3 om de kleine zaai met koffiekamer afzonderlijk te houden, vooral bij geljjktjjdige verhuring van groote en kleine zaal van veel belang, wordt hier gemist. Alle bezoekers van welke zaal ook, moeten ge bruik maken van de vestibule en de hoofdtrap. Beter is deze zaak bij plan 3, dat echter andere bezwaren heeft. Bij plan 1 wordt de kleine Concertzaal 16 M2. grooter, de foyer echter SO M2. kleiner dan bij plan llreestraat, daarenboven is de ligging van geen van beide zoo gunstig als daarbij gelijktijdig gebruik van groote en kleine zaal zullen de bezoekers der foyer die der kleine zaal ongetwijfeld storen. De rookkamer is minder goed gelegen en 30 M2. kleiner dan op de Brcestraat; zeer zeker zal bij zulk een kleine rookkamer de corridor vol rookers zijn en groote zaal en foyer vol rook. De kamers voor executanten vooral worden veel minder, ja de receptiekamers zoo klein, dat zij moeielijk meer als vergaderkamers kunnen dienst doen en daarom aan de Muskadelsteeg twee kamers daartoe zijn geprojekteerd. Schijnbaar zouden de receptiekamers voor solisten en koristen kunnen uitgebouwd worden op het Pieterskerk plein, ware het niet dat de tuin van het perceel Rapenburg n°. 40 den uitgang zou verliezen en men verder voor de stallen van Rapen burg n°. 48 zou bouwen. Ook de toiletkamers en verdere annexen zijn hier minder dan in de Brecstraat. Plan 2. Hier staat het gebouw geheel vrij op een geringe aan raking met de huizen in de Muscadelsteeg na. De hoofdveslibule met garderobes is ingericht als in de Breestraat en is nog verbeterd door een voorzaal met hoofdtrappen naar boven. Voor de galerij bezoekers zijn twee van builen bereikbare trappen; echter is weer geen afzonderlijk bereiken der kleine zaal mogelijk; men moet altijd weer allerlei ruimten verlichten en verwarmen, ook al is de kleine zaal alleen in gebruik. De rookkamer kan ook niet als koffiekamer kleine zaal dienst doen en de daartoe strekkende kamer op den beganen grond is daar te slecht voor gelegen en is meer bedoeld voor vergaderingen, daar ook hier de stemkamer en receptiekamers zeer klein zijn. Ook dit plan is minder dan dat van de Breestraat. Plan 3. Ilier ligt het gebouw geheel vrij. Men heeft een vestibule inrichting als van de Breestraat, echter aan de lange zijde der hoofd zaal gelegen, wat altijd veel minder fraai is. Voorts heeft men een ingang met overdekte doorrit voor bezoekers met rijtuigen en een andere voor galerjjbezoekers, welke tevens als afzonderlijke opgang van de kleine zaal kan dienen. De trappen zijn bepaald onvoldoende, de rookkamer veel te klein, de toiletkamers en privaten niet gunstig. Dit plan is ongetwijfeld het beste van de 3, doch altijd nog minder dan dat op de Breestraat. Overigens zij nog als alle 3 plannen betreffende, opgemerkt, dat geen woning voor den pachter in het gebouw ontworpen is en dat het maken van een goed souterrain hier zeer kostbaar zal wezen." Sedert is door den heer De Sturler aan de leden toegezonden een ontwerp voor den bouw mede met inneming van een gedeelte van het Pietcrskerkplcin. Hieromtrent wordt de aandacht gevestigd op de volgende punten. 1°. De eenige in- en uitgang is een corridor van 3 M. breedte en 13 M. lang, waar aan weerszijden garderobes zijn geplaatst; het ge drang en de tocht zullen daar vrij wel overeenkomen met den zoozeer veroordeelden toestand in de afgebrande Gehoorzaal. Mogelijk is de bedoeling in den smallen corridor om de groote zaal ook uitgangen te maken. Het is dan aan te bevelen dat de bezoekers hun overkleederen bij zich houden, want de tocht in het gebouw, zelfs in de zaal zal zeer sterk wezen. Voor bezoekers met rijtuigen, noch voor de galerijbezoekers is een afzonderlijke ingang ontworpen en voor de galerijen zeer onvoldoende voor trappen gezorgd. 2°. De beide zalen aan de voorzijde zijn vermoedelijk bestemd om naar omstandigheden voor foyer en kleine concertzaal te dienen. Zij kunnen slechts door een deur ter zijde van het buffet bereikt worden. Zijn zij zoo groot als de concertzaal, plan Breestraat, zoo zijn hier noch orkestruimte, noch kamertjes voor executanten, vooral van zoo veel belang voor uitvoeringen van liefhebberijtooneel enz.; moet dit alles van de zaal worden afgenomen, zoo wordt deze veel te klein. 3'. Voor de executanten is zeer slecht gezorgd: een stemkamer en meer niet; geen kamers voor solisten, geen voor koristen. Bij tooneel- voorstellingen enz. is vermoedelijk de bedoeling de stemkamer, door kamerschutten, voor hceren en dames te splitsen. En zoo is het nagenoeg met alle onderdeden. De situatie heeft geen voordeden boven de andere plannen. Op het Gerecht wordt meer ruimte gekregen, maar daarentegen gaat men aan de andere zijde tot voorbij de as der kerk. Tusschen het hek der kerk en het gebouw houdt men slechts 8 M. over en verder heeft men in het plan door schuine hoekjes en door bij het inschrijven der maten niet op de kerkbeeren en niet op een trap te letten, breedtecijfers van 13 en 11.5 M. verkregen, welke feitelijk hoogstens 11 en 9.5 M., op het nauwste punt slechts 8 M. zijn. In overeenstemming met de Commissie van Fabricage zijn ook wij van oordeel dat het terrein van 's Gravenstein in alle opzichten onge schikt is voor de oprichting van een Gehoorzaal. Uit de overgelegde plannen blijkt duidelijk dat. al moge dan ook de groote zaal dezelfde afmetingen behouden als ontworpen zijn in het voorloopig aangenomen plan 116, de bijlokalen belangrijk minder doelmatig worden. Bovendien zuilen de kosten aanzienlijk worden verhoogd. Is toch bovenbedoeld plan 116 geraamd op f 121000; volgens eeue globaal opgemaakte raming kunnen de kosten van de plannen Gravenstein begroot worden als volgt: plan I op 145000. plan II op 141000 en plan III op 136000, waarbij nog in mindering is gebracht een vrij aanzienlijk bedrag voor de afbraak, hoewel het uit den aard der zaak hoogst onzeker is of paaraan eenc waarde van eenige beteekenis kan worden toegekend. Omtrent de vraag of aan het gebouw's Gravenstein zoodanige waarde op geschied- en oudheidkundig gebied moet worden toegekend dat niet dan in de uiterste noodzakelijkheid tot de slooping zoude mogen worden overgegaan, hebben wij het gevoelen ingewonnen van de Commissie voor het Stedelijk Museum, wier taak het is voortdurend te waken voor het behoud van alles wat waarde heeft of belangrijk is voor de oudheidkunde en de geschiedenis der kunst. Zooals wij hadden vermoed, wordt de slooping door de Commissie ten ernstigste ontraden en met haar advies vereenigen wij ons ook wat hare beschouwingen betreft aangaande eene cventueelc inneming van het Pieterskerkplein, waardoor het schoon en eerwaardig uitzicht van de Pieterskerk ten zeerste zoude worden benadeeld. Omtrent dit punt hebben wij mede het advies ingewonnen van de Gemeente-Commissie der Nederd. Hervormde gemeente, wier eerlang te wachten advies onverwijld aan Uwe Vergadering zal worden medegedeeld. Op grond van een en ander achten wij ons verplicht U in over weging te geven het voorstel van de 7 raadsleden te verwerpen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N9. ÏO. Leiden, 11 Januari 1890. In antwoord op uwe missieve van 9 Januari jongstleden, inhou dende het verzoek ons gevoelen te willen mededeelen, omtrent het voorstel door eenige raadsleden gedaan, om als plaats der nieuw te bouwen Gehoorzaal 's Gravenstcyn te bestemmen, hebben wjj de eer het volgende in het midden te brengen. Uwe commissie meent het voorstel der heeren te moeten ontraden, op grond, dat 's Gravensteyn een merkwaardig gedenkteeken is der geschiedenis onzer stad, ten tweede een fraai gebouw, en ten derde omdat baar de plaats ongeschikt voorkomt. 1°. Om de geschiedkundige waarde. Na de Burcht is 's Gravensteyn het oudste overblijfsel der stad. Reeds van overoude tijden af, behoorden groote gedeelten van Leiden aan de graven van Holland, in de giftbrieven van Egmond en Utrecht het eerste, tweede en derde Leiden genoemd, doch wat 'sGravensteyn en omgeving betreft, merken wij op, dat deze plaats, als residentie der graven, merkwaardiger is dan de overige. Reeds in de twaalfde eeuw wijdden de graven zich bijzonder aan de be langen van Leiden, totdat Floris IV in het begin der 13de eeuw zich hier vestigde. Willem II, de Roomsch koning, had hier zijne resi dentie, Floris V werd hier geboren en op 's Gravensteyn en 's Gra venhof zetelde de regeering. Na dien tijd bleven hier de graven verkeeren. In den tijd van Willem en Floris vallen onze oudste stedelijke keuren en die van Rijnland. De plaats van de vestigers der St. Pieter, der stichters onzer stad, der inrichting van het Hoogheemraadschap van Rijnland is nog zeer goed te herkennen. Alles is verbouwd, de St. Pieter is verbreed met de zijbeuken, de toren is gevallen; 's Gravenhof is ingenomen door de school van den heer Van Wijk en de Doopsgezinde kerk, de grachten van het hof en den steen zijn gedempt, alleen de kern 's Gravensteyn is blijven staan, onveranderd, slechts met een mantel van gebouwen voorzien, die voor de uitbreiding van het rechtsgezag in Leiden noodig waren. In 1463 droeg Philips van Bourgondië als door Leiden afbetaald, zijn rechtsgebouw over. Voortaan werd 's Gravensteyn ook door de ste delijke regeering als rechtsgebouw gebruikt. In den tijd van Willem den derden<> Koning van Engeland, werd het aanmerkelijk uitgebreid; de stad liet in 1655 reeds de güzei kamers bouwen, doch in 1671 het geheel tot een paleis van justitie inrichten, door het bouwen der fraaie gevels aan Pieterskerkplein en Papengracht; aan Xaveri den beroemden beeldhouwer werd opge dragen het fronton aan de Papengracht te vervaardigen voor f 550. Vooral is 's Gravensteyn dus een geschiedkundig gedenkteeken, van den Roomsch koning, den stichter onzer stad en zijne opvolgers, te gelijk van het recht, dat tot voor eenige jaren hier onafgebroken zijn zetel hield. Reeds noemden wij de gevels der gebouwen fraai, inderdaad wij meenen, dat deze gebouwen waarde hebben voor de kunst. De school, die het stadhuis te Amsterdam bouwde en zoo vele andere schoone paleizen in Nederlandhad hier hare aanhangers. De Lakenhal, vele gebouwen op het Rapenburg, b.v. van de heeren Viruly en Cock zijn uit deze school afkomstig. Grieksche tempelvormen toegepast op den baksteenbouw zijn haar karakter. De bestekken spreken dan ook steeds van het bouwen in Griek- schen stijl, naar de Corintische-, Jonische- of Dorische bouworde. Een blik van de overzijde van het Rapenburg op die gebouwen, laten wij ze paleizen noemen, zal ieder overtuigen, hoe gunstig die trant afsteekt tegenover dien van het midden der vorige eeuw, en van den legenwoordigen tijd. Wij achten ons niet geroepen eene verdediging te schrijven van de kunstwaarde der gebouwen uit het midden en einde den zeventiende eeuw. Wij meenen, dat het een axioma geldt, als men zegt een gebouw van goede afmetingen uit dien tijd, in den stijl van dien tijd, met een fronton gebeeldhouwd door Xaveri, moet een kunstwerk zijn, de moeite waard om te zien. En om de kunstwaarde én om de historische beteekenis, wenschen wij het gebouw te behouden, daar op die twee pleinen, waar het goed uitkomt in harmonie met de omgeving. Doch de voorstellers beroepen zich noch op de geschiedenis, noch op de kunst, zij wen schen 's Gravensteyn af te brekenomdat het ongeschikt is voor een ander doel, dan voor eene gevangenis en omdat daar de nieuwe concertzaal kan staan. Wij zijn van een tegenovergestelde meening; plaatsen wij ons voor den voorgevel, dan zal ieder overtuigd zijn, dat zonder het ge heel te schenden een voldoend aantal lichtkozijnen kan worden aan gebracht, waardoor een aantal goed verlichte lokalen ontstaan, even-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1890 | | pagina 3