zijn te ramen, kan men toch geen berekening van financieelen aard maken. Deze quaeslie hangt echter samen met het vertrouwen, dat men stelt in het beleid van den Raad, en wanneer men dus dat vertrou wen mist, vind ik 't zeer natuurlijk, djit men tegen de annexatie stemt. De heer Van Iterson heeft ons verweten, dat wij de zaak hekben omgekeerd, en dat wij, in plaats van de waarschijnlijke voordeden toe te lichten, van de tegenstanders eischen, dat zij de nadeelen aan ons duidelijk zullen maken. Wij kunnen evenwel niet in de toe komst zien, maar mogen wel afgaan op hetgeen de ondervinding hier en elders geleerd heeft; en zoo lang hel geoorloofd is op die gegevens berekeningen te maken, zoo lang mogen wij ook met grond beweren, dal de gelegenheid om zich uit te breiden ook ten goede zal komen aan Leiden, zooals men dat elders reeds herhaaldelijk ge zien heeft. Ik gelóóf dat ik het hierbij kan laten. Wanneer ik punt voor punt wilde wederleggen, de argumenten door de heeren ïreub en Van Iterson aangevoerd, dan zou dit niet anders kunnen zijn dan eene herhaling van hetgeen reeds herhaaldelijk is geschreven en gezegd. De beer Coebergh. M. d. V.! Door den heer Van Iterson werd de opmerking gemaakt, dat door de voorstanders van de annexatie geen enkel argument is aangevoerd. Ik meen daartegen een woord van protest te moeten doen hooren, hel zou anders den schijn hebben of de overige leden maar medegaan met het voorstel van Burg. en Weth. zonder daarvoor gronden te hebben. Het blijkt nu toch dal er van de 27 leden van de Commissie 25 zijn, die wel degelijk van oordeei zijn, dat uwe argumenten, M. d V., voor de annexatie steek houdend zijn. Ik zou den heer Van Iterson de vraag willen stellen of hij niet van meening is, dat, wanneer de toestand blijft zooals hij nu is, er niet op den duur builen de stad zal bijgebouwd worden, en of dit niet ten gevolge zal hebben dat zich minder personen te Leiden zullen vestigen, maar buiten de stad woningen voor hen Itullen aangebouwd worden? Tengevolge daarvan zullen ook een aan tal menschen die binnen de gemeente wonen, zich elders vestigen en zal het dientengevolge hoe langer hoe moeielijker worden om in de stad huizen te verhuren, zoodat Leiden ten slotte niet meer kan voldoen aan de eischen, die aan haar als groote gemeente, gesteld worden. Ik geloof dat dit ééne argument reeds afdoende is. Wanneer Leiden de verlangde gedeelten er bij krijgt, dan zal althans in den aanvang de aanbouw buiten wel eindigen en dus ook de verhui zingen van de stad naar buiten. De toestand van Leiden zal dan veel gunstiger zijn en blijven dan wanneer de annexatie niet plaats heeft, en er steeds buiten de kom huizen zullen verrijzen, waardoor de toestand van de stad Leiden op den duur onhoudbaar zal worden. De bezwaren van den heer Treub zijn meer van financieelen aard. Geen der leden twijfelt er aan, of de gemeente zal door de annexatie aan groote uitgaven het hoofd hebben te bicden. Maar waar twee leden verklaren in het beleid van den Gemeenteraad geen vertrouwen te stellen, daar blijkt het dan toch ook, dat de 25 andere leden dit vertrouwen wel bezitten. Natuurlijk zal men te rade moeten gaan met de beschikbare mid delen, maar ik geloof niet, dat de linancieele bezwaren van dien aard, of zoo groot zyn, dat zij aanleiding kunnen geven om tegen de uit breiding te stemmen. Ik herhaal ten slotte, dat ik ten krachtigste moet protesleeren tegen de uiting van den heer Van Iterson, dat er geen enkel argument voor de annexatie zou zijn aangevoerd. De heer Van Iterson. M. d. V.! Rij het protest van den heer Coebergh kan ik mij volkomen nederleggen. Maar ik meen dat de heer Coebergh mij ook eene vraag heeft gedaan, welke natuurlijk beantwoording zoude eischen, wanneer ik niet moest verklaren dat ik de vraag niet heb begrepen, evenmin als de redeneering die er mede gepaard ging. De heer Coebergh. Ik kan aan het verlangen van den heer Van Iterson niet voldoen, wanneer ik niet weet welke vraag van mij bij op het oog heeft. De heer Van Iterson. Ik dacht dat de heer Coebergh mij eene vraag had gedaan, maar ik schijn dit verkeerd verstaan te hebben. De heer Sipkes. M. d. V.! Ik ben een warm voorstander van de voorgestelde grensuitbreiding en ik beaam ten volle de gronden in de stukken en in deze Vergadering in 't midden gebracht. Men heeft zich voornamelijk geplaatst op het standpunt van locaal, Leidsch be lang, en terecht, daar deze Commissie in de eerste plaats geroepen is deze zaak te toetsen aan het belang der gemeente. Maar ik meen, dat het toch ook op onzen weg ligt om deze zaak eens te beschouwen van een algemeen standpunt, want in het hoog ste ressort zal de beslissing afhangen van de vraag of het Algemeen Belang de grensuitbreiding eischt; de bijzondere belangen van Leiden en die der omliggende gemeente zullen dan op den achtergrond tre den. En men zal 't mij als voorstander der grensuitbreiding dus niet euvel duiden, indien ik argumenten tracht te vinden, die ook uit het standpunt van het algemeen belang de grensuitbreiding wensche- lijk maken. En deze zijn zeer zeker te vinden! Aan de gemeenten is o. a. de uitvoering opgedragen van verschillende wetten, en daarom is een goede grensbepaling zeer noodzakelijk. En zooals de toestand thans is, kunnen tal van wetten niet of althans zeer onvoldoende worden uitgevoerd. Ik wil eenige dier wetten noemen. Vooreerst de wets bepalingen betreffende den burgelijken stand, de verplichte aangiften, de instandhouding van een behoorlijk bevolkingsregister enz. Dooi den grooten afstand van de Leiden omringende wijken tot de kom hunner gemeente, wordt eene goede toepassing dier bepalingen on mogelijk. Hetzelfde geldt voor de wet op de Rationale Militie, waar van ik zelf een voorbeeld in mijn practijk gehad heb. Iemand, die op de grens der gemeente woont, had een zoon, die in de termen voor de Militie viel; maai- hij kon voor hem redenen van vrijstelling doen gelden wegens broederdienst. Daartoe moest hij bij den mili tieraad stukken overleggen, die op de Secretarie zijner gemeente waren aan te vragen Daar het voor hem zeer gezwaarlijk was zelf naar de op grooten afstand verwijderde gemeente-secretarie te gaan, verklaarde de gemeente-veldwachter zich bereid om voor alles zorg te dragen; maar deze vergat 't. Oin die reden werd zijn zoon on herroepelijk voor den dienst aangewezenzijne klachten hielpen niets. Dergelijke onregelmatigheden zouden niet plaats hebben, indien de grensregeling niet zoo ongerijmd was als thans het geval is. Ik wijs ook op de Schutterijwet die thans zoo gemakkelijk ontdoken wordt; deze wet is toch reeds impopulair, en wordt 't nog meer door toestanden zooals hier bestaan. Vervolgens de Kieswet! Kiesrecht is Kiesplicht, en het is een zaak van algemeen belang, dat niemand zijne kiesplicht om locale toestan den behoeft te verwanrloozenmaar zij, die op onze grenzen wonen en in de omliggende gemeenten moeten gaan stemmen, hebben soms een uur en nog langer te loopen, om dit te kunnen doen. Het ge volg daarvan is, dat zij niet gaan stemmen. Ik kan u nog andere wetten opsommen, zooals de Schoolwet, hoe bezwarend en verkeerd is het niet, dat lal van kinderen zoo ver moeten loopen om de school te bereiken; en verder wijs ik nog op de Fabriekswet. Hel bij die wet geregeld toezicht zal door den grooten afstand niet behoorlijk kunnen geschieden. Deze ongezonde toestand is het gevolg van de slechte grensrege ling. Daardoor worden niet veroorzaakt «onregelmatigheden zonder praclische beteekenis" zooals een der tegenstanders van de grens uitbreiding blijkens het sectie-verslag meende maar onregelmatig heden van ernstigen, bedenkelijken aard, die zoo spoedig mogelijk moeten verdwijnen. Hel verdient wel eenige opmerking welke redenen de wetgevende macht genoopt hebben om in andere gevallen tot grensuitbreiding over te gaan Men zal daaruit zien, dat die redenen als het ware geknipt zijn voor Leiden. Ik heb o. a. het geval gevonden van eene grensuitbreiding betreffende de gemeenten Bussum en Hilversum in 1887. De Memorie van Toelichting van het betreffende wetsontwerp zegt het volgende: «Het geval doet zich voor, dat de bebouwde kom eener gemeente (Bussum) zich heeft uitgebreid over de gemeentelijke grenzen heen. Het is in het algemeen belang wenschelijk, dat de wettelijke toestand in overeenstemming worde gebracht met den feitelijken." Zoo werd bij de grensuitbreiding van de gemeente Hekelingen in de Memorie van Toelichting gezegd: «dat een aanwas daarvan op het gebied eener naburige gemeente lag, welke gemeente zoo ver ver wijderd was, dat dit voor aangiften van den burgerlijken stand en andere administratieve handelingen hoogst bezwaard was". Ziedaar dezelfde toestand als hier in Leiden. Diezelfde redenen tot grensuitbreiding gelden ook hier, en daarom vertrouw ik, dat wanneer later de Minister en de wetgevende macht deze voorstellen met het oog op het algemeen belang zullen onderzoeken en beoor- deelen, door hen zal worden medegewerkt, om deze grensuitbreiding tot stand te brengen. De heer Van Dijk. M. d. V.! Ik heb de bezwaren heden tegen de annexatie ingebracht ernstig overwogen. Met eenige verbazing heb zeer licht hooren tellen het feit dat er zoovele personen buiten de gemeente wonen en dus niet in de belastingen bijdragen. De heer Van Iterson heeft het al zeer eenvoudig voorgesteld. Wat maakt het uit, zegt hij of de menschen nu langs onze straten wan delen en van het licht onzer lantaarns profileeren zonder daarvoor te betalen. Maar dit argument is niet aangevoerd Het zou misschien te pas kunnen komen en wederlegd moeten worden. Dit zou een argument zijn, dat wederlegd zou moeten worden wanneer het plan bestond om alle gemeenten, waarvan de inwoners langs onze straten loopen en van ons gaslicht genieten, te annexeeren. Maar daarvan is geen sprake. Wij hebben hier alleen op het oog die personen welke feitelijk in Leiden wonen, maar die zich aan de verplichtingen op de inwoners van Leiden rustende kunnen onttrekken en dit dan ook werkelijk doen. Dat is heel wat anders dan het wandelen langs Leidens straten. Een enkel voorbeeld uit velen. Stel dat iemand in Leiden eene fabriek heeft. Daarin ontstaat brand, en nu heeft de gemeente te zorgen dat die brand voor zooveel mogelijk worde ge- bluscht. En wat het blusschen van een brand van eenige uitge breidheid aan de gemeente kost ik heb het onlangs bij toeval vernomen is voorwaar geen bagatel. Er hcerscht werkeloosheid, de werklieden van de fabriek komen om ondersteuning bij de gemeente aankloppen, voor zoover zij ten minste in Leiden wonen wat met het meerendeel der arbeiders het geval is; voor hen is de gemeentelijke werkinrichting bestemd, waarvoor een post op de gemeentebegrooting voorkomt. Voor het onderwijs der kinderen van de fabrieksarbeiders heeft de gemeente te zorgen; hebben de menschen geneeskundige hulp noodig, de gemeente moet alweder helpen. De fabrikant gaat wonen op eene villa even buiten de stad, en betaalt niets in de gemeentelijke lasten, draagt niets bij in hetgeen noodig is om in de behoeften der gemeente te voorzien. Hij geniet, dunkt mij, iets meer dan dat hij kosteloos langs Leidens straten wandelen en bij het licht der Leidsche gaslantarens rond kijken mag. Het gegeven voorbeeld moge voldoende zijn om aan te toonen, dat de heer Van Iterson zich iets anders voorstelt dan wij bedoelen en dat hij daardoor vruchteloos naar eenig steekhoudend argument zoekt. De argumenten zijn anders niet zoo mocielijk te vinden. De toestand wordt werkelijk voortdurend rneer onhoudbaar. 't Spijt mij, dat de Voorzitter van onze sectie hier niet tegenwoordig is; hij heeft ons medegedeeld, dat er in de schatting van vele men schen, o. a. van personen in Indië, tweeerlei Leiden bestaat: het dure eu het goedkoope Leiden! Hij vertelde, dat iemand van een zijner kennissen uit Indië, die voornemens was in onze gemeente te komen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1890 | | pagina 5