13
ICitting van Donderdag 19 Februari 1891,
geopend 's namiddags te twee uren.
Voorzitter: de Heer L. M. DE LAAT DE KANTER.
Te behandelen onderwerpen
1°. Voorstel tot het verleenen van een eervol ontslag aan J. Roraanesko,
als ambtenaar belast met het toezicht op de honden, ter richtige
invordering van de honden belasting. (39)
2®. Idem als voren aan C. D. Popken, als tijdelijk ambtenaar als
voren. (39)
3®. Benoeming van een ambtenaar als voren. (39)
4®. Voorstel tot het verleenen van eene toelage aan de beambten
van de Bank van Leening. (17)
5®. Idem betrekkelijk de overdracht van de Ruïne aan het Rijk en
het onderhoud van het Park. (21)
6®. Verzoek van de Leidsche Katoen-Maatschappij tot demping, be
bouwing en overbrugging van een gedeelte der Binnenvest
gracht. (28)
7®. Voorstel tot het aangaan van eene 3i percents geldleening ad
250000. (31 en 41.)
8®. Verzoek van de Wed. Couvée, eervol ontslagen stadsvroedvrouw,
om eene toelage uit de gemeentekas. (32)
9®. Verzoek van de firma Peek (6 Cioppenburg, om keldergaten te
maken aan de Marrdemakersstceg. (33)
10®. Idem van de Wed Mr. II. P. Van der Horst, om vrijstelling of
terugbetaling van schoolgeld, Hoogerc Burgerschool voor Jongens.
(38)
11®. Idem als voren van de Wed. D. S. Westerman Holstijn, Gym
nasium. (40)
12°. Voorstel betrekkelijk de opheffing van de Gemeentelijke Inrich
ting tot opleiding van Oost-Indische ambtenaren. (36)
Tegenwoordig waren 24 leden, als de heeren: Knappert, Bool,
Driessen. Was, Zillesen, Juta, Liu Rieu, Zaaijer, Alma, Van Hamel,
Fockema Andreae, Van Lidth de Jeude, Cock, Van Reenen, Le
Poole, Kaiser, De Goeje, Hasselbach, Zaalberg, Koetser, Tieleman,
Van Hoeken, Verster van Wulverhorst, De Sturler en de Voorzitter.
Afwezig waren met kennisgeving de heeren: Schneither wegens
ziekte, Van der Breggen en Nijkamp.
De Notulen van het verhandelde in de vorige Vergadering van 5
Februari worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen:
1°. Missive van Dr. W. Pleyte en Dr. C. Leemans houdende mede-
deeling dal zij de benoeming tot lid der Commissie van Onderzoek
naar den oorsprong van den Burg aannemen.
Wordt voor kennisgeving aangenomen
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Verzoek van J. I. Planjer, tot het leggen van eene stoep vóór
het perceel Mare n®. 31.
2°. Adres van Dr. J. F. A. Meilink, houdende verzoek om in het
genot te worden gesteld van de beide verhoogingen voor drie- en
zesjarigen dienst aan een lloogere Burgerschool of een Gymnasium
te zamen ad ƒ400, met ingang van 1 Augustus a. s.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
3®. Rekening, dienst 1890, van de Plaatselijke Schoolcommissie.
Wordt gesteld in handen van de Commissie van Financiën.
4°. Verzoek van Mej. M. S. Altmann, om eervol ontslag als 3e onder
wijzeres aan de schooi 3e klasse n°. I.
5°. Verzoek van J. Verhoog, om den eigendom van een gedeelte
gemeentegrond van de Boisotkade gelegen achter zijn perceel Vliet 43.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
6®. Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1890,
van het Geref. Minne- of Arme üude Mannen- en Vrouwenhuis.
Wordt gesteld in handen van de Commissie van Financiën.
7°. Voordracht van het Bestuur van het Heilige Geest- of Arme-
Wees- en Kinderhuis ter benoeming van eene regentes ter vervulling
vacature mevr. Van Hasselt—Van der Sleyden.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
Nog wordt medegedeeld:
1°. Dat de takken van beheer onder de Wethouders zijn verdeeld
als volgt:
Wethouder van Onderwijs de heer S. C. M. Knappert, Wethouder
van den Burgerlijken Stand de heer Mr. J. J. Schneither Az„ en
Wethouder voor het Stedelijk Museum en het Archief de heer S. C.
M. Knappert.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
Aan de orde is alsnu:
I. Voorstel tot het ver'eenen van een eervol ontslag aan J. Roraa
nesko, als ambtenaar belast met het toezicht op de honden, ter
richtige invordering van de honden-belasting.
(Zie Ing. St. n°. 39.)
Wordt zonder discusssie of hoofdelijke stemming aangenomen.
II. Idem als voren aan C. D. Popken, als tijdelijk ambtenaar als
voren.
(Zie Ing. St. n®. 39.)
Wordt zonder discussie of hoofdelyke stemming aangenomen.
III. Benoeming van een ambtenaar als voren.
(Zie Ing. St. n°. 39.)
De Voorzitter. Mag ik de heeren Juta, Alma en Koetser verzoeken
met mij het stembureau le willen uitmaken?
Gekozen wordt de heer Jan Reyenga, met algemeene (24) stemmen.
IV. Voorstel tot het verleenen van eene toelage aan de beambten
van de Bank van Leening.
(Zie Ing. St. n°. 17.)
De heer Van Hoeken. M. d. V.! Ik heb tegen dit voorstel eenig
bezwaar. De Commissarissen zeggen in hun rapport: 'aangezien de
'exploitatie van de Bank in de laatste jaren een vrij belangrijke be-
operking onderging en er dus ook minder adminislralieloon ont
vangen werd, is het bedrag van de inkomsten vrij belangrijk lager
«dan vroeger." Ik geloof, dat dit volkomen waar is; maar bij de
tegenwoordige richting, die aan de Bank van Leening gevolgd wordt,
kant 'l, dunkt mij, wel niet anders.
Er moeien, mijns inziens, meer hulpkantoren ingesteld worden, en
vooral op die plaatsen, waar zij zeer nuttig zouden kunnen werken,
als bijv. over de Leidscbe Zoutkeet, enz. De Bank zou dan ook meer
bloeien, terwijl zij nu ondermijnd wordt door particuliere instellingen
van dien aard.
Mij dunkt, dat die hulpkantoren niet alleen in het belang van de
gemeente, maar ook in dat van het publiek, hetwelk er tegen matige
rente zou worden geholpen, terwijl het nu veel meer moet betalen,
zouden zijn; en bovendien zou 't ook in het voordeel der ambte
naren wezen, die hunne inkomsten uit het administratieloon zouden
zien vermeerderen.
Ik zou om die redenen gaarne van de Commissarissen inlichtingen
ontvangen, om te vernemen of zij op deze wijze den bloei van de
Bank willen bevorderen; anders ben ik tot mijn leedwezen verhin
derd voor deze voordracht te stemmen.
De heer Cock. De bezwaren, waarop de heer Van Hoeken gewezen
heeft, zijn bezw aren, waarop ik niet voorbereid was, dat ze hier thans
ter sprake zouden worden gebracht, daar zij niet deze voordracht be
treffen, die uitsluitend verhooging van de bezoldiging der ambtenaren
bij de hoofdbank beoogt, maar betrekking hebben op een voornaam
onderdeel van de Bank van Leening, nl. op de hulpkantoren.
Ik behoef niet in herinnering te brengen, dat toen in 1875 de
reorganisatie van de Bank plaats had, en in verband daarmede de
zoogenaamde inbrengers werden afgeschaft, de vraag rijpelijk is over
wogen, of men in plaats van de afgeschafte inbrengers ook hulpkan
toren zoude invoeren. Men besloot toenmaals zulke hulpkantoren
niet in te voeren. Tien jaren later intusschen kwam die vraag weer
op het tapijt. De gestadige achteruitgang der operatiën van onze
Bank van Leening, de toenemende bloei der zoogenaamde huizen van
verkoop met recht van wederinkoop waren, onder anderen, oorzaak
dat in 1885 de meerderheid van Commissarissen ik behoorde tot
de minderheid besloot aan den Raad een voorstel te doen om een
proef te nemen met het invoeren van twee hulpkantoren. De zoo
te waardeeren begeerte van den heer Van Hoeken om zoodoende den
armen man aan woeker-inrichtingen te onttrekken stond daarbij na
tuurlijk op den voorgrond Immers de mogelijkheid was niet uitge
sloten, dat, door op deze wijze eene verscherpte concurrentie in te
voeren, deze inrichtingen of zouden verdwijnen, of in debiet sterk
achteruitgaan.
De proef zou echter geheel het karakter van eene proef behouden;
van daar dat de ambtenaren bij die hulpkantoren slechts als tijdelijke
ambtenaren werden en nog zijn aangesteld. De Baad nam dit voor
stel aan en in zooverre is toen, minstens gedeeltelijk, aan den wensch
van den heer Van Hoeken voldaan. Ik heb toenmaals legen die
proefneming gestemd. Ik was en ben nog van meening, dat het
hoofdmotief voor het hebben en behouden van eene Gemeente-Bank
van Leening dit moet zijn: dat er in elke ecnigszins talrijke gemeente
minstens één refuge, een toevluchtsoord moet zijn, waar de man,
die werkelijk behoeftig is, zonder in de handen van den woeker te
vallen, steeds ten allen tijde zeker is geld op onderpand te kunnen
verkrijgen, tegen niet al te hooge rente en onder zeer weinig be
zwarende voorwaarden. Dit goede, ik zou bijna zeggen heilige doel
vergoelijkt dan ook menige schaduwzijde, die banken van Leening
opleveren. Dat ik met deze laatste woorden meer in het bijzonder
het oog heb op de helaas zoo veelvuldig voorkomende weekpanden,
zal ieder wel begrijpen. Voor het bedoelde goede doel nu is één
kantoor, dus het hoofdkantoor, volkomen voldoende. De man, die
werkelijk in nood is, zal er niet tegen op zien een eindje verder te
loopen, bij voorbeeld van de Zoutkeet lot vlak achter de Pieterskerk.
Dit zal hij liever doen dan te gaan naar eene inrichting, die wat
dichter bij is, maar waar hij bij slot van rekening zwaar zal moeten
bloeden. Doch hoe dit ook zij, tot het nemen van een proef met
hulpkantoren is in 1885 besloten; er bestaan thans twee zulke kan
toren en ik zou, vooreerst althans, niet durven aanraden in de zaak
eene wijziging te brengen. De uitslag heeft echter in de verte niet
beantwoord aan de verwachtingen der voorstanders, al is hij ook
minder ongunstig geweest dan ik mij voorstelde. Sedert die proef
is toch minstens de achteruitgang van het totaal der bankoperaliën
sterk getemperd en, naar ik mij vlei, lot stilstand gekomen, en heel
wat, dat thans bij ons beleend wordt, zou anders naar de huizen
van verkoop met reeht van wederinkoop zijn gegaan, maar lang niet
genoeg Het concurrentie voeren tegen bedoelde huizen, met het
doel ze te doen verdwijnen of minstens te beperken in hunne operaties,
heeft geen resultaat opgeleverd. Zij verkeeren, naar Commissarissen
vernemen, in vollen bloei en zullen dat, vrees ik, nog lang doen,
waartoe zeker niet weinig bijdraagt de zich hoe langer hoe meer
verspreidende wetenschap, dat ons nieuwe strafwetboek, in tegen-