15
de gevraagde tractementsverhooging zoo krachtig mogelijk wordt
ondersteund.
Maar nu heeft de heer Cock hier een geheel andere strekking aan
dat advies gegeven, en wanneer men het aandachtig naleest, dan
blijkt ook, dat de heer Cock gelijk heeft. De Commissarissen zeggen,
dat zij zelvcn geen voorstel hebben willen doen om de tractementen
van deze ambtenaren te verhoogen omdat zij die verhooging, hoezeer
wenscbelijk, niet volstrekt noodzakelijk achten. En nu willen zij
hunne verantwoordelijkheid overdragen op den Gemeenteraad, want
zij zeggen:
»Is echter dat bezwaar voor den Gemeenteraad niet overwegend,
dan zuilen wij wel niet behoeven te verzekeren, dat eene gunstige
beschikking op het verzoek van adressanten ons om hunnentwil zeer
aangenaam zijn zal."
Mij dunkt, dat gaat niet op! Zonder volstrekte noodzakelijkheid
wil ook ik geen verhooging van tractementen toestaan, en de Com
missarissen zijn beter dan ik in staat om over die noodzakelijkheid
te oordeelen.
Daarom zou ik willen voorstellen dit advies te retourneeren aan de
Commissarissen, en hun te vragen: acht gij deze verhooging nood
zakelijk of niet? In de tegenwoordige omstandigheden zou ik tegen
dit voorstel moeten stemmen, op gevaar af een onbillijkheid tegenover
de betrokken ambtenaren te begaan.
De Voorzitter. Ik voor mij acht deze terugzending van het advies
niet noodig. .luist het gedeelte, dat door u gereleveerd is, werd door
den heer Cock zeer duidelijk uiteengezet. Hij heeft gezegd: de rente
van de Bank van Leening is zeer laag. en dat moet zoo zijn; wij
vonden echter geen vrijheid zeiven een voorstel te doen; maar denkt
de Raad er anders over, dan zijn wij van oordeel, dat werkelijk de
tractementen van de ambtenaren op 't oogenblik te laag zijn. En
deze tractementen zijn inderdaad te laag tengevolge van de verkeerde
uitkomst der verwachtingen, die men van de opbrengst der Bank
gekoesterd had; hunne inkomsten zijn thans te laag en feitelijk
ontvangen zij minder dan hun was toegedacht.
De heer Cock. Omtrent het voorstel van den heer Was, om het
advies aan de Commissarissen te retourneeren, zal ik niet veelzeggen;
iedereen kan er, dunkt mij, het gevoelen van Commissarissen vrij
duidelijk uit lezen.
Absolute noodzakelijkheid is een zeer betrekkelijk iels; de een
denkt er zoo, en de ander weer anders over De Slads-Opzichters
zouden ook zonder de hun toegestane verhooging van tracteinent wel
in 't leven zijn gebleven, en de ambtenaren van de Bank van Leening
zullen dat ook wel. Dus over absolute noodzakelijkheid valt moeilijk
te redetwisten.
Hetzij mij geoorloofd, nu ik toch aan het woord ben, een argu
ment aan te voeren, waarvan ik zoo even verzuimd heb melding te
maken. Sedert de invoering der twee hulpkantoren zijn van het
totaal van alle beleeningen -J gedeelten naar de hülpkantoren ver
huisd en is slechts j[ bij de hoofdbank gebleven. Het aandeel der
ambtenaren van bet hoofdkantoor in de adminislralie-looncn is bij
gevolg ongeveer in dezelfde verhouding gedaald; ik zeg ongeveer,
want de verhouding is niet volkomen zóó ongunstig, dewijl onder
anderen de grqote panden nog steeds bij het hoofdkantoor blijven.
Moge die verhouding vroeger of later zich wijzigen, wat zeer on
waarschijnlijk is, welnu dan zou de gevraagde tijdelijke verhooging
van bezoldiging weer kunnen ingetrokken worden. Maar daar zou
dan waarschijnlijk weer het gevolg van zijn, dat de ambtenaren aan
de hulpkantoren te weinig hadden, en die zouden dan geholpen
moeten worden.
De heer De Goeje. Ik wil het voorstel van den heer Was gaarne
ondersteunen, want heel duidelijk is het rapport van Commissarissen
niet.
Door M. d. V is gezegd geworden, dat de betrokken ambte
naren minder ontvangen hebben, dan waarop gerekend was bij de
bepaling van hunne tractementen; maar dit is niet uit dit stuk ge
bleken.
Commissarissen zeggen in hun rapport o. a.: «Vergelijkt men het met
hunne inkomsten over 1885 trouwens het voor de ambtenaren
gunstigste jaar -- dan vindt men dit verschil in minder: voor den
heer De Jongh f"237, voor De Bruyn en De la Bije elk f 172 en voor
Van der Hoeven /99."
Maar het is 't gunstigste jaar, en op die cijfers kan men toch geen
tractementsverhooging voorstellen; dit zou een zeer onzuive maatstaf
wezen.
Er moet dus nog worden uitgemaakt of de ambtenaren op deze
toelagen aanspraak kunnen maken of niet.
De heer Zillesen. 't Zou mij spijten, M. d. V.!, indien de behan
deling van dit vooistel wéér moest worden uitgesteld, want dat zou
dan al de tweede maal zijn.
Het doel van dit voorstel is toch zeer duidelijk; maar als men
siften wil, dan kan men altijd wel bezwaren ontdekken. De Com
missarissen van de Bank van Leening ondersteunen het voorstel van
Burg. en Weth., en meer kunnen zij niet zeggen dan reeds in hun
rapport te lezen staat.
Ik hoop daarom, dat deze zaak heden zal worden afgehandeld.
De beer Was. Na de nadere inlichting van den heer Cock zie ik
van mijn voorstel af, M. d. V.l Hij heeft ons thans onomwonden
gezegd, dat de Commissarissen van de volstrekte noodzakelijkheid"
dezer tractements-verhoogingen niet overtuigd zijn. En daar ik nooit
vóór verhooging stem zonder zelf van de volstrekte noodzakelijkheid
overtuigd te zijn, en ik in deze meer afga op de meening van Com
missarissen van de Bank van Leening, dan op mijne subjectieve op
vatting, zal ik tegen dit voorstel stemmen.
De heer Cock. Ik wensch nog te verklaren, dat de heer Zillesen
volkomen juist de opinie van de Commissarissen van de Bank van
Leening heeft uitgedrukt. Zij ondersteunen volkomen en van harte
dit voorstel van Burg. en Weth.; als Commissaris zou 't mij zelfs
spijlen, wanneer het verworpen werd, ofschoon ik er toch als Raads
lid tegen zal stemmen.
Door een der sprekers is zoo even aan Commissarissen verweten,
dat zij de verantwoordelijkheid voor het te nemen besluit op den
Raad zouden werpen. Ik moet daar tegen opkomen. Over het al
of niet absoluut noodzakelijke van de gevrragde verhooging met het
oog en in verband met de belangen d^r Bank hebben Commissarissen
zich, dunkt mij, vrij duidelijk uitgelaten, getuige de door mij aange
haalde woorden van bun advies. Doch dat zij verder de verantwoor
delijkheid voor dat besluit, in zooverre daarbij de financiën der ge
meente betrokken zijn, aan den Raad overlaten, daarvan kan men
hun geen verwijt maken. Dat onderwerp ging hun niet aan; de
verantwoordelijkheid daarvoor rust natuurlijk alleen op den Raad.
De heer Alma. M. d. V.! Ofschoon ik over deze zaak niets
nieuws heb mede te deelen, M. d. V,! wensch ik toch daarover
nog even het woord. Het komt mij voor dat door de verschillende
beschouwingen hierover de zaak in een voor de betrokken ambte
naren minder gunstig stadium is gebracht. Welke is toch feitelijk de
toestand. Door heeren Commissarissen van de Stads Bank van Leening
is erkend dat die ambtenaren zijn verdienstelijke, en is dit zooeven,
nog door den heer Cock uitgesproken. Verder is erkend dat de be
zoldiging dier ambtenaren niet in verhouding staat tot hunne werk
zaamheden, niet alleen, maar ook door omstandigheden geheel onaf
hankelijk van hunnen wil lager is, dan hun oorspronkelijk is toegedacht.
Nu stellen Burg. en Weth. voor niet eene verhooging van salaris,
maar slechts tot wederopzeggens een personeele toelage. Dit acht
ik alleszins billijk en zal daarom gaarne voor het voorstel van Burg.
en Weth. stemmen.
De Voorzitter. Naar aanleiding van de opmerking van den heer
De Goeje, nml. dat Commissarissen het gunstigste jaar hadden ge
noemd, moet ik opmerken, dat zij niet hebben voorgesteld de trac
tementen te verhoogen ten einde ze gelijk te maken met dat gun
stigste jaar. De verschillende bedragen waren toen 237, f 472 en
f 99; en nu stellen wij slechts toelagen voor van f 150 en f 400
en 100, sommen dus, die nog verre beneden het gunstigste jaar
zijn gebleven. Hiermee meen ik dus, dat het bezwaar van den heer
De Goeje vervallen is.
Bovendien is hier geen sprake van Iractementsverhooging. De quaestie
van de Stads-Opzichters, die bij de behandeling der Begrooting aan
de orde is geweest, betrof ambtenaren, die reeds een bepaald tracte-
raent hadden, en wij hadden dus toen alleen te beoordeelen of deze
personen voor een verhooging van tractement in aanmerking konden
komen. Hier hebben wij echter te doen met ambtenaren, die thans
te weinig tractement ontvangen builen hun schuld, zoodal er reden
bestaat deze personen in hun verlies tegemoet te komen. En men
moet ook niet vergelen, dat deze toelagen zullen afgenomen worden
van winsten, die w(j geen van allen wenschen te maken of te zien
toenemen.
De Commissarissen van de Bank van Leening en Burg. en Weth.
wensehen dus hetzelfde, nml. deze ambtenaren tegemoet te komen
in de schade, die zjj thans lijden tengevolge van een minderen oin-
zet bij de Bank van Leening, dan waarop bij de tractementsbepaling
gerekend was.
De beraadslaging wordt alsnu gesloten en het voorstel van Burg.
en Weth. in stemming gebracht, wordt aangenomen met 15 tegen 9
stemmen.
Tegen stemden de heeren: Juta, Van Lidth de Jeude, De Sturler,
Van Hoeken, De Goeje, Driessen, Zaaijer, Cock en Was.
Aan de orde is alsnu:
V. Idem betrekkelijk de overdracht van de Ruïne aan het Rijk en
het onderhoud van het Park.
(Zie Ing. St. n». 21,)
De heer Juta. M. d. V.! Burg. en Weth. geven ons thans in over
weging het Park in eigendom af te siaan aan het Rijk, opdat men
daar Academische gebouwen oprichte. Om te weten wat men daar
onder heeft te verstaan, moet ik in herinnering brengen, dat de Ge
meenteraad vroeger de Ruïne aan het Rijk heeft afgestaan, om daar
een Academie op te richten; de overgelegde teekeningen waren van
dien aard, dat nagenoeg de gansche Ruïne door die gebouwen zou
ingenomen worden.
Het aanbod aan de Regeering is dus door den Raad onder den
indruk gedaan, dat de geheele. Ruïne voor de plaatsing van een Aca
demie-gebouw noodig zou zijn; naderhand is er'verandering gekomen
in het voornemen van de Regeering, van de voorgestelde Academie
is niets gekomen, en op voorstel van den Minister van Binnenlandsche
Zaken werd besloten dat het terrein weder eigendom der gemeente
zoude worden, mits de Regeering ten allen tijde het recht zoude
hebben er Academische gebouwen op te doen plaatsen.
Wat wil de Regeering echter nu doen? Er zullen op de Ruïne
geen geboowen worden geplaatst, maar één gebouw in de richting
van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes.
Als dat gebouw er eenmaal staat, zal de Ruïne niet zoodanig ver
kleind zijn, dat er geen plaats voor een Park overblijft; integendeel
zal het Park bijna onbeschadigd blijven, ongeveer over de geheele
breedte tusschen de Hoogere Burgerschool en het Gymnasium.
En nu is bij mij de vraag gerezen, waarom de Regcering er zoo
op belust is, om het geheele Park in eigendom te krijgen? Ik zou
't kunnen begrijpen, dat de Regeering ons zooveel grond vroeg als
zij noodig had om het Museum te plaatsen; en als zij naderhand
meer ruimte noodig had voor meerdere gebouwen, kond z(j die
natuurlijk dadelijk bekomen.
Het Rijk acht het oogenblik nu reeds gekomen, om het contract
te doen uitvoeren; maar het Rijk heeft slechts een zeer klein ge
deelte noodig, en ik zou er daarom voor wezen haar niet meer toe
te staan, dan zij op 't oogenblik werkelijk noodig heeft.