6 aan mijne resultaten zeer weinig. Aan de resultaten van het onder- zoek van het Dagelijkscli Bestuur hechtte ik iels meer, omdat zij op beteren grondslag rusten, maar toch ook niet meer dan het Dage lijkscli Bestuur er zelf aan hecht. Zij bevredigden mij wellicht meer dan zij anders zouden gedaan hebben, omdat inderdaad de resultaten van de profetiën van het Dagelijkscli Bestuur-niet noemenswaard af weken van de resultaten die ik zelf verkregen had uit de mij be kende feiten. Al is naar het mij voorkomt de profetie van het Dagelijkscli Be stuur hier en daar wel eenigermate optimistisch, zij is toch stellig niet met voordacht optimistisch gekleurd, want ik zou zelfs kunnen aanwijzen dat het Dagelijkscli Bestuur enkele uitgaven stellig te hoog heeft geraamd. Ik vestig er bijvoorbeeld de aandacht op, dat de uitgave voor eventueele rentebetaling wordt geraamd op f 1750, terwijl dit is eene rentebetaling voor het eerste jaar, en de gemid delde rentebetaling nog geen 1000 zal bedragen. Maar stel dat de raming van Burg en Welh. te optimistisch is geweest, stel dat de grensuitbreiding in plaats van een belangrijk voordeel van 8000, eens een belangrijk nadeel tengevolge had, bij voorbeeld van f 15000, en alzoo voor een bedrag van 23U0 te laag geraamd is, wat zouden dan de financieele gevolgen voor de burgerij daarvan wezen? Wanneer reeds dadelijk f 15000 per jaar meer moet worden uitgegeven, dan zou, in aanmerking genomen, dat het be lastbaar inkomen van de Leidsche ingezetenen, na de grensuitbrei ding, zes millioen gulden zou bedragen, voor een belastbaar inkomen van 1000 slechts een verhooging van 2.50 gevergd worden en zoo naar evenredigheid! En dit is toch geen som, om er een grens uitbreiding van overwegend belang voor tegen te houden, want ik geloof, dat de al of niel-uitbreiding onzer grenzen een levensquaestie voor Leiden is. Wordt er tot die uitbreiding niet overgegaan, dan zal men op onze grenzen nieuwe concurreerende stadjes zien ver rijzen, en zal men in de toekomst kunnen gaan spreken van een Stad-üegstgeest en een Ambt-Oegstgeest, van een Stad-Zoeterwoude en een Ambt-Zoeterwoude, enz. Dat wij een dergelijke toekomst hebben te verwachten, kan voor niemand verborgen blijven; immers reeds nu gaan personen over onze grenzen, omdat zij daar in moderne huizen, met meer licht en lucht dan in de stad, goedkooper en aangenamer wonen kunnen. Het is algemeen bekend, dat naarmate de bevolking van zekere klasse van personen op een bepaalde plaats toeneemt, men daar meer en meer naar toe trekt, omdat men dan lieden van zijn eigen soort tot buren krijgt. Er is dus geen twijfel aan of, wanneer de grensuitbreiding niet tot stand kwam, zouden de grensterreinen in nog grooler male dan tot nu toe bebouwd worden, en er zoude zich daar een bevolking gaan vestigen, die niet zal bijdragen in de onkosten-rekening van onze gemeente. Men antwoord hierop: wat deert ons dat, want die personen doen toch hunne inkoopen in Leiden, en Leiden trekt dus een indirect voordeel van hen! Dit is echter slechts maar voor vandaag of mor gen, maar hoe lang zal dat duren? Als er op onze grenzen volkrijke wijken ontstaan, dan zullen zich daar natuurlijk ook winkeliers gaan vestigen en zullen er ook uitspanningslokalen ontstaan. En dit is van zeer veel belang, want als het zoover is, zullen die stadjes aan onze grenzen Leiden een zware concurrentie gaan aandoen. Nu ben ik wel een groot voorstander van vrije concurrentie, maar of er een voorstander bestaat, die deze vrije concurrentie ook op publiekrechtelijk gebied wil overbrengen, durf ik betwijfelen. Ik wil maar een voorbeeld noemen. Ik denk mij in de toekomst, wanneer het amendement van het Dagelijksch Bestuur op de voor stellen van Gedeputeerde Staten niet wordt aangenomen, een stad Oegstgeest. Die stad heeft dan in haar midden het spoorwegstation wat wij ontberen. En wanneer dan de stad Oegstgeest wellicht als middel van concurrentie op Vrijdag eene week- of veemarkt gaat houden in de onmiddellijke nabijheid van dat station, wat zal dan het gevolg voor Leiden zijn? Zal het daarvan dan niet groote schade ondervinden? Ik vermoed van ja. Naar het mij voorkomt is het de plicht van hen die het algemeen belang hebben te behartigen, reke ning te houden met de bijzondere belangen ook van de gemeente Leiden, die in zoo hooge mate zou worden benadeeld door een toe stand als die, welken wij op het oogenblik op onze grenzen aan treffen, en die, mijns inziens, van dag tot dag zal verergeren wan neer de grensuitbreiding niet tot stand komt. Het is daarom dat ik met volle overtuiging zal stemmen voor de voorstellen ons door het Dagelijksch Bestuur voorgelegd. De heer Verster. M. d. V.l Er zijn, blijkens het sectie-verslag, enkele leden van dezen Raad geweest die verklaarden dat zij het verleenen huuner stem, aar. het voorstel tot grensuitbreiding der ge meente, afhankelijk stelden van de vraag of wat de uitbreiding aan de zijde der gemeente Oegstgeest betreft, ook het gedeelte gelegen tussclien den spoorweg en de Poelbrug al dan niet aan Leiden zoude worden toegevoegd. Ik wil wel verklaren, dat ik één dier leden ben geweest en dat ik, na al het gehoorde, in mijne zienswijze niet ben veranderd. Aangezien de door mij bedoelde toevoeging op dit oogenblik nog niet anders is dan een pium votum, maar daaromtrent nog hoege naamd gcene zekerheid bestaat, kan ik mijne stem aan het voorstel niet geven en dit te minder nadat de heer Was zoo krachtig be toogd heeft, dat men moet trachten aan de gemeente Oegstgeest zoo veel territoir als mogelijk is te ontnemen. De heer Van Hoeken. M. d. V.l Ik heb het woord gevraagd zeker niet om het groote belang te ontkennen dat de gemeente Leiden bij de voorstellen van bet Dagelijksch Bestuur heeft Ik heb nog al eens dikwerf de eer gehad met de voorstellen van Burg. en Weth. te ver schillen, maar met deze ga ik uit volle overtuiging mede. Ik doe dit als geboren Leidenaar en in het algemeen belang. Ik ben van pabij bekend met sommige omwonenden, eigenlijk geboren Leide- naars, en ik meen zeker te weten dat ware er geen financieel belang aan verbonden, zij zeer zeker voor de aanhechting zouden zijn. Ik meen dat de tegenwoordige toestand onhoudbaar is en daarom zal ik uit volle overtuiging stemmen voor de voorstellen van Burg. en Weth. Ik kan mij zelf geen geboren Leidenaar denken die dit niet zoude doen. Lie Voorzitter. Na al hetgeen reeds door de vorige sprekers is gezegd, zal men van mij zeker niet veel meer verwachten. De zaak nog nader te verdedigen zou van mijne zijde overbodig zijn, omdat ik reeds meermalen in de noodzakelijkheid ben geweest daarover mijn gevoelen mede te deelen. Ik zal dus met een enkel woord slechts bespreken hetgeen door den heer Versier is in 't midden gebracht, nml. de uitbreiding van de grenzen naar de zijde van Oegstgeest. Ik geloof dat de lieer Verster, als ik mij niet vergis een geboren LeidenaarNeen?Nu, dan behoeft hij zich de woorden van den lieer Van Hoeken ook niet aan te trekken!. Ik geloof dan, dal hij zijn bezwaren te ver uitstrekt. Hij kan er niet meer bezwaar in vinden, dan wij zelf doen, maar men mag alle andere voordeden van de grensuitbreiding toch niet over het hoofd zien voor dit ééne bezwaar! De reden waarom wij op de aanneming van ons denkbeeld blijven aandringen, is, dat ofschoon in den toestand door dc aanneming van de grensregeling van Gedeputeerde Staten reeds eene verbetering zou komen, toch bij vaststelling van de door dat College voorgedragen grensregeling dadelijk dezelfde toestand zou ontslaan, die de uitbrei ding onzer grenzen noodig maakt. Maar ik meen te mogen verwachten dat Gedeputeerde Staten niet geheel doof zullen zijn voor het beloog, dat door ons met betrekking tot de uitbreiding van de grens aan de zijde van Oegstgeest zal wor den geleverd. De reden waarom ik die verwachting koester is de volgende Zooals men weet, zijn er plannen aanhangig om ook het grondgebied van de gemeente Rotterdam uit te breiden, en er een gedeelte van de gemeenten Kralingen en Charlois bij te voegen. En nu heb ik in een der stukken van Gedeputeerde Staten aan het Gemeentebestuur van Rotterdam gelezen, dat zij zeiven aan de ge meente Rotterdam in overweging geven de grenzen nog verder uit te breiden, en wel om dezelfde reden als waarvan hier sprake is, nl. omdat anders binnen betrekkelijk korten tijd eene nieuwe uit breiding der grenzen aan die zijde van Rotterdam noodig zal blijken. Nu komt 't mij voor, dat een beleefde herinnering aan dat antecedent bij Gedeputeerde Stalen ingang zal vinden, wanneer wij er hen ook in ons belang op wijzen. Onder de punten, die verder ter sprake zijn gebracht, behoort ook de quaestie van de kosten. Ik heb met bizonder veel genoegen ge hoord, dat hetgeen wij daaromtrent in de verschillende stukken hebben opgemerkt, goed is opgenomen en begrepen. De financieele gevolgen van de annexatie zijn vooruit niet met zekerheid te bepalen, omdat, wanneer 't tot uitvoering zou komen, de Raad te beslissen zal hebben wat en hoeveel er gedaan moet worden in het publiek belang. En 'tis daarom ook niet te verwon deren, dat de heer Van Geer f 500.000 raamt, terwijl wij daaren tegen slechts f 50.000 noodig achten. Het is moeielijk nu te bepalen wat op een zeker oogenblik noodig zal blijken, en wat niet; als men ons twee millioen wil toestaan, dan zie ik kans deze som geheel te gebruiken, zonder eene onnoodige uitgave te doen: maar aan zulke kolossale uitgaven denkt natuurlijk vooreerst niemand. Wij zullen rekening moeten houden met de financieele draagkracht van de gemeente. Ik eindig met speciaal een woord van dank te richten tot die heeren, welke ons voorstel hebben verdedigd, en ik geloof niemand te kort te doen wanneer ik dan in de eerste plaats den heer Was noem, om de uitstekende wijze waarop hij de discussie hier heeft ingeleid. Wij zullen zeker in hetgeen heden in het midden is gebracht veel vinden wat ons dienstig kan zijn bij ons eind-rapport aan Gedeputeerde Staten. Den heer Du Rieu geef ik gaarne de verzekering dat aan dc punten door hem genoemd de noodige aandacht zal worden ge schonken en dat zij ook onder de aandacht zuilen worden gebracht van Gedeputeerde Staten. De beraadslaging wordt gesloten. Punt 1 van de conclusie van het rapport van Burg. en Weth. in stemming gebracht wordt aangenomen met algemeene stemmen. De punten 2 en 3 van de conclusie worden zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Het gehcele voorstel daarna in stemming gebracht, wordt aange nomen met 23 stemmen tegen 1 stem, die van den heer Verster van Wulverhorst. De Voorzitter. Verlangt nog iemand het woord? De heer Fockema Andreae. M. d. V.Wanneer het geoorloofd is van een groot belang even over te stappen op een klein belang, dan zou ik wel eene vraag willen doen omtrent de toepassing, dezer dagen van eene Politie-Verordening. De Voorzitteh. Wanneer niemand daartegen bezwaar heeft, stel ik voor om den heer Fockema Andreae het gevraagde verlof te verleenen. Dienovereenkomstig wordt besloten. De heer Fockema Andreae. M. d. V.l De vraag is de volgende. Wij hebben hier eene Politie-Verordening volgens welke de sneeuw moet worden opgeruimd op aanzegging van den Burgemeester, maar vóór die aanzegging niet mag worden verwijderd. Nu heb ik dezer dagen op vele plaatsen zien hakken met bijlen om wat ik beschouwde als sneeuw op te ruimen, terwijl toch geene aanzegging van den Burgemeester was gedaan. Nu vraag ik waarom of het toegelaten is dat op deze wijze in strijd met de Politie-Verordening en, naai;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 6