13 daartegen zijn niet gering en bovendien is het moeilijk den Lector Snouck Hurgronje te vervangen; wel zou er te zijner vervanging een bekwaam jong geleerde aan te wijzen zijn, maar niet een, die de Islaminitischc Instellingen, zooals zij zich in Indië wijzigden en voordoen, uit eigen aanschouwing kent. Voor de Maleische taal een opvolger van den heer Klinkert te vinden of wel iemand, die naast dezen onderwijs in dat leervak zou kunnen geven, om, als vertegenwoordiger van dat vak, in de examen commissie op te treden, is evenmin gemakkelijk, en ons is op dit oogenblik niemand bekend, die den heer Van der Pant zoude kunnen vervangen; daargelaten nog, dat, in het stadium van diens ongesteld heid, het niet wel doenlijk is thans dienaangaande eene beslissing te nemen. De Lector Grashuis heeft reeds vakken genoeg te onder wijzen, zoodat van eene opdracht om hem ook te belasten met het onderwijs in het Maleisch of Javaansch moeilijk sprake kan zijn. Voorts maakt de aanstaande missie van den lloogleeraar Wilken naar Indië, gelijk boven gezegd, ook voorziening noodig in het leer vak «Land en Volkenkunde". Toch zouden wij niet aarzelen U voor te stellen te trachten een viertal Lectoren te vinden, maar wij meenen, dat de vooruitzichten voor onze Instelling deze groole uitgaven bezwaarlijk rechtvaardigen. Indertijd spraken wij het vertrouwen uit, dat, wanneer er behoefte aan tneer ambtenaren voor den Indischen dienst zou ontstaan, ook Leiden wel een belangrijk aandeel zou krijgen van den meerderen toevloed van studeerenden voor den Indischen dienst. Die verwach ting en die hoop zijn gebleken ijdel te wezen. Wel doen zich blijk baar het laatste jaar meer aspiranten op, maar van de in dit jaar nieuw ingeschrevenen gingen er 49 naar Delft, slechts 5 kwamen te Leiden. Men moge naar de redenen daarvan gissen en zich vruch teloos eene verklaring daarvan vragen, het feit'bestaat en daarmede valt rekening te houden, vooral thans nu niet meer gebouwd kan worden op verwachtingen, die men met grond van den terugkeer van den heer Snouck Hurgronje konde koesleren. Sedert ons rap port aan Uw College dd. 24 October 188a (zie Ingekomen Stukken 1885 n°. 158) zijn thans ruim vijf jaren verloopen en gelijk wij zoo even aantoonden schijnen onze verwachtingen geringe kans te hebben in vervulling te komen. •Blijft de ontwikkeling ook dan achterwege, dan zullen wij niet •aarzelen zeiven U een voorstel tot hare opheffing te doen. maar vooralsnog meenen wij dat daarvoor hoegenaamd geene termen be nslaan", zoo rapporteerden wij 24 October 1885 Zooals uit het vorenstaande blijkt blijft de ontwikkeling achterwege. Wij zijn dus van ineening, dat onder dezen samenloop van noodlottige omstandig heden, dien inen niet konde voorzien, geene andere keuze blijft dan de Instelling op te heffen. Aan dit laatste denkbeeld wenschen wij de volgende beschou wingen vast te knoopen: Onzes inziens zoude de tegenwoordige cursus ten einde toe moeten worden gegeven en de Instelling dienen te worden opgeheven met het einde van den cursus 1890/91. De Hoogleeraar-Directeur verklaarde zich bereid de lessen van den heer Snouck Hurgronje te blijven geven op den tegenwoordigen voet. Aangenaam is het ons IJ te kunnen mededeelen, dat de Hoogleeraar A. C. Vrecde zich bereid verklaarde tijdelijk de colleges in de Ja vaansche taal te geven en dus den heer Van der Pant te vervangen; ten zeerste waardeeren wij zulks. In hoeverre heeren Lectoren, bij opheffing der Instelling, aanspraak zouden kunnen maken op wachtgeld slaat niet te onzer heoordecling; slechts willen wij U er op wijzen, dat de billijkheid o. i. zoude medebrengen den Lector L. W. T. Schmidt eene gratificatie toe te kennen. Het is U bekend, dat deze Lector, in de zitting van den Gemeenteraad van 14 October 188(i werd aangesteld tot onbezoldigd Lector in de Makassaarsche cn Boegineesche talen Gedurende een viertal jaren was deze leeraar belangeloos ten dienste der Instelling werkzaam, en eene opheffing der Inrichting zoude hein, die zeker geen aanspraak zou kunnen maken op wachtgeld, dus gevoelig treffen, omdat zij hem voor gqed ontneemt het vooruitzicht op eene remune- ratie voor zijne belangelooze werkzaamheden ten dienste der gemeente, der Instelling en harer leerlingen. Waar Burg. en Welh., bij de toelichting op de Begrooting van Ontvangsten en Uitgaven over 1891 van de gemeente Leiden schrij ven: (Volgn. 141) «verder wordt medegedeeld dat aanhangig is een •voorstel strekkende o. a. om aan den onbezoldigden Lector Schmidt «eene jaarwedde toe te kennen (zie pag. 3 van het laatst uitge brachte verslag van Curatoren)" mogen wij aannemen, dat Uw Collegie gaarne in den door ons aangegeven zin een voorstel aan den Gemeenteraad zal doen en vertrouwen wij dat de Raad zijne adhaesie daaraan zal willen schenken. Aan HH. Burg. en Welh. van Leiden. Curatoren voornoemd: De [(aster, Voorzitter. J. A. Van Hamel, Secretaris. N°. 38. Leiden, 12 Februari 1891. Het komt ons voor dat er alleszins aanleiding bestaat om gunstig te beschikken op nevensgaand verzoek van Mevr. Van der Horst, om vrijstelling van schoolgeld wegens het overlijden van haar zoon, in leven leerling van de Hoogere Burgerschool voor Jongens, die op 1 December jl. de school voor het laatst heeft bezocht. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging aan adressante de gevraagde vrijstelling of terugbetaling te verleenen van de laatste drie kwartalen van den cursus 1890/91. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Gemeenteraad van Leiden. EdelAchtbare Heeren! In naam mijner moeder, die ziek te bed licht, kom ik lot u met het verzoek voor mijn overleden broeder Jacobus, leerling der 3e klasse Hoogere Burgerschool, om vrijstelling van betaling van de twee laatste termijnen schoolgeld en terugbetaling van het vorige termijn, daar hij sinds 1 December de school niet meer bezocht heeft. Hopende op eene gunstige beschikking noem ik mij hoogachtend Uw Dw. Dienaar, Leiden, 6 Februari 1891. II. S. Van der Horst, Hoogewoerd 138. N». 39. Leiden, den 12 Februari 1891. Ten gevolge van het aan G Cloos verleend eervol ontslag uit zijne betrekking van Inspecteur van Politie in deze gemeente is in diens plaats benoemd J. Romanesko thans jongste Inspecteur en ambte naar, belast met het toezicht op de honden, ter richtige invordering van de hondenbelasting. Wij hebben de eer Uwe Vergadering daarom voor te stellen aan dien ambtenaar eervol ontslag uit genoemde betrekking te verleenen en tot de benoeming van een opvolger over te gaan. VA ij nemen de vrijheid U daarvoor aan te bevelen Jan Reyenga thans onder-Inspecteur van Politie te Rotterdam, terwijl bij den Burge- ince-.ter het voornemen beslaat dien persoon tot Inspecteur van Politie alhier te benoemen wanneer hem de betrekking van ambtenaar belast met het toezicht op de honden, ter richtige invordering van de hon denbelasting door U wordt opgedragen. Tevens stellen wij U voor om de tijdelijke benoeming van C. D. Popken tol bovengenoemde betrekking gedurende de ziekte van den Inspecteur E. 11. Grefe, die sedert tot Inspecteur van Politie te Groningen is benoemd, in te trekken, op grond dat de reden vooi- die benoeming thans niet meer aanwezig is Aan den Gemeenteraad. Burg. cn Weth. van Leiden. N°. 40. Leiden, 12 Februari 1891. Naar aanleiding van nevensgaand verzoek van Mevrouw de Wed. M. E. Westerman HolstijnHofstede, hebben wij de eer U mede te deelen dat haar zoon H J. E. Westerman Holstijn den 19 December 1890 lot de derde klasse van het Gymnasium is toegelaten en sedert den G Januari 1891 de lessen heeft gevolgd. Vermits er onzes inziens alzoo termen beslaan voor de inwilliging van het verzoek, geven wij Uwe Vergadering in overweging aan adressante vrijstelling of terugbetaling te verleenen van schoolgeld voor haar zoon, leerling van het Gymnasium, over het eerste kwar taal van den cursus 1890/91. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Gemeenteraad. Aan den Edel-Achtbarcn Raad der gemeente Leiden. Geeft met verschuldigde gevoelens te kennen: M. E. Hofstede, weduwe van den heer D. S. Westerman Holstijn, zonder beroep, wonende te Leiden; - dal haar zoon H. J. E Westerman Holstijn, na afgelegd examen in Januari dezes jaars op het Gymnasium alhier is toegelaten; dat adressante aan den heer Gemeente-Ontvanger, blijkens de hierbij overgelegde kwitantie het schoolgeld over de beide eerste kwartalen van den loopenden cursus heeft voldaan; dat uithoofde haar zoon bij den aanvang van hel tweede kwartaal van den loopenden cursus eerst op hel Gytniiasuiui is toegelaten, en hij dus het gelteele eerste kwartaal geen onderwijs op die inrichting heeft genoten, adressante zich tot U wendt niet het verzoek dat aan haar door U vrijstelling van de betaling van het eerste kwartaal schoolgeld moge worden verleend en haar mitsdien dat eerste kwar taal, hetgeen zij reeds heeft betaald, moge worden gerestitueerd. Leiden, Februari 1891. Hetwelk doende enz., Mevr. de Wed. M. E. Westerman HolstijnHofstede. Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gebroeders Muiié.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 3