EST* e° d"',al™ 8"",d bcsl"" 12 H«np h n Vn tt T"? T de raadszitting van 19 November 1885 door den Voorzitter afgelegd, toen hij opkwam legen de destijds ge opperde beweru.g dat de genomen proef zoude zijn mislukt en wel op grond dat de proef daarvoor nog niet lang genoeg was volge houden maar tevens den Gemeenteraad in overweging0 gaf in deze te vertrouwen op het College van Uagelijksch Bestuur en op Cura toren die zeiven verk aarden dat zij het voorstel tot opheffing zou den doen wanneer gebleken was dat de levensvatbaarheid ontbreekt. ffik knrtïn tlfrf" W,J destlJds kunne» vermoeden dat binnen betrekke lijk kot ten tijd aan de Instelling zoo gevoelige slagen zouden worden toegebracht, tengevolge waarvan thans hel oogenblik moet geacht worden te zijn aangebroken, waarop verklaard kan worden dat de Wij betreuren dezen loop der zaak ten zeerste; het bezit toch van eene bloeiende Indische Instelling ware vooreerst voor onze ge- meerite van het meeste belang, met het oog op de eigenaardige be hoefte voor deze gemeente aan volledig onderwijs op verschillend ge bied, maar tevens voor onze Universiteit, daar door die Instelling de we tenschap in het algemeen ongetwijfeld zoude worden bevorderd Bovendien is de opheffing te betreuren voor de opleiding der Oost-Indische Ambtenaren zelve, aangezien de Instelling een uitnemenden invloed heelt uilgeoeierid op die opleiding en het peil van het onderwijs wordt verhoogd bij het bestaan van twee eoncurreerende instellingen. Een en ander is indertijd door den Iloogleeraar Kuenen op uitmun tende wjjze uiteengezet. (Zie Leidsch Dagblad van 30 Nov. 1885.) Intusse ïen mogen onzes inziens, deze beschouwingen geen aanlei ding geven om met aanzienlijk finaneieele opofferingen,8 de proeve voort te zetten, nu de vooruitzichten slecht zijn en in de behoette aan een viertal nieuwe Lectoren zoude moeten worden voorzien. et eenig argument dat thans nog voor eene voortzetting van de proeve zoude kunnen worden aangevoerd, is o. i. gelegen in m°n l i hegeering eenmaal tot de oprichting van eene Rijks-Inrichting tot opleiding van Oost-Indische Ambtenaren zou wi en overgaan en dat alsdan Leiden minder kans zoude hebben ?sa™üevenaan,Berk,Dg 16 waDneer de Gemeentelijke Inrichting Het is bekend dat de tegenwoordige Regeering geenerlei plan heeft oin eene dusdanige Ryks-Instelling in het leven te roepen; doch de mogelykheid beslaat dat de Regeering later in deze van ziens wijze verandert, zoomede dat eene volgende Regeering overtuigd wordt van de noodzakelijkheid dat het Rijk ten aanzien van'deze aangelegenheid handelend optreedt. Toch gelooven wij dat dit argu ment voor het lijdelijk behoud der Instelling niet afdoende is. Im mers wanneer inderdaad tot de oprichting van een Rijks inrichting eenmaal mocht worden overgegaan, dan is het niet denkbaar dat eene Regeering, welke ook, eene andere plaats dan Leiden voor de vestiging van zoodanige Instelling zoude aanwijzen, en zulks met het oog op de uitnemende wetenschappelijke krachten welke de Leidsche Universiteit bezit voor de beoefening van de taal-, land en vo kenkunde van Nederlandseh Indië en aanverwante vakken en de vele hulpmiddelen welke onze Universileits-Inrichtingen ook voor dezen tak van wetenschap bezitten. Verder wordt door Curatoren in overweging gegeven aan den on bezoldigd Lector Schmidt eene gratificatie te verleenen wegens de vele diensten door hem gedurende 4 jaren belangeloos aan de In- stelling bewezen, terwijl reeds een voorstel aanhangig was om hem eene jaarwedde toe te kennen. Met Curatoren zijn wij overtuigd dat de billijkheid medebrengt dat aan genoemden Lector eene gratificatie worde toegekend en zouden het Dedrag daarvan willen bepaald zien op f 1500. Wat de wachtgelden betreft, waarvan mede in het rapport van Curatoren sprake is, hieromtrent heeft de Verordening van 4 Decem ber 1884, betreffende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan Gemeente-Ambtenaren en bedienden (Gem.blad n®. 5 van 1884) voorzien. Krachtens art. 5 dier Verordening wordt wachtgeld verleend aan den Ambtenaar of bediende, wiens betrekking is vermeld op den staat, bedoeld bij het eerste lid van artikel 1, ongeacht het tijdstip zijner benoeming, wanneer hij die betrekking verliest door hare op heffing. r Het wachtgeld bedraagt de helft der bezoldiging en wordt ver leend gedurende vier jaren na de opheffing der betrekking, wanneer de titularis op het tijdstip van zijn ontslag den leeftijd van veertig jaren heeft bereikt en gedurende twee jaren, wanneer hij dien leef tijd nog met heeft bereikt. De Lectoren aan de Indische Instelling zijn vermeld op den boven bedoelden staat en hebben derhalve, bij opheffing der Instelling, aanspraak op wachtgeld. De Lector Van der Pant is aangesteld na vaststelling van de boven bedoelde Verordening en heeft derhalve in het Pensioenfonds steeds bijgedragen. Hij kan eventueel alzoo gebruik maken van de be voegdheid om zijn aanspraak op pensioen te blijven behouden en hiervoor blijven bijdragen. De Lectoren die aanspraak zullen hebben op wachtgeld zijn de volgende: J H. C. Klinkert, geboren 11 Juni 1829, jaarwedde 2500, wacht geld gedurende vier jaren ad f 1250. D. F. Van der Pant, geboren 11 Februari 1846, jaarwedde 2000, wachtgeld gedurende vier jaren ad 1000. Mr. G. J. Grashuis, geboren 14 November 1835, jaarwedde 1250, wachtgeld gedurende vier jaren f 625. Aan den Lector Dr. C. Snouck ilurgronje is bij Raadsbesluit van 31 Januari 1889 een huitenlandsch verlof verleend voor den tijd van twee jaren. Vermits deze Lector het plan heeft niet uit Ned. Indië terug te keeren zal hem thans reeds een eervol ontslag uit zijne be trekking behooren te worden verleend. Krachtens art. 6 der aangehaalde Verordening worden verder de pensioenen en wachtgelden door ons College verleend, zoodat daar omtrent geene beslissing door den Gemeenteraad behoeft te worden genomen. Ten slotte moge, onzes inziens, een woord van hulde en dankbaar- m dTI®'ehterwcge blijven, vooreerst aan den Iloogleeraar Directeur Mr.H. A. Van der Lith en mede aan den Hoogleeraar Dr. G A. Wilken voor de goede zorgen geheel belangeloos aan de Instelling betoond; eerst genoemde heeft een belangrijk deel gehad in de oprichting der In stelling en heeft sedert hij voortduring zijn krachten daaraan gewiid evenzeer als later de Hoogleeraar Wilken, als opvolger van den Hoogleeraar Veth, met den Directeur met de meeste welwillendheid is werkzeara geweest, ten einde de Instelling aan haar doel te doen beantwoorden; eene welwillendheid en belangeloosheid die door ons wnordVen0rgeste,id.00k d°°r Ver§aderinS °P den ^oogsten prijs Wij geven Uwe \ergadering alsnu in overweging: 1°. aan den Lector Dr C. Snouck Hurgronje eervol ontslag te ver leenen, ingaande op den dag waarop het besluit tot het verleenen van dat ontslag wordt genomen. 2°. te besluiten dat de Gemeentelijke Instelling voor de opleiding van (Jost-Indische Ambtenaren met het einde van den cursus 1890/91 wordt opgeheven, met toekenning van eervol ontslag tegen dien tijd aan den Hoogleeraar-Directeur en de Lectoren onder dankbetuiging voor de vele en belangrijke diensten in hunne betrekking aan de gemeente bewezen; behoudens recht op wachtgeld of pensioen voor maken1"6 °P beStaande gingen aanspraak kunnen 3». aan den onbezoldigd Lector L. W, Th. Schmidt eene gratifi catie toe te kennen ten bedrage van f 1500. 4°. ons College te machtigen tot het nemen van de verdere maat regelen die nood ig mochten worden geacht in verband met de op heffing der Instelling en daaromtrent de noodige voorstellen aan den Raad in te dienen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, Januari 1891. Curatoren van de Gemeente-Instelling tot opleiding van O.-I. amb tenaren vergaderden 27 December jl. en zij wenscheS U mededeeling te doen van het in die Vergadering besprokene en van de slotsom, waartoe zij, na gehouden besprekingen, kwamen De Vergadering werd bijgewoond door den Hoogleeraar-Directeur der Inrichting en diens mededeelingen en inlichtingen oefenden niet weinig invloed op de conclusie, waartoe het Curatorium kwam. Het gerucht dat de aan de Rijks-Universiteit te Leiden tot Hoog leeraar benoemde I!ect1orLD^ C" Sn°uck Hurgronje thans met verlof zich in Nederlandseh Oost-Indië bevindende die betrekking niet wenschte te aanvaarden en intrekking had verzocht van zijne benoeming tot Hoogleeraar, bevestigde zich dezer dagen. Bij Konink lijk Bes uit toch van 24 December werd die benoeming ingetrokken en werd als tijdelijk Lector aan de Universiteit alhier benoemd de Lector aan de Gemeentelijke Instelling, de heer H. C. Klinkert. Curatoren ontveinzen zich niet de groote teleurstelling, die zich van hen meester maakte bij de officieele bevestiging van bovenbe doeld gerucht. Immers de verslagen van onze Instelling der laatste IIT' i*V Km YYvinrVerS!ag °Ver '886/7 Gemeente-verslag over 1887, Bijlage XXXIII zijn zoovele bewijzen boe hoog men dezerzijds waardeerde de buitengewone gaven van den Lector Snouck Hurgronje. Onze verwachtingen voor den bloei onzer Instelling waren dus niet zonder grond, voor een niet gering deel gebouwd op den terugkeer van dien uitmuntenden kenner van de Instellingen van den Islam. Het zal Uw Collegie vermoedelijk bekend zijn, dat de Lector H. C. Klinkert, die in vroegere jaren lid was van de examen-comraissie, doch slechts korten tijd daarin zitting had omdat hij, wegens per soon ijkc redenen, als zoodanig bedankte, in de maand Juni jl. ein- delijk weder bereid bevonden was deel uit te maken van de examen commissie en dat de Minister van Koloniën, op herhaalden aandrang dezerzijds dien Lector in het laatste jaar weder benoemde. Maakte de weigering van den heer Klinkert, indertijd noodzakelijk de aanstelling van den lieer L. K. Harmsen tot Lector, ten einde dezen in de examen-commissie te kunnen doen zitting nemen, door het vertrek van dien leeraar naar Indië moet in de opengevallen plaats worden voorzien nu de heer Klinkert opnieuw dit jaar, na eene examenzitting te hebben bijgewoond, om gezondheidsredenen gemeend heeft te moeten bedanken lid te zijn van de Commissie tot het afnemen der examina. De Lector in de Javaansche taal de heer D. F. Van der Pant is hevtl X71 .Pl°!Sel,nS ongesteld geworden. Hij is lijdende aan eene hprlfpllpn 1 r C" i10pen Wij dat hiJ daarvan zal mogen herstellen, het is zeer de vraag wanneer de Instelling weder voor- de,tza- kun"en ,trekken van de talenten van dien leeraar en of zulks bij voortduring het geval zal kunnen zijn. De Hoogleeraar Dr. G. A. Wilken, zal, naar wij vernamen, weldra rit. WOrden. Se?te,ld eene wetenschappelijke reis te ondernemen fc,frTen t,jd r duren. Hij zal zich daartoe naar Indië begeven. Gedurende zijne afwezigheid waarvan de duur nog niet te be palen is zal de gemeente Leiden een anderen Lector moeten aanstellen. De heer Wilken geeft, gelijk U bekend is, geheel belan- f zlJ"e GoHegies; een plaatsvervanger zal eene bezoldiging moeten erlangen Het heengaan van den heer Wilken zal dus de Instelling in dubbele mate gevoelig treffen. Curatoren, voorgelicht door den Hoogleeraar-Directeur, meenen dat, °"de„n..dez,er onhandigheden slechts twee wegen openstaan: èf reor ganisatie óf opheffing der Instelling, vnnré0Hf niSati(ï andere woorden aanstelling van nieuwe leeraren voor de vacante of vaceerende plaatsen. De finaneieele bezwaren

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 2