28 Zitting van Donderdag 5 Maart 1891, geopend 's namiddags te twee uren. Voorzitter: de Heer L. M. HE LAAT DE KANTER. Te behandelen onderwerpen: 1°. Benoeming van eene Regentes van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis. (49) 2°. Voorstel betrekkelijk de opheffing van de gemeentelijke instelling tot opleiding van Oost-Indische Ambtenaren. (37) 3". Verzoek van J. J. Planjer, om een stoep te leggen vóór perceel Lange Mare n°. 31. (43) 4°. Voorstel betrekkelijk eene verlenging van den IJselstoomtramweg tot in het Noordeinde. (44) 5°. Staat van af- en overschrijving op de begrooting van het Gerefor meerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis. (45) 6°. Voorstel tot regeling van de jaarwedden van de inspecteurs van politie. (47) 7°. Verzoek van mej. M. S. Altmann, om ontslag als derde onder wijzeres aan de school 3de klasse n°. I. (48) 8°. Idem als voren van A. Vroom, als derde onderwijzer. (53) 9®. Idem van den directeur der Albuminefabrick, om een afvoerbuis Ie leggen naar de Rijnsburgersingelgracht. (50) 10". Idem van de weduwe J. J. Abspoel, om continuatie van de huur van het perceel aan de Nieuwstraat n'1. 24. (51) II*. Idem van F. L. Cadenau, om vrijstelling of terugbetaling van schoolgeld. Gymnasium (54) 12°. Voorstel tot verhooging van den post voor de levering van het verslag der handelingen van den gemeenteraad met 100. (56) 13®. Rekening van de Plaatselijke Schoolcommissie over 1890. (42) Tegenwoordig waren 23 leden, als de heeren: Knappert, Bool, Driessen, Was, Zillesen, Juta, Uu Rieu, Alma, Van Hamel, Fockcma Andreae, Van Lidth de Jeude, Cock, Van Reenen, Le Poole, Kaiser, De Goeje, Hasselbach, Zaalberg, Koetser, Tieleman, Van Hoeken, Ver sier van Wulverhorst, De Sturler en de Voorzitter. Afwezig waren met kennisgeving de heer nSchneither wegens ziekte, Van der Breggen, Zaaijcr en Nijkamp. De Notulen van het verhandelde in de vorige Vergadering van 19 Februari worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen 1°. Dispositie van de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland dd. 24 Februari jl. B, n". 507 (3e afd.) G. S. n° 4, ten geleide van het goed gekeurd Raadsbesluit van 19 Februari jl. tot het aangaan van een 3J pCts.-geldleening groot 250000. 2°. Missive van de beambten van de Stadsbank van Leening, hou dende dankbetuiging voor de hun toegekende toelagen, in de Raadsver gadering van 19 Februari jl. Deze missive luidt als volgt: Aan den Gemeenteraad van Leiden. In Uwe Vergadering van 19 Februari jl werd besloten de jaarwedden van de ondergeteckenden beambten bij de Stadsbank van Leening alhier, bij wijze van toelagen te verhoogen. Zij nemen alzoo de vrijheid Uwe Vergadering daarvoor hunnen dank te betuigen, en verblijven met de meeste hoogachting. W. Df. Jong, Controleur. De Bruyn, onder Kassier. Leiden, 3 Maart 1891. De la Bije, boekhouder. D. Van dek Hoeven, Klerk Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1®. Adres van den heer mr. H. Hemmingson, houdende verzoek tot het doen rooien van twee hoornen aan den Hoogcn Rijndijk, voor zijn woning aldaar. 2®. Verzoeken van W. Bloemcndaal en H. J. Van Raay, om restitutie van betaald schoolgeld, lager onderwijs. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. 3°. Voordrachten ter benoeming van onderwijzend personeel aan de Jongensschool le klasse en de Meisjesschool 2e klasse. Wordt ter inzage in de Leeskamer nedergelegd. 4°. Verzoek van de Gemeentecommissie van het Ned. Herv. Kerk genootschap tot bet plaatsen van een ijzeren bek oin de Oosterkerk. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. 5°. Adres van mr. J. T. Buys en C. II. De Goeje, houdende bezwaar tegen de verlenging van de rails der IJselstoomtram-Maatschappij. Te behandelen bij punt 4 der Agenda. Nog wordt medegedeeld: Dat aan den met ingang van I Februari 1891 eervol ontslagen agent van politie derde klasse J. A. J. Steyger, uil hoofde van zieke lijke gesteldheid of gebreken, een pensioen is toegekend van 157.82l per jaar, berekend naar eene jaarwedde van ƒ642 en 14 jaren en 9 maanden diensttijd Wordt voor kennisgeving aangenomen. Aan de orde is alsnu: I. Benoeming van eene Regentes van het II. G. of Anne Wees- en Kinderhuis. (Zie Ing. St. n®. 49.) De Voorzitter. Mag ik de heeren Koetser, Le Poole en Van Hoeken verzoeken met mij het stembureau te willen uitmaken? De uitslag der stemming is, dat met 21 stemmen wordt benoemd Mevrouw E. M. Verster van WulverhorstVan Kaathovcn, hebbende de heer Verster van Wulverhorst niet aan de stemming deelgenomen. De Voorzitter. Ik dank de heeren stemopnemers voor hunne wel willende medewerking. II. Voorstel betrekkelijk de opheffing van de Gemeentelijke Instel ling tot opleiding van Oost-Indische Ambtenaren. (Zie Ing. St. n°. 37.) De heer Bool. M. d. V.! Indien ik thans eene lijkrede wenschte te houden over de Indische Instelling, er zou daarvoor slof te over zijn. Ik wensch dit evenwel niet te doen, al meen ik ook een enkel woord te moeten zeggen niet over, maar bij gelegenheid van het voorstel lol hare opheffing. In het College van Curatoren heb ik mij zoolang mogelijk tegen het voorstel tot opheffing verzet, maar ik heb ten laatste ook moeten toegeven. De bezwaren voor de Inrichting hoopten zich zóóop, dat er inderdaad ten laatste niet meer tegen te worstelen viel. Intusschen betreur ik het besluit in hooge mate. Ik betreur het voor onze gemeente, omdat ik geloof dat die Instelling van groot belang voor haar was; had zij tot bloei kunnen komen, zij zoude geheel gepast hebben in den rijken schakel van wetenschappelijke inrichtingen, waarop onze Academiestad mag bogen Maar ik betreur het ook uit een meer algemeen oogpunt. Het is toch mijne innige overtuiging, dat de Indische Inrichting ondanks haar kort bestaan, veel goeds heeft verricht. Zoo heeft zij het peil van het onderwijs voor de aanstaande koloniale ambtenaren ontegenzeggelijk verhoogd en dit heeft daarom vooral waarde, omdat het opperbestuur der koloniën zich al zeer weinig aan de opleiding dier ambtenaren laat gelegen liggen. Ik hoop dan ook dat de opheffing van de Leidsche Inrichting voor dat Bestuur een spoorslag moge zijn tot meerdere zorg en belangstelling in die opleiding, opdat het peil van hel onder wijs niet weder dale en onze Koloniën bij voortduring mogen rekenen op flinke, degelijk ontwikkelde ambtenaren. Het is met dien wensch in het hart, dat ik voor het voorstel zal stemmen. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik zal eveneens met volle instemming mijne stem geven aan het voorstel van Burg. en Weth. Eene enkele inlichting wensch ik slechts te vragen naar aanleiding van punt 4 van het voorstel, hetwelk ik niet goed begrijp. Er wordt ons voorgesteld: het College van Burg. en Weth. te machtigen tot het nemen van dc verdere maatregelen die noodig mochten worden geacht in verband met de opheffing der Instelling en daaromtrent de noodige voorstellen aan den Raad in te dienen. Nu heeft het College van Burg. en Welti, onze machtiging niet niet noodig 0111 voorstellen in le dienen, en ook niet noodig de machtiging om de besluiten uit te voeren voortvloeiende uit de 1, 2 en 3 van het voorstel. Ik vermoed derhalve dat met punt 4 iets anders wordt beoogd dan eenvoudig machtiging te vragen tot uitvoering van besluiten in de punten I3 vervat. Nu zoude ik wel eenige toelichting wenschen te vragen, of liever nog eene detail- leering van punt 4 door het Dagelijksch Bestuur, omdat wij dan alleen weten waarover wij stemmen. Ik denk er natuurlijk in het minst niet aan, dat van punt 4, zooals bet nu is geformuleerd, mis bruik zal worden gemaakt door het Dagelijksch Bestuur, maar het zoude, meen ik, regelmatiger zijn, dat wanneer er iets anders was bedoeld dan eenvoudig de uitvoering van de maatregelen, dat wij dan ook bekend waren met die bedoeling. De heer Was. M. d. V.! Wanneer eene Gemeente-Instelling wordt opgeheven, acht ik het volkomen gerechtvaardigd, dat de Raad tegen over de ambtenaren, die builen hun schuld en zeer zeker tegen hun wensch, hunne betrekking verliezen, niet al le zeer vast houdt aan de strenge letter van de Verordening, maar dat tegenover hen ook de billijkheid wordt betracht. Of dat nu geschiedt is tegenover den heer Schmidt die vraag wil ik op dit oogenblik niet in debat brengen, ofschoon het mijne persoonlijke overtuiging is, dat de voor hem voorgedragen toelage niet in overeenstemming is met de financieele positie, welke hij zou verkregen hebben, als niet buitengewone omstandigheden belet had den in het vorige jaar zijne jaarwedde behoorlijk le regelen, zooals het voornemen was. Ik zal echter hierover niet verder spreken. Ik kom tot den Raad met een veel nediger, een veel bescheidener verzoek, en kom eene gunst vragen voor een man, die ook aan de Indische Instelling is verbonden, maar geen recht heeft op pensioen of op wachtgeld. Ik heb het oog op den braven concierge Tijken. Dij is 64 jaar oud, en tot werken niet meer in staat; hij geniet een zeer klein rijkspensioen van 6 in de week, en de emolumenten, die hij aan de Indische Inrichting geniet, stellen hem in staat zeer zuinig .e leven en le voorzien in het levensonderhoud van zijne be jaarde vrouw. Hij geniet vrije woning, vrij vuur en licht, en f 2,50 's weeks. Wanneer nu de Indische Instelling wordt opgeheven, dan zal hij al die voordeelen verliezen, en dus tot betrekkelijke armoede vervallen. 't Komt mij voor, dat wij de billijkheid tegenover dien man moeten betrachten, en dat wij hem dienden te beschouwen als rechthebbende op wachtgeld in den vorm van vrije woning in het gebouw van de Indische Instelling, totdat er een andere bestemming aan gegeven wordt, en eene wekelijksche toelage van f 2, gedurende 4 jaren. Ik zal hier weinig bijvoegen. Tijken is een man, die zijn leven lang zijn plicht heeft gedaan. Ik kan er uit eigen ondervinding over oordeelen in zijn vroegere betrekking van boodschaplooper bij de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 1