onvolledig is geweest. Er is één punt uit
verdwenen, een ander bijgekomen. Welnu, ik zou er nog een wenschen
bij te voegen, namelijk dat de Raad zijn dank uitsprekc aan heeren
Curatoren voor de vele zorgen en groote toewijding steeds door hen
aan de Instelling betoond.
(Toejuiching.)
III. Verzoek van J. J. Planjer, om een stoep te leggen vóór perceel
Lange Mare n°- 31.
(Zie Ing. St. n°. 43.)
(De heer Cock komt ter Vergadering.)
De heer Van Hamel M. d. V.! Ik heb eenig bezwaar om dit ver
zoek in te willigen. Het strekt om vergunning te verleenen tot het
leggen van een stoep en die met palen van den openbaren weg af
te sluiten aan de zijde van de Mare.
Aan de zijde, waar dit huis staat, is nog geen enkele stoep niet
palen afgezet, en wanneer het wordt ingewilligd, dan zullen er nog
meer verzoeken van dien aard komen, en dan zal de Mare, die daar
toch niet al te breed is, te smal worden.
En dat komt mij niet wenschelijk voor.
De Voorzitter. Ik zal niet behoeven te zeggen, dat ik het be
zwaar van den heer Van Hamel niet deel, daar ik anders niet zou
medegewerkt hebben om dit voorstel in te dienen.
De sloep zal slechts M. breed worden, en dan blijven er nog
M. voor de straat over, en dat is zelfs nog meer dan aan de
overzijde van de Mare. Bovendien wordt daar heel weinig gereden,
zoodat, al kwamen andere perceelen met eenzelfde verzoek lot mij,
ik er ook dan nog geen bezwaar in zou zien. De lieer Van Hamel
moet niet vergelen, dat bijna alle huizen aan de andere zijde van de
Mare een stoep bezitten, die evenmin als nu hinder zouden opleve
ren, wanneer er palen omheen stonden.
De reden van dit verzoek is, dat adressant veel last heeft van de
schooljeugd, cn ik doe nog eens opmerken, dat men nog genoeg
ruimie voor de straat, nml. bijna 6 M., overhoudt.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel wordt daarna in stemming gebracht en aangenomen
met 22 tegen I stem, die van den heer Van Hamel.
IV. Voorstel betrekkelijk eene verlenging van den lJselstoomtramweg
tot in hel Noordeinde.
(Zie Ing. St. n*. 44.)
De Voorzitter verzoekt den Secretaris het adres van de heeren Mr.
J. T. Buys en C. H. De Goeje voor te lezen. v
Dit adres luidt aldus:
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekenden
Mr. J. T. Buys en C. H. De Goeje, bewoners van de perceelen n°. 3
cn n°. 5 van het Noordeinde, dat zij kennis hebben genomen van
een voorstel van Burg. en Weth. aan Uwe Vergadering, daartoe
strekkende dat aan de Maatschappij, belast met de exploitatie van
den IJsselstoomtram, vrijheid worde gegeven om de rails van ge
noemden tram te verlengen tot vóór hunne perceelen in het Noord
einde, met het doel om de treinen van dal punt te doen afrijden en
daar te doen aankomen; dat zij ernstig vreezen dat inwilliging van
dit verzoek voor hen groote ongelegenheid zal opleveren, meer bij
zonder wegens de overlast en het nadeel, dat zij van de rook en
het roet van de locomotieven te gemoet zien. Redenen waarom zij
Uwe Vergadering eerbiedig verzoeken bedoeld voorstel niet aan te
nemen of althans het in dien zin te wijzigen, dat de trams aan de
andere zijde van de Singclbrug stand houden.
't Welk doende enz.,
J. T. Buys.
C. H. De Goeje.
De heer De Goeje. M. d. V.! Ik moet bezwaar maken om mede
te werken tot het geven van deze vergunning.
De eerste vraag, die wij ons moeten stellen, is of dit een zaak is
van belang voor de ingezetenenen dat moet ik voor mij betwijfelen.
Voor de weinige ingezetenen, die van dezen tram gebruik maken, is
't volkomen onverschillig of zij aan den eenen of aan den anderen
kant van de brug instappen.
Daarentegen is deze plaats juist voor vele ingezetenen een gelief
koosde wandeling, en oud en jong komende en gaande van en naar
den Witten Singel maken er een druk gebruik van.
En deze wandelplaats zal men door verlenging van de rails on
veilig maken; het genoegen is er dan af, want iedereen kan nagaan
aan welke gevaren de kinderen daar zullen blootgesteld wezen.
Nu, wat de Maatschappij betreft! Ik kan niet begrijpen welk groot
belang deze er bij hebben kan.
Volgens Burg. en Weth. zal deze werkelijk er door worden gebaat,
omdat men eerder van den tram zal gebruik maken, bepaaldelijk voor
korte afstanden wanneer de tram in de kom der gemeente afrijdt.
Als men dit zoo in het lapport leest, is men eerst geneigd er eenige
beteekenis aan te hechten. Maar in werkelijkheid is het niets anders
dan dat men dan aan een anderen kant van de brug zal afrijden
dan nu.
Ik geloof dat niemand die plan heeft een uitstapje met den tram te
maken, daarvan zal afzien omdat die tegenwoordig over de brug af
rijdt, en het wel zal doen als hij aan deze zijde afrijdt. Ik vermoed
daarom dat de Maatschappij de kosten voor deze railverlenging over
heeft, omdat zij die beschouwt als een eerste stap om den tram door
het Noordeinde té doen loopen, waarop ook in het voorstel van Burg.
en Weth. gezinspeeld wordt. Daartoe zoude ik niet willen mede
werken om al het gevaarlijke en onaangename aan het rijden van
een stoomtram door eene nauwe straat verbonden.
Myn derde bezwaar is dat de menschen die wonen in de drie
heerenhuizen tegenover de Kweekschool van de doortrekking een
boel last en onaangenaamheden zullen hebben, zooals ook in het
adres wordt gereleveerd. Buitendien zal het schoone plein bepaald
bedorven, en een der mooiste ingangen van de stad zeer ontsierd
worden.
Nóch de ingezetenen hebben dus belang bij de aanneming van het
voorstel, nóch de Tram-Maatschappij zelve, wanneer het haar ten
minste niet is te doen om het uitzicht te verkrijgen op het leggen
der rails door de stad.
De Voorzitter. De bestrijding van den heer De Goeje heeft, ik
moet het bekennen, niet veel indruk op mij gemaakt.
Wat in de eerste plaats betreft het belang der Maatschappij, ik
meen dat het het besle is de Maatschappij zelve daarvoor te laten
zorgen. Wanneer zij cr geen belang in zag om zoover door te
rijden, dan zou zij hoogstwaarschijnlijk de kosten niet maken voor
het doorleggen der rails
Wat betreft de onveiligheid van den Witten Singelzooals de lig
ging der rails nu geprojecteerd is, kunnen zij die veiligheid niet schaden.
De weg van den Witten Singel naar het Noordeinde en omgekeerd,