GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 9 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 31. Leiden 5 Februari 1891. Overeenkomstig ons voorstel in de Memorie van Antwoord op het Algemeen Verslag van het verhandelde in de sectien bij de behan deling van de ontwerp-begrooting voor 1891 werd bij de vaststelling van die begrooting Volgn. 156, Renten van de bijzondere geldleeningen ter voorziening in buitengewone werken, met een be drag van 5500 verhoogd voor rente van de eerlang te sluiten geldleening. Zooals reeds in het rapport der Commissie van Financiën omtrent voormelde begrooling is opgenomen, zal krachtens vroegere genomen Raadsbesluiten door geldleening moeten worden gevonden 346632, als op Volgn. 51 der begrooting voor 1890 in ontvangst uitge trokken23582. demping Binnenvestgracht11000. opbouw van de Gehoorzaal. 152550. het bouwen van een IJklokaal5600. uitbreiding van de Gasfabriek153900. Te zamen 346632. Daarentegen is voor kapitaal-belegging aangewezen op Volgn. 177 van de begrooting voor 18908020. op Volgn. i72 der begrooling voor 189199826. en ter zake van ontvangst wegens verkoop van Inschrij ving op het Grootboek 32666.72 Te zamen 140512 72 Op dit oogenblik zal alzoo een bedrag van ongeveer ƒ206000 door geldleening moeten worden gedekt. lntusschen komt het ons in het belang van de gemeente-financiën voor, nu moet worden overgegaan tot het sluiten van eene geld leening, zich niet te bepalen tot het thans reeds gevoteerd bedrag, maar, evenzeer als geschied is bij de 3^ pCt. geldleening ad ƒ600000 aangegaan krachtens Raadsbesluit van 10 November 1888, ter voorziening in buitengewone behoeften die zich zonder twijfel in het vervolg zullen voordoen, het bedrag van de leening te brengen op een rond cijfer en wel nominaal op 250000. Vermits wordt voor gesteld de leening uit te geven op 96 pCt., zal alsdan feitelijk worden ontvangen f 240000, dat is, ongeveer 34000 meer dan waaraan op dit oogenblik behoefte bestaat. Gedurende den tijd dat over dat bedrag niet voor Buitengewone uitgaven wordt beschikt, kan het dan strekken ter voorziening in de behoefte aan kasgeld, waardoor minder geld lijdelyk behoeft te worden opgenomen, terwijl aan tijdelijke geldopnemingen steeds aan zienlijke kosten zjjn verbonden, welke in den regel 4 5 5 pCt be dragen. Ten aanzien nu van het vaststellen van een plan van geldleening zijn wij in overleg getreden met den Directeur der Leidsche Bank- vereeniging. Deze heeft aangenomen eene drie en een half percents-geldleening ad twee honderd en vijftig duizend gulden 250000) geheel te plaatsen onder dezelfde voorwaarden als zijn vastgesteld ten aanzien van de 3| percents-geldleening ad ƒ600000 van 1888, dus tegen den koers van 96 pCt. met gelijke aflossingstermijnen en met bepaling dat alle kosten komen ten laste van de Leidschen Bankvereeniging, terwjjl alleen zullen worden uitgegeven obligatien van 1000. Het komt ons College, althans de meerderheid, voor dat het belang van de gemeente vordert dit aanbod te aanvaarden. Het is uit den aard der zaak uiterst bezwaarlijk met eenige zeker heid te beslissen of door het houden van eene openbare inschrijving wellicht op eenigszins voordeeliger voorwaarden de noodige gelden zouden kunnen worden verkregen. Het College is van oordcel dat naar alle waarschijnlijkheid met het oog op den tegenwoordigen toestand der geldmarkt en de mocie- ljjkheden waarin andere gemeenten in dit opzicht verkeeren, zoodanige openbare inschrijving geen doel zal treffen. Hierby moet worden opgemerkt dat het aanbod van de Leidsche Bankvereeniging vervalt wanneer eene openbare inschrijving wordt uitgeschreven en dat alzoo thans daaromtrent eene beslissing moet worden genomen. Wordt nu besloten tot eene openbare inschrijving en mocht deze mislukken, dan zal de gemeente zich moeten onderwerpen aan de voorwaarden die alsdan zullen worden gesteld. Bovendien is het in het financieel belang der gemeente dat met het sluiten der leening niet te lang worde gedraald, ten einde te voorkomen dat gedurende geruimen tijd aanzienlijke sommen moeten worden opgenomen bij wijze van tijdelijke geldleening. Wat het uitschrijven betreft van eene openbare inschrijving wijzen wjj er nog op dat ook by vorige geldleeningen zoodanige inschrij ving tot geen resultaat heeft geleid en dat eene dergelijke niet vol teekening of inschrijving tegen te bezwarende voorwaarden voor het publiek een minder aangenamen indruk teweeg brengt. Zoo werd in 1878 eeue inschrijving gehouden voor eene vier percents geldlee ning ad 125000; daarby werd ingeschreven voor 2 aandeelen ad 250 5 93 pCt.; 11 aandeelen van 1000 a 93 pCt.; 5 van 1000 k 89 pCt.; 10 van 1000 a 87 pCt.; 10 van 1000 a 85 pCt 20.000 a 9b pCt.; 5000 a 90 pCt.1500 a 100 pCt. en 1000 5 96» pCt., te zamen voor slechts 64000, en groolendeels tegen geheel onaanneemlijke koersen. De Gemeenteraad moest alstoen in zyne Vergadering van 30 December 1878 tot het aangaan van eene geldleening ad 4j percent besluiten. De minderheid van ons College acht evenwel den koers van 96 pCt. nog al bezwarend en is daarom nog eenigszins huiverig om het aan bod van de Leidsche Bankvereeniging zoo maar voetstoots aan te nemen. Ondanks de opgedane ervaring eener openbare inschrijving, die trouwens reeds van 1878 dagteckent, meent zij nog de hoop te mogen koes teren, dat, wanneer zoodanige inschrijving wordt gehouden, een vol doend aantal belangstellenden in den bloei en de welvaart der ge meente zal bereid worden gevonden het benoodigd kapitaal aan de gemeente te verstrekken, tegen voordeeliger voorwaarden dan thans door de Leidsche Bankvereeniging worden aangeboden. Wat de aflossing betreft is ten aanzien van de geldleening ad 600.000 van 1888 bepaald dat deze zal plaats hebben in hoogstens 80 jaren te beginnen met het jaar 1889. Het is wenschelyk dierge lijke bepaling te maken voor de thans aanhangige geldleening met dien verstande dat de aflossing wordt gesteld in hoogstens 77 jaren, te beginnen met het jaar 1892, vermits van de bestaande lccning in 1891 drie aflossingsjaren zullen zijn verloopcn. Er zal alzoo moeten worden bepaald dat telken jare minstens 3250 zal worden afgelost, in overeenstemming met de aflossing van minstens 7500 per jaar van de leening van 1888. Feitelijk zal alzoo in de eerste jaren minstens 4000 moeten worden afgelost, aangezien alleen obligatiën a 1000 zullen worden uitgegeven. üp grond van een en ander hebben wy de eer aan üwe Vergade ring ter vaststelling hiernevens aan te bieden het navolgend concept besluit: De Raad der gemeente Leiden; Gelet op de artt. 136 en 194 der Gemeentewet; Besluit: Art. 1. Ten laste der gemeente Leiden wordt aangegaan eene leening tot een bedrag van tweehonderd en vijftigduizend 250 000) nominaal kapitaal, rentende drie en half ten honderd (3J pCt.) in het jaar by de Leidsche Bankvereeniging tegen een koers van zes en negentig percent (96 pCt.), verdeeld in obligatiën van 1000. Art. 2. De leening strekt tot voorziening in Buitengewone Uitgaven. Art. 3. Onverminderd het recht der gemeente om ten allen tijde lot vroegere aflossing over te gaan, zal de aflossing van de uit te geven obligatiën plaats hebben in hoogstens 77 jaren, te beginnen met het jaar 1892. De aflossing geschiedt 5 pari. Telken jare zal minstens een bedrag van 3250 worden afgelost, met dien verstande dat wanneer in een of meer jaren meer dan dat bedrag is afgelost, dat meerdere zal kunnen strekken in mindering van de aflossing in volgende jaren. Art. 4. Het bedrag van rente en aflossing wordt jaarlijks op de begrooting der gemeente gebracht en uit de inkomsten der gemeente bestreden. Art. 5. De bepalingen aangaande de wijze van uitgifte, de betaal baarstelling der coupons enz. worden door Burg. en Welh. vastge steld in overleg met de Leidsche Bankvereeniging. Art. 6. Het zegelrecht der obligatiën, alsmede van recepissen, zoo deze worden uitgegeven, evenals de kosten van het drukken daarvan, van de prospectussen en de adverlentiën, voor zooverre zij door of op last van de Leidsche Bankvereeniging zijn geschied, worden door die Bankvereeniging gedragen. Vastgesteld in de openbare Vergadering van den Gemeenteraad van Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N#. 32. Leiden, 2 Februari 1891. Naar aanleiding van nevensgaand verzoek van de by Raadsbesluit van 20 November jl. eervol ontslagen stadsvroedvrouw de Wed. Couvée om eene jaarlijksche toelage uil de gemeentekas, hebben wij de eer U mede te deelcn dat, naar onze zienswijze, alleen dan sprake mag wezen van het toekennen van eene jaarlijksche toelage uit de gemeente kas, in geval van dringende noodzakelijkheid tengevolge van be hoeftige omstandigheden. Ware zulks het geval ten aanzien van adressante, dan zouden wy voorzeker niet aarzelen een daartoe strek kend voorstel in te dienen, ook met het oog op hare langdurige diensten aan de gemeente bewezen. lntusschen verkeeren volgens bekomen inlichtingen, noch adressante noch hare familiebetrekkingen in een zoodanig behoeftigen toestand als bovenbedoeld, zoodat wij ons verplicht achten Uwe Vergadering in overweging te geven om afwijzend op het verzoek te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekende A. E. Snflders, Wed. G. Couveé, dat zij in aansluiting aan haar tot U gericht adres om eervol ontslag als Stadsvroedvrouw zich veroorlooft UEd. te verzoeken, haar, hoewel zjj geen aanspraak op pensioen heeft, toch wel zoo met het oog op haar 74-jarigen leeftijd ais op haar ruim 38-jarigen dienst als Stadsvroedvrouw een jaarlijksche toelage te willen toekomen. Wed. G. Couveé, A. E. Snijders, Stadsvroedvrouw. Leiden, 3 November 1890. N°. 33. Leiden, 2 Februari 1891. Na overleg met den Voorzitter der Commisssie van Fabricage geven wij Uwe Vergadering iu overweging aan de firma Peek Cloppenburg vergunning te verleenen om twee keldergaten te maken aan den zijgevel van zijn huis aan de Breestraat n". 76, op den hoek van de Mandenmakersteeg aan den Zijgevel uitkomende in genoemde steeg ter breedte van 25 centimeters af te sluiten door hnrdsteenen banden en roosters van één bij vier centimeters dikte stafijzer, niet wijder dan 5 centimeters van midden tot midden en niet hooger dan drie centimeters boven de straat uitstekende, alsmede tegen betaling voor ieder kel dergat van het recht bepaald by art. 3 n". 27 van het Tarief, vast gesteld den 5 Maart 1857. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 5