5 hebben Ziedaar de vraag, waarbij de geschiedenis onzer stad vooral belang heeft en die nog steeds op hare oplossing wacht. Is de Burcht van Romeinschen oorsprong of van na-Romeinschen En in dal laatste geval, dagteekenthij dan van de 5de. de 9de, de 11de of 12de eeuw, en is hij het werk van Saksers of Franken, van Noormannen of latere bewoners van ons land? Indien hjj werkelijk zoo oud is als sommigen meenen, wanneer en door wie zijn dan de verbouwingen aan gebracht, die hem zijn lateren vorm hebben gegeven? Over al deze vragen zijn de geleerden het onderling niet eens. Hunne meeningen rusten ook niet op voldoende gronden, om elkander te weerleggen en te overtuigen. Zal men met wezenlijk gezag in deze kunnen spreken, dan heeft men twee zaken noodig. Vooreerst eene grondige kennis van de bouwkunst in hare verschillende tijdperken, hoedanige eerst in onzen tijd tengevolge der onderzoekingen zoowel van Vaderlandsche als van Buitenlandsche geleerden, mogelijk is geworden, en die niet zoozeer uit de geschriften van anderen, als veelmeer door eigen aanschouwing en langdurig persoonlijk onderzoek moet worden verworven. Aan de oordeelvellingen onzer Vaderlandsche geleerden van vroegere tijden, toen deze tak der oudheidkunde nog niet wetenschappelijk beoefend^ werd, kan derhalve slechts geringe waarde worden toege kend. Eerst de zaakkundigen van onze dagen zijn bevoegd, op dit gebied een stellig oordeel te vellen. Maar om dit te vermogen, wordt in de tweede plaats gevorderd, dat zij de overblijfselen van den ouden bouw van nabij kunnen be zichtigen en nauwlettend bestudeeren. Wijl juist die overblijfselen onder den grond zitten, heeft de gelegenheid lot zulk een opzettelijk onderzoek tot nog toe ontbroken, maar biedt zij zich thans van zelve aan, nu het onvermijdelijk geworden werk van herstel het bloot leggen der grondslagen noodig maakt Thans dus voor het eerst wordt door een gelukkig samentreffen van de twee vereischlen voor een deugdelijk en betrouwbaar onder zoek voldaan, er is gelegenheid, om althans een gedeelte van den bouw en den onderbouw van nabij te bezien, en er zjjn geleerden, die met kennis van zaken kunnen zien en vergelijken. Zonder moeite en bijna zonder vermeerdering van kosten kunnen de ont gravingen, die voor het herstel van den bouwvallig geworden ring muur toch reeds onvermijdelijk zjjn. dienstbaar gemaakt worden aan het historisch onderzoek, dat, zoo het lot later wierd uitgesteld, ander maal dezeltde kosten zou veroorzaken die nu reeds met een ander doel zijn gemaakt. Het komt der Commissie daarom voor, dat de zeldzame gedegen heid, waarin onze stad thans verkeert, niet ongebruikt mag voorbijgaan en zjj meent niet onbescheiden te zijn, als zij er Uwe aandacht op vestigt, nu het vinden van eene Romeinsche munt nabij de grond slagen van het gebouw het vraagstuk van den oorsprong als het ware opnieuw aan de orde heeft gesteld. Het dunkt haar voor de eer der stad wcnsehelijk, dat hare Regecring, naar aanleiding van die vondst, een opzettelijk onderzoek van de meest bevoegden onder de deskundigen uitlokke, en de zeker niet aanzienlijke kosten, onder deze bijzonder gunstige omstandigheden aan zulk een onderzoek ver bonden, voor rekening der gemeente neme. Doch wie zijn die meest bevoegden De Commissie acht zich niet geroepen, hen aan te wijzen, daar zij evenzeer bij U bekend kunnen zijn. Alleen veroorlooft zij zich, als haar gevoelen uit te spreken, dat het 't veiligst wezen zal, als kern eener Commissie de twee hoofd ambtenaren aan 's Rijks Museum van Oudheden alhier, de heeren dr. C. Leemans en dr. W. Pleyte, die zich ook op dit gebied een wel verdienden naam hebben verworven, lot een onderzoek uil te noodigen en verder aan hen over te laten, het getal tot drie of vijf leden uit te breiden door toevoeging van zoodanige binnen- of buitenlandsche geleerden, als zij zullen oordeelen de voorkeur te verdienen, hetzij ora hen met hunne ervaring voor te lichten, hetzij, indien zij geen meerder licht behoeven, om hunne uitspraak met een algemeen erkend gezag te bevestigen en als boven twijfel te verheffen. Met dit weinige meent de Commissie te kunnen volstaan. Het is haar genoeg, Uwe aandacht op een voor Leiden gewichtig vraagstuk en op de gelukkige kans tot eene afdoende oplossing daarvan te hebben gevestigd. Met vol vertrouwen op Uwe belangslelliug in alles, wat de geschiedenis onzer stad aangaat, laat zjj de beslissing aan Uw oordeel over. De Historische Commissie van wege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, Uit haren naam, Aan den Gemeenteraad J. G. R. Acqdoy, Voorzitter. der stad Leiden. Ch. M. Dozï, Secretaris. N°. A9. Leiden, 19 Januari 1891. Wij hebben de eer Uwe Vergadering overeenkomstig art. 8 der verordening van 12 Juli/21 November 1873 mede te deelen, dat wij aan art 20 der Instructie voor de ambtenaren bij onze Bank hebben toegevoegd de volgend" zinsnede. •Niet te min kan hij, mits daartoe door Commissarissen gemachtigd, aan de ambtenaren die dat verlangen hun traclement wekelijks uit betalen." Aan den Gemeenteraad Commissarissen v/d Bank van Leening. van Leiden. J. T. Buys, Voorzitter. W. De Jongh, Secretaris. N®. 20. Leiden, den 23 Januari 1891. Onder overlegging van bijgaande stukken hebben wij de eer U mede te deelen dat er bij ons geen bezwaar bestaat tegen de inwil liging van het verzoek van Mejuffrouw C. J. Looman, om eervol ont slag uit hare betrekking van tweede onderwijzeres aan de Meisjes school 2e klasse. Wjj geven U daarom in overweging haar dat ontslag te verleenen met ingang van 5 Februari a. s. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den EdelAchtb. IIH. Burg en Weth. en den Raad der gemeente Leiden. WelEdelAchtb. Heeren! Wegens mijn aanstaand huwelijk verzoek ik UEd.Achtb. mij eervol ontslag te willen verleenen legen 5 Feb. a. s. als 2e onderwijzeres aan de Openbare Meisjesschool 2e klasse te Leiden. Met verschuldigden eerbied heb ik de eer te zijn. WelEdelAchtb. Heeren! Uwe dw. dnrs. Leiden, 22 Januari 1891. C. J. Looman. Leiden, 22 Januari 1891. Het hoofd der Openbare Meisjesschool 2e klasse heeft de eer U mede te deelen, dat bij haar geen bezwaar bestaat tegen het ver leenen van eervol ontslag aan Mej. Looman, op den gevraagden datum. Aan 11H. Burg. en Weth. Het Hoofd der school voorn, van Leiden. S. Winkler. 21. Leiden, 22 Januari 1891. Ingevolge het krachtens Raadsbesluit van 28 Augustus 1884 door het Rijk met de gemeente Leiden gesloten contract heeft de gemeente zich verbonden tot slichting van gebouwen ten behoeve van de Rijks- Universiteit te Leiden, aan het Rijk kosteloos in eigendom over te dragen, binnen twee maanden nadat tengevolge van eene door de Regeering onherroepelijk gegunde aanbesteding met de oprichting dier gebouwen een aanvang wordt gemaakt, het plein genaamd de Ruïne, met uitzondering van de terreinen welke door het Leidsch Gymnasium en de lloogere Burgerschool zijn ingenomen en van het terrein voor het oprichten van het Gedenkteeken van Leiden's Ontzet bestemd. Aangezien de aanbesteding voor den bouw van een Geologisch Mineralogiseh Laboratorium op 23 December jl. onherroepelijk is ge gund, heeft nu de Minister van Binnenlandsche Zaken ons verzocht te willen zorg dragen dat overeenkomstig de bepalingen van art. 1 van de bovenbedoelde overeenkomst van 22 November 1884 het plein genaamd de Ruïne, kadastraal bekend Sectie E n°. 1020 vóór 23 Februari a. s. kosteloos in eigendom worde overgedragen aan het Rijk. Tevens is de Minister voornoemd bereid voorloopig mede te werken tot instandhouding van het park op het niet voor den bouw van Rijksgebouwen benoodigd terrein en daartoe met de gemeente over een te konten dat dit onderhoud tot wederopzeggens ten genoegen van het Rijk zal geschieden van wege de gemeente, waarvoor jaar- lijksch van Rijkswege een subsidie van 500 zal worden uitgekeerd. Wij achten het van groot belang, dat, ook na de overdracht van de Ruïne aan het Rijk, het onderhoud van het Park op dezelfde wijze geschiedt als thans, en geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging 1". te besluiten dat het plein genaamd de Ruïne kadastraal bekend Sectie E n". 1020, met uitzondering van de terreinen welke zijn in genomen door het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool voor Meisjes en het Gedenkteeken van Leiden's Unlzet, kosteloos in eigendom wordt overgedragen aan het Rijk; 2°. ons College te machtigen eene overeenkomst aan te gaan met het Rijk waarbij de gemeente zich verbindt, tegen betaling van een jaarlijksch subsidie van 500, door het Rijk, het Park tot weder- opzeggens ten genoegen van het Rijk te onderhouden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 28. Leiden, 29 Januari 1891. Ter vervulling der vacature, die ontstaan zal aan de Meisjesschool 2de klasse bij het verleenen van een eervol ontslag aan Mejuffr. C. J. Looman, hebben wij de eer Uwe Vergadering hierbij eene voordracht aan te bieden ter benoeming van eene tweede onderwijzeres aan de gemelde school, op eene jaarwedde van 700, vermeerderd met ƒ100 voor het geven van onderwijs in de Fransche taal, als: 1®. Mejuffr. J. B. Weyers, thans 3e onderwijzeres aan de betrokken school; 2®. Mejuffr. J. J. De Haas, derde onderwijzeres aan de Jongensschool 1e klasse; en 3®. Mejuffr. S. E. C. Prins, derde onderwijzeres aan de Meisjesschool 2e klasse. Onder mededeeling dat de voordracht is opgemaakt in overleg met den Arrondissements-Schoolopziener na ingewonnen bericht van het hoofd der school en dal de betrekkelijke stukken in de Leeskamer ter inzage zijn nedergelegd, nemen wjj de vrijheid U te verzoeken tot eene benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N®. 23. Leiden, 29 Januari 1891. Blijkens het hierbij overgelegd rapport der Commissie van Fabricage zullen de Volgnrs. 129 en 131 der begrooting voor dit jaar, kosten van instandhouding van schoollokalen en kosten van het aanschaffen en onderhouden van schoolmeubelen, eene verhooging moeten onder gaan respectievelijk van f 120. en 550, wegens vernieuwing van een zinken zakgoot in de Leerschool en herstelling van kachels op verschillende lagere scholen. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging in die behoefte te voorzien door vaststelling van den hierbij gevoegden staat van af- en overschrijving uit den post voor Onvoorziene Uitgaven. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 3