4
Ware Uwe rapport aan dat dezer gemeente voorafgegaan, wellicht
was er eene andere beslissing, dan de tegenwoordige hieromtrent
genomen.
Burgemeester en Wethouders van Oegstgeest,
Aan HH. Burg, en Weth. De Burgemeester
der gemeente Leiden. (Get.) Ter Wee.
De Secretaris
(Get.) E Groen, Weth. L. S.
M. d. V.! Wanneer de geschiedvorscher van latere jaren dit stuk
uit de archieven van Leiden opdelft, dan zal hij zeker zijn oogen
niet kunnen gelooven, dat in het einde van de IDe eeuw de geest
van openbaarheid bij de behandeling van de publieke zaak nog zuo
weinig was doorgedrongen in eene gemeente, die onmiddellijk grenst
aan de eerste Universiteitsstad van Nederland Waarlijk, M. d. V.l
zoo er nog één argument noodig ware, om de noodzakelijkheid aan
te toonen, dat de stedelijke aanwas zoo spoedig mogelijk aan de ge
meente Oegstgeest worde ontnomen, dan zou dit feil voldoende wezen,
omdat uit het medegedeelde antwoord van hel gemeentebestuur van
Oegstgeest onomslootelijk blijkt, dat Oegstgeest behoort tot die platte
landsgemeenten, welke intellectueel te weinig ontwikkeld zijn om
zelfs maar voor een klein gedeelte tot een stad gepromoveerd te
worden
Ik kom nu tot de oppositie zelve. Ik zal die niet punt voor punt
bestrijden, want ik zon dan in herhalingen vervallen; maar ik wil
alleen twee bedenkingen van algemeenen aard aanvoeren, die bij mij
gerezen zijn, toen ik kennis nam van de oppositie legen de voorstellen
tot grensuitbreiding.
De eerste bedenking en deze betreft voornamelijk de beschou
wingen van de buitengemeenten is deze:
De tegenstanders van de grensuitbreiding hebben zich gesteld op
het standpunt, alsof bet hier gold een zaak van zuiver pnvaat-rech-
telijken aard, alsof zij hunne private eigendommen te verdedigen
hadden legen overweldigers, die zich van hel goed van anderen
wilden meester maken.
En wanneer men zich eenmaal op een dergelijk onjuist standpunt
stelt, dan spreekt het vanzelf dat min of meer kleingeestige argu
menten en begrippen voor de hand liggen, die wellicht met eenig
succes zouden kunnen worden aangevoerd wanneer het gold eene
gewone onteigening of eene quaeslie over het mijn en dijn. Stelt
men zich echter op het eenige juiste standpunt, dat in deze zaak
mag worden ingenomen, dat het hier namelijk geldt eene quaeslie
uilsluitend van publiek rechtelijken aard, dan moeten natuurlijk on
middellijk al die argumenten en argumentjes vervallen en zal het
blijken, dat men alleen wenscht, dal de publiek-rechtelijke grens, die
op dit oogenblik de gemeente Leiden afscheidt van de omliggende
gemeenten, daar worde gelegd, waar zij wordt vereischt in het al
gemeen belang en voorgeschreven door bet beginsel van de Grond wet
die eene onjuiste communale indeeling in strijd met het belang van
den Slaat acht.
Alleen wanneer men zich stelt op dit standpunt, het standpunt van
de Grondwet, die wil dat de provinciën en gemeenten begrensd
worden op eene juiste wijze en niet op eene onjuiste, die wil, dat
zoodra blijkt, dat de eenmaal gelrokken grenzen in strijd komen met
de belangen van het algemeen en van de deelen, de wet die grens
scheiding verandere, alleen dan zal men begrijpen, dat alle argumenten,
waarvan de tegenstanders zich hebben bediend en waarbij zij zich
ten onrechte stellen op het privaat-rechtelijke standpunt, verdwijnen
als sneeuw voor de zon.
Dat uu de grensregeling, zooals die op het oogenblik voor de ge
meenle Leiden ten aanzien der omliggende gemeenten bestaat, on
deugdelijk en volkomen onjuist is, zal niemand ontkennen, die slechts
eenmaal met open oogen eene wandeling wil maken rond deze stad.
Dan zullen de feiten zich werkelijk zoo overweldigend opdoen, dat
iedereen hel met mij eens zal zijn, dat de tegenwoordige grensrege
ling ondeugdelijk is. En hoewel dit door bijna iedereen ingezien
wordt, zijn er toch twijfelaars, ook in deze gemeente. Om aan dien
twijfel uiting te geven, stellen zij zich op een volkomen negatief
standpunt, en eischen, dat de voorstanders van eene uitbreiding der
grenzen het bewijs zullen leveren dal die uitbreiding noodzakelijk is.
Nu wil ik over dien bewijslast niet twisten, maar de tegenstanders
in dit bezwaar van formeelen aard tegemoet komen. Doch als wij
dan met de bewijzen komen aandragen en ze als het ware voor die
heeren twijfelaars nederleggen, als wij wijzen op het station niet
alleen, maar op den halven stationsweg, die op het gebied van de
gemeente Oegstgeest ligt, wijzen op de volgebouwde singels met
Leidsche woningen door Leidenaars bewoond, doch gelegen buiten
het territoir van de gemeente Leiden, dan komen zij met eene rede
neering, met eene bewering voor den dag, waartegen men als men
geen medicus is, niets kan inbrengen. Zij beweren namelijk, dat wij,
voorstanders van eene grensuitbreiding, gekomen zijn in een loesland
van hypnose, met andere woorden: dat wij langzamerhand in slaap
zijn gesukkeld! Ik moet eerlijk bekennen, M. d. V.!, dat ik tegen
een dergelijke methode van debatteeren niet ben opgewassen! ik ben
op medisch gebied volkomen vreemdeling. Ik heb wel eens gehoord
van suggestie en hypnose, ik heb over dit onderwerp zelfs een paar
artikelen gelezen op strafrechtelijk gebied, maar daarbij bepaalt zich
dan ook mijn kennis van hypnose.
Doch wanneer men mij vertelde, dat twee bekende tegenstanders
van de grensuitbreiding en wel de twee beroemde operateurs
van de Leidsche Universiteit zich ten doel hebben gesteld een
studie te maken van de suggestie en de hypnose, en op elkander
proeven hebben genomen door elkander te suggereeren, dat vóór de
grensuitbreiding geen enkel feit. geen enkel bewijs, geen enkel deug
delijk argument was aangevoerd, en dat die heeren in het openbaar
eene voorstelling hebben gegeven, 0111 de verkregen resultaten den
volke te verkondigen, dan M. d. V zou ik zeggen, zie zoo, nu weet
ik wat suggestie is, nu weet ik van de hypnose alles af!
Mijn tweede bedenking van algemeenen aard tegen de oppositie is
de volgende, M. d V.! 't Komt mij voor, dat de tegenstanders van
de grensuitbreiding zich schuldig maken aan deze groole fout, dat zij
alleen rekening houden met het tegenwoordige en dat zij hun oog ge
sloten houden voor de toekomst; dat z(j vergeten, dat de grensuit
breiding niet is een quaeslie van één of twee jaar, maar waarschijn
lijk van een halve eeuw en langer.
Door zich op dit standpunt te plaatsen komt men tot allerlei nevel
achtige berekeningen van kosten, welke die grensuitbreiding zal
medebrengenmen heeft haast willen uitrekenen, hoeveel straatkeien
noodig zullen zijn om de verschillende nieuwe deelen met de stad
te verbinden!
En daarbij doet zich natuurlijk het gewone verschijnsel voor, dat
ieder naar zich toe rekent
Maar er is ook nog een ander verschijnsel, waarop ik even wijzen
wil. De twee tegenstanders in onze gemeente zijn voornamelijk
tegen de grensuitbreiding gekant, omdat zij vreezen, dat de kosten
te hoog zullen worden. Die redeneering laat zich eenigszins ver
klaren, als men zich op hel onjuiste standpunt stelt, dat men alleen
op het tegenwoordige let. Er volgt dan echter uil die redeneering,
dat de materieele toestand aan onze grenzen niet zoo schitterend is,
als men wil doen gelooven, en dal het meer dan tijd wordt om daar
verbetering aan ie brengen. Maar wat zien we nu bij de legen-
standers buiten de gemeente?
In de rapporten van de buitengemeenten kan men de bewering
lezen, dat de toestand van die uitwassen uitstekend is, dat er ja nog
eenige kleinigheden gedaan moeten worden, die alleen wafhten op
de beslissing omtrent de grensregeling, doch dat de toestand overi
gens zeer voldoende is, ja zelfs dat het daar beter is dan op som
mige plaatsen in Leiden. En nu leest men in diezelfde rapporten,
dat het voor Leiden een groot financieel nadeel zou zijn, wanneer
de grensregeling tot stand kwam!
Dit stemt niet, zou ik zeggen! Eén van beide is waar: óf de toe
stand aan de grenzen deugt niet en dan zulien wij daar zeker heel
wal op te ruimen hebben, öf de toestand is materieel in orde en
dan zal hel met die gevreesde kosten nog al schikken.
En zoo is het ook met de andere redeneering. Alle tegenstanders
zeggen: Leiden zal op den duur financieel nadeel lijden en de bui
tengemeenten evenzeer. Maar zou ik vragen: wie zal dan toch het
voordeel in zijn zak steken?
Het komt mij voor, M. d. V.! dat al die tegenstrijdigheden veroor
zaakt worden door het verkeerde standpunt dat de tegenstanders in
nemen. Zjj letten alleen op het heden en sluiten de oogen voor de
toekomst.
Naar mijne vaste overtuiging zullen aanvankelijk alle partijen
financieel nadeel lijden.
De gemeente Leiden, omdat er aan de grenzen heel wat op te rui
men, heel wat in orde te maken zal zijn, om daar een behoorlijken
en goeden toestand te scheppen.
De buitengemeenten, omdat zij zullen verstoken worden van de be
lastingen, die zij nu van de uitwassen heffen, zonder aan die uit
wassen de noodige zorg te wijden.
De uitwassen, omdat zij wat meer belasting zullen moeten gaan
betalen.
Maar, wanneer men zich stelt op het eenige juiste standpunt en
het oog niet wil sluiten voor de toekomst, dan zal het ook blijken
dat die financieele nadeclen slechts van tijdelijken aard zullen zijn,
dat al die nadeelen ten slotte zullen worden omgezet in groote voor
deden voor alle partijen.
Voor de gemeente Leiden, omdat zij krijgen zal de ruimte, waarvan
zij nu verstoken is. om zich te ontwikkelen en tot verderen bloei
en welvaart te geraken.
Voor de buitengemeenten, omdat zij zullen ontslagen worden van het
onderhoud van een deel van haar tegenwoordig territoir, dat zij uit
den aard der zaak op den duur niet van het noodige kunnen voor
zien. Dit moge nu nog gaan, het spreekt echter van zelf, dat, wan
neer eenmaal de stedelijke bevolking in die uitwassen is uitgebreid,
en de gemeente Leiden minder toeschietelijk zal worden voor die
bewoners, die bewoners dan van hunne eigene gemeente zullen
eischcn, wat onmogelijk van eene plattelandsgemeente kan gevergd
worden. Onderwijs, politie, brandweer, rioleering, verlichting enz.
al hetgeen den bewoners eener stad in ruimte male is verzekerd,
kunnen onmogelijk aan eene stadsbevolking verstrekt worden door
eene plattelandsgemeente.
Met de uitwassen is het juist hetzelfde. Zij zullen wat meer be
lasting betalen, maar ook zóóveel meer voordeelen krijgen die zij
zouden moeten missen, als zij op den duur tot eene plattelands
gemeente blijven behooren. Zij zullen dat meer betalen daarvoor
gaarne over hebben, omdat, wanneer Leiden de hand eenmaal van
hen aftrekt, zij in hunne eigene gemeente, al willen zij dan het
dubbele betalen, niet kunnen krjjgen wat eene groote gemeente hun
verschaffen kan.
Ten slotte nog eene kleine opmerking mij door een matig voor
stander van de grensuitbreiding gemaakt. Hij vond het zoo verba
zend onverklaarbaar, dat juist het Aoslew-arguinent was gebezigd door
de twee bekende tegenstanders binnen deze gemeente. Is het niet
zonderling, zeide hij. dal juist zij, de beroemde Leidsche operateurs,
dat argument aanvoeren? Hebben zij dan in hun eigen vak ooit eene
operatie nagelaten om het bedrag der kosten, die daarmede gepaard
gaan? En nu willen zij alleen om de kosten, deze operatie, die voor
onze gemeente een levensquaestie is, natalen, of met de operatie
wachten totdat de patiente bijna bezweken is!
M. d V.! Ik meen aangetoond te hebben dat ook het schrikbeeld
der kostenrekening ons niet mag weerhouden om deze voorstellen
aan te nemen. De algemeene stemming in deze gemeente toont
aan dit mag ik er bijvoegen dat dit schrikbeeld anders
zulk een gevaarlijk wapen in de hand van den bestrijder van wat
nuttig en noodzakelijk is op niemand eenigen invloed heeft uitge
oefend en dat de gansche bevolking, ondanks de kosten, die natuur
lijk ook met deze operatie zullen gepaard gaan, overtuigd is van de
dringende noodzakelijkheid der grensuitbreiding voor den bloei en
de welvaart der gemeente.
(Applaus.)
De heer De Goeje. M. d. V.! Ook ik wensch mijnen dank uit te
spreken voor het uitstekend antwoord van Burg. en Weth. op het