1 Zitting van Donderdag 15 Januari 1891, geopend 's namiddags te twee uren. Voorzitter: de Heer L. M. HE LAAT DE KANTER. Te behandelen onderwerpen: 1®. Benoeming van een derden onderwijzer aan de school 3de klasse n". 3. (5) 2®. Voorstel betrekkelijk de verbetering en de verhuring van het Schuttersveld. (269 en 2 van 1891) 3®. Voorstel tot het verleenen van afschrijving of restitutie van plaat selijke directe belasting. (1) 4®. Verzoek van T. Wijdenes Spaans c. som het Gymnastieklokaal op de Pielerskerkgracht te mogen gebruiken. (3) 5®. Idem van W Van de Goorberg, om een brug te leggen over de sloot langs den Hoogen Rijndijk. (4) 6®. Idem van P. I. De Fremery. om eene uitloozing te mogen maken naar de Morschsingelgracht. (4) 7'. Idem als voren van W. Van der Hoogt, naar de Uiterstegracht. (4) 8®. Tweede Suppletoir Kohier der Plaatselijke Directe Belasting, dienst 1890 (8) 9®. Voorstel betrekkelijk de verandering van de grenzen der gemeente. (20 van 1890) De Voorzitter. Mijne Heeren! Bij de opening van deze eerste zitting in dit nieuwingetreden jaar wensch ik u allen veel geluk en voorspoed in het jaar 1891 toe in uw huishoudelijken kring vooral. Moge ook dit jaar voor onze goede gemeente Leiden een voorspoedig jaar zijn! Het kan een zeer gewichtig jaar zijn, wanneer de zoolang gewenschle uitbreiding van de grenzen onzer gemeente eindelijk tot stand mag komen. Dan vooral zal er veel van onze werkkrachten worden gevorderdmaar daaraan zal het zeker niet ontbreken, omdat wij met grond mogen hopen en verwachten dat wij daardoor met meer vrucht voor den bloei en den vooruitgang van Leiden werkzaam zullen kunnen zijn. En hiermede open ik, met de hoop op zegen van Hooger Hand, deze eerste Vergadering van het jaar 1891. Tegenwoordig waren 24 leden, als de heeren: Knappert, Schneither, Jula, Du Rieu. Zaaijer, Alma, Van Hamel, Fockema Andreae, Van Lidth de Jeude, Van der Breggen, Van Reenen, Le Poole, Verster van Wulverhorst, De Sturler, Van Hoeken, Cock, Tieleman, Koetser, Zaalberg, Hasselbach, De Goeje, Kaiser, Was, Driessen en de Voorzitter. Afwezig waren met kennisgeving de heeren: Bool en Zillescn. De Notulen van het verhandelde in de vorige Vergadering van 22 December 1890 worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen: 1®. Dispositie van de Ged. Staten van Zuid-Holland dd. 23/29 December jl. B. n®. 4127 (3e afd.) G. S n®. 76, ten geleide van het goedgekeurd Raadsbesluit tot onderha.ndsche aanbesteding van de levering van schoolboeken, kaarten enz. ten behoeve van de openbare lagere scholen en die levering te gunnen aan de wed. Oostveen alhier, voor den tijd van 3 jaren. 2®. Dispositie als voren dd. 6/12 Januari jl. B. n®. 6, (3e afd.)G. S., n®. 85, ten geleide van het goedgekeurd Raadsbesluit tot intrekking van de voorwaarden waaronder aan de Hollandsche IJzeren Spoorweg maatschappij krachtens Raadsbesluit van 11 Mei 1861 gronden en wateren nabij de Zijl zijn afgestaan voor den aanleg van een spoorweg van Leiden naar Woerden. Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Adres van de Historische Commissie van wege de maatschappij der Nederl. letterkunde houdende voorstel tot benoeming van eene Commissie tot het onderzoeken van den oorsprong van den Burg. 2®. Adres van den heer P. G. Neeb, houdende verzoek om vrijstelling van de betaling van schoolgeld voor zijne dochter die de Hoogere Burgerschool voor meisjes sedert September j 1. niet meer heeft bezocht. 3®. Adres van dr. A. Van Rhijn, houdende verzoek om vrijstelling van de betaling van schoolgeld voor zijn zoon, leerling van het Gymnasium, wegens ziekte. 4®. Verzoek van mej. R. H. C. üiest Lorgion, om eervol ontslag uit hare betrekking van leerares in de handwerken aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes tegen Maart a. s. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. 5®. Verzoek van Mej. J. G. Blok, om ontslag als derde onder- wijzeres aan de Jongensschool Ie klasse, met ingang van 20 Januari, met advies van het Hoofd der school. Op voorstel van den Voorzitter wordt zonder hoofdelijke stemming besloten dit verzoek heden aan de orde te stellen vóór de behandeling van punt 9 der agenda. Nog wordt medegedeeld: 1®. Dat in het afgeloopen jaar de verschillende instellingen van wel dadigheid zijn bezocht, en dat daarbij de administratien in orde zijn bevonden. 2°. Dat aan den met ingang van 16 Januari a. s. eervol ontslagen Inspecteur van Politie G. Cloos een pensioen is toegekend van 303.33, berekend naar een diensttijd van 14 jaren en eene bezoldiging van f 1300 en zulks wegens zwakken gezondheidstoestand. Worden voor kennisgeving aangenomen. Aan de ordj is alsnu: I. Benoeming van een derden onderwijzer aan de school 3e klasse n®. 3. De Voorzitter. Mag ik de heeren Van Lidth de Jeude, Hasselbach en Knappert verzoeken met mij het stembureau te willen uitmaken Benoemd wordt de heer A. L. Van den Berge, met 22 stemmen; één stem was uitgebracht op den heer A. Horree, en één briefje was in blanco. De Voorzitter. Ik dank de leden van het stembureau voor hunne welwillende medewerking. II. Voorstel betrekkelijk de verbetering en de verhuring van het Schuttersveld. (Zie Ing. St. n®. 269 en 2 van 1891.) De Voorzitter. Wij hebben ons den tijd, die sinds de vorige Vergadering verloopen is, ten nutte gemaakt om de opmerkingen te onderzoeken, die door den heer Van der Breggen ter sprake waren gebracht. Hel resullaat van ons onderzoek is, dat de specie, wat qualiteit en quaniiteit betreft, voldoende is om het op le hoogen gedeelte op het noodzakelijke peil te brengen en te houden. Wij hebben geen speciaal contract met den aannemer voor dit werk gemaakt; wij hebben een zekerheid in de omstandigheid, dat hij zijn grond toch ergens moet laten. Deze weinige woorden dienen slechts als toelichting aan den heer Van der Br%gen. De heer Vak der Breggen. M. d. V.! Ik dank u wel voor het geen u gezegd hebt op mijne opmerking in de vorige Raadsvergade ring gemaakt. Ik heb toen de vrees te kennen gegeven dat al werd de grond met 90 centimeter opgehoogd men toch geen droog terrein zou krijgen. Wel wil ik aannemen dat het terrein door ophooging kan verbeteren, maar krijgen wat men wenscht: een geheel droog terrein dit geloof ik niet dat daardoor le bereiken zal zyner zullen plassen blijven bestaan. U hebt gezegd dat de aan le brengen grond voldoende is en de aannemer zich bovendien bereid heeft ver klaard om zooveel meer aan le brengen dat de verlangde hoogte op A. P. bewaard blijft. Wanneer ik nu in de toelichting tol het voor stel lees dat de grond bestaat uit zand, blauw zand en leem, en dit derhalve de materialen zijn die op het schuttersveld zullen worden gebracht, dan komt het mij voor dat een dergelijke grond door paardengetrappel en door het berijden met geschut, in de bovenste lang zoo in elkander zal gedrukt en gedrongen worden, dat hij toch tijdelijk bij het vallen van regen onder water zal staan. De plassen die men op 't oogenblik ook reeds op het schuttersveld heeft zullen derhalve blijven bestaan. Ik wil gaarne aannemen dat het eenigszins afwaterend liggen door greppels met puin, het water in meerdere mate naar die greppels zal doen vloeien, maar toch zal men niet, ge loof ik, daardoor het gewenschte doel: een droog terrein, bereiken. Maar ik heb mij buitendien de vraag gedaan ol het wel zoo noodig is, dat perceel A zoo mooi droog wordt. In het begin meende ik dal door den kolonel commandant van hel garnizoen namens het Ministerie van Oorlog werd aangedrongen op eeue algeheele ver- belering van hel schuttersveld, zoowel van perceel A als van perceel B. Ik hen evenwel eenigszins gaan aarzelen door de toelichting van Burg. en Weth. tot het voorstel Ik lees daarin: Wij kunnen U thans inededeelen dat voorloopig is overeengekomen dat het achtergedeelte van het veld langs deri Maredijk op de schets- teckcning aangeduid met B, zal worden gedraineerd met polbuizen en uitsluitend worden bestemd voor de oefeningen der Infanterie en dat tevens het voornemen beslaat om hel voorgedeelle, aan den Rijnsburgersingel, aangeduid met letter A, te doen ophoogen een en ander voor rekening van de gemeente, zijnde de kosten geraamd op f 8200." Door den Minister van Oorlog wordt dus aangedrongen op drai- nèering van gedeelte B, terwijl Burg. en Weth. het voornemen be staat om gedeelte A op te hoogen. Dat mijne eerste meening niet juist was vind ik ook bevestigd door een anderen zin van de toe lichting: «Blijkens ontvangen bericht van den Garnizoenscommandant is de Minister van Oorlog bereid het Schuttersveld wederom op de be slaande voorwaarden te huren voor een tijd van 15 jaren en legen een huurprijs van f 550 per jaar, mits de plannen voor hel drai- nceren van het gedeelte B, bevorens aan de goedkeuring van Z. E. worden onderworpen." Hier is wederom volstrekt geen sprake van gedeelte A. Het komt ons voor dat het aanbrengen van de voorgestelde ver beteringen in het werkelijk belang is der gemeente, aangezien het bezit van een aan de behoeften voldoend exercitieveld ten behoeve van het Garnizoen en de Schutterij dringend wordt vereischt, terwijl het terrein alsdan mede voor volksfeesten beter geschikt zal wezen en eventueel ook voor bouwgrond." Hieruit blijkt dus ook dat nóch de Minister van Oorlog nóch de Kolonel-Commandant aandringen op ophooging van gedeelte A. En als ik de stukken raadpleeg die in de leeskamer ter lezing hebben gelegen, dan geloof ik dat dit ten duidelijkste blijkt. Den 14den April van het vorige jaar schrijft de Kolonel-Comman dant, dat het de bedoeling is om terrein B te draineeren. Geen sprake derhalve van terrein A. 7 Juni vraagt de Kolonel-Cominan- dant of met 15 September een aanvang zal worden gemaakt met de draineering van het achterste gedeelte van het Schuttersveld, dus ook alleen terrein B. 12 September aanbieding tot het huren voor 15 jaren van het te draineeren terrein B, inet ingang van 1 Juli 1891, onder voorwaarde dat wanneer terrein B niet behoorlijk is verbeterd de huur kan worden opgezegd, en dat van het terrein geen gebruik zal mogen worden gemaakt voor feestvieringen. Den IGdcn November schrijft de Kolonel-Coiumandant: »dat Z. E. loslaat de beide bepalingen om de bevoegdheid te hebben, lusschen- tijds de huur op te zeggen en het verbod om op het terrein feesten te houden", terwijl de brief sluit met de volgende woorden: «wijders draagt Z. E mij op 0 mede te deelen, dat hij gaarne gebruik zal maken van het voorstel in uwe missive van 23 October jl. n°. 828 vervat, om het terrein A op kosten der gemeente te doen verbeteren, waartoe het eventueel tot 31 Mei s. beschikbaar zal worden gesteld." Uit dezen brief blijkt dus, dat de Minister van Oorlog aandringt, en blijft aandringen, op verbetering van perceel B, dal er geen sprake is geweest dat door den Minister van Oorlog ophooging van perceel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 1