4
Het is een onbetwistbaar feit, dat hier ook nog niet alles is zooals
bet wezen moest; maar de Raad moet ook hier te werk gaan volgens
de beschikbare middelen Konden wij vrij beschikken over de noodige
gelden om alles te doen wat noodig en nuttig was, wij zouden vele zaken
niet uitstellen die zeer wenschelijk zijn. Ditzelfde zal ook het geval
zijn met de buitengemeenten. De deelen welke zullen worden aan
gehecht, zullen zich moeten troosten met de gedachte, dat niet alles
in eens kan verbeterd worden, maar dat de toestand gaandeweg zeer
zeker beter zal worden ook voor hen. Verschillende wenschclijke
zaken zullen zij al dadelijk krijgen, b. v. bestrating en verlichting,
spoediger en meer hulp bij brand, de politie zal uitgebreid moeten
worden enz.
Dal zijn zaken, die zij nu voor een groot deel ontberen of die zij
zeer onvolkomen bezitten, en die bun direct zullen kunnen worden
verstrekt. Maar in zaken als rioleering enz., die aanzienlijke uit
gaven vorderen, welke onze fmancicele krachten te boven gaan,
zullen zij zich moeten getroosten met te wachten tot het oogenblik
daarvoor is aangebroken.
Ik spreek positief tegen, dat, zooals beweerd wordt, onze leidende
gedachte zou geweest zijn om de nadeelen zoo laag mogelijk en de
voordeden zoo hoog mogelijk te doen uitkomen. Vooreerst zou ons
dat niet veel gebaat hebben, want wij stellen te veel vertrouwen in
het doorzicht van de leden van den Gemeenteraad en van deze
Commissie, om te durven aannemen dat zij onze opgaven blindelings
zouden gelooven. Bovendien hebben wij herhaaldelijk zelf gezegd,
dat wij alleen cijfers gaven, omdat zij ons gevraagd waren, maar dat
wij voor de juistheid niet konden instaan; natuurlijk hebben wij ons
zooveel mogelijk juiste opgaven verschaft, maar volkomen juist zijn
zij niet te verkrijgen voordat de nieuwe toestand in 't leven is ge
roepen.
Ik zal dus nu ook niet uitweiden over de buitengewone werken
(als het abattoir en het verplaatsen van de begraafplaatsen), want wij
hebben er reeds op gewezen, dat als de grensuiibreiding tot stand
komt, door ons te zijner tijd voorstellen zullen worden gedaan om
deze w erken te doen verrichten. En 't spreekt dus ook van zelf, dat
wij thans een berekening van de kosten dier werken achterwege
moesten laten.
Wat betreft hetgeen verder in het rapport gezegd wordt, nml.:
•Daarentegen was niet gedacht aan de vermindering der opcenten op
het personeel in de oude stad in geval van plaatsing van deze in een
hoogerc klasse en waren die opcenten in de aan te hechten wijken te
hoog geraamd evenzeer als de door deze op te brengen gemeentelasten".
Het is nog volstrekt niet zeker, dat de oude stad in eene ht ogere
klasse zal worden geplaatst; de gevoelens over wat men onder de
kom van de gemeente te verstaan heeft, loopen nog zeer uileen, en
wij moeten dus afwachten wat daaromtrent door de administratie zal
worden beslist, en of zij ons in een hoogere of lagere klasse zal
plaatsen.
Wij moeten echter niet uit 't oog verliezen, dat het in alle geval
voor een massa van minder Bedeelden een groot voordeel zou zijn,
wanneer men ons in een hoogere klasse plaatste, omdat woningen,
die nu niet vrij zijn van personeele belasting, dan vrij zullen worden
gesteld, en zij alzoo van een drukkende belasting zouden worden
ontheven.
Wij hebben in onze buurt vele voorbeelden daarvan. Een der
meest frappante is wel de twee blokken huizen aen den Morsch-
singcl, gebouwd door de Leidsche bouwvereeniging. De arbeiders
woningen die op Lcidsch grondgebied staan zijn vrij van personeele
belasting: die welke er tegenaan liggen missen dien vrijdom.
Onze raming der gemeentelasten wordt gezegd allen redelijken grond
te missen, zij waren op niet hooger dan 700U te stellen. Het is
mogelijk, maar waar dit cijfer van 7000 vandaan komt, wordt er
niet bijgevoegd Ten slotte vind ik in bet verslag: Bij zoo geringe
vermeerdering van inkomsten waren volgens het lid, wiens meening
tot hiertoe weergegeven is, de groole onkosten die de vergrooting
na zich zou slepen, niet gerechtvaardigd. Tegen het geloof, dal hoe
groot die ook mochten zijn de gemeente er in de toekomst door ge
baat zou worden, was niet te strijden; dat geloof stond echter vol
gens hem op te lossen grond, was te zeer een bloote onderstelling,
om tol bezwarende uitgaven recht te geven."
Ik doe allereerst weder opmerken dat die «bezwarende uitgaven"
evenmin bewezen zijn, maar ik meen mij met recht te kunnen beroepen
op de geschiedenis. Leiden is herhaaldelijk uitgebreid, en ik be
twijfel zeer of Leiden de stad van beteekenis zoude zijn die het
tegenwoordig is, wanneer die vergrootingen achterwege waren ge
bleven. En wanneer dan de ondervinding heeft geleerd, dat die uit
breiding der gemeente telkens heeft geleid lot vermeerdering van
bloei, dan geloof ik met recht de verwachting te mogen uitspreken,
dat ook ditmaal deze vergrootieg hetzelfde gevolg zal hebben. Voor
vermeerdering van bloei is de gelegenheid om zich te ontwikkelen
een eerste vereischte. Die gelegenheid ontbreekt, en daarom trach
ten wij die te verkrijgen.
Het andere geachte lid dat zich niet met het gevoelen van Burg.
en VVeth. kon vereenigen, was bet nagenoeg in alle opzichten met
het eerste lid eens. Dit ontslaat mij van de verplichting om nieuwe
argumenten ter zijner bestrijding aan te voeren. O. a. verklaarde
hij niet in te zien dat de plaatsing van het station buiten de ge
meente nadeel of hinder zoude veroorzaken. Daarop heb ik zoo
straks reeds geantwoord: »de behoefte aan terreinen voor gemeente
lijke doeleinden zou volgens hem door de uitbreiding niet vervuld
worden, daar deze der gemeente geen centimeter grond in eigendom
zou verschaffen,"
Het moge niet veel zjjn, maar eenigen grond hebben wij dan toch
builen de gemeente, aan de gemeente in eigendom toebehoorende,
die bij de voorgestelde vergrooting binnen de grenzen der stad
zoude komen. Maar bovendien, wanneer in het algemeen belang
gronden noodig waren, zouden zij met behulp eener onteigeningswet
toch wel te verkrijgen zijn. Ik noem bijv. zaken van algemeen nut,
voor eene begraafplaats en abattoir; dat zijn zaken, waarvoor, indien
wij er gronden voor noodig hadden welke niet gemakkelijk waren te
verkrijgen, de wetgever ons zeker zou tegemoet komen.
Maar behalve dit vroeg hetzelfde lid nog: «waarom de toestanden
aan Leidcns grenzen ongerijmd zouden zijn en niet bijv. die ten op
zichte van Koudekerk en Hazerswoude, waar ook, alleen door den
Rijn gescheiden, een niet met de kom van Hazerswoude samenhan
gend gedeelte tegen de kom van Koudekerk aanligt."
Het antwoord op die vraag is zeer eenvoudig, nml.: dat Koude
kerk, Hazerswoude en al de plaatsen die langs den Rijn aan elkander
aansluiten, plattelands-gemeenten zijn met dezelfde behoeften.
Ik zal wel niet behoeven te betoogen, dat de behoeften van de
plattelands-gemeenten niet op één lijn zijn te stellen met die van
een stad als Leiden. En dus, waar volstrekt geen reden bestaat om
plattelands-gemeenten, alleen omdat zij tegen elkander aansluiten
met elkaar te vereenigen, is dat argument, waar 't betreft een deel
van een plattelands-gemeente, dat zich aansluit tegen de grens van
een stad, van een geheel anderen aard. De behoeften van hen, die
zich aan onze grenzen hebben gevestigd, kotnen geheel overeen met
de behoeften van de ingezetenen van Leiden; en het is niet mogelijk
dat het bestuur der plattelands-gemeenten tegelijkertijd voorziet in
die zoozeer uiteenloopende behoeften. De vergelijking van twee
plattelands-gemeenten met een plattelands-gemeente en een stad, gaat
dus naar mijne meening niet op.
De volgende opmerking uit het rapport heb ik daar straks reeds
beantwoord. Het schijnt, dat het lid van de meening is uitgegaan,
dat die verhuizing uilsluitend of voor verreweg het grootste deel
moet worden toegeschreven aan de zucht om zich te onttrekken aan
bet betalen van hoogere belasting. Dit moge zoo zijn, maar het feit
staat vast, dat het aantal leeg staande huizen in Leiden, welke
meestal bewoond worden door de klasse van personen die zich hier
komen vestigen voor de inrichtingen van onderwijs, niet buitenge
woon groot is; of enkele personen, die uit de gemeente vertrokken
zijn, er al of niet in terug zullen kecren, kan wel niemand met
eenigen schijn van zekerheid zeggen; het doet ook weinig ter zake.
De bevolking van Leiden is slalionnair gebleven, maar het getal der
personen, die eigenlijk moeten geacht worden inwoners van Leiden
te zijn. maar zich in de omliggende gemeenten hebben gevestigd, is
belangrijk gestegen. Hieruit blijkt dus dat er behoefte aan meerdere
ruimte bestaat.
Of er eene zekere verwisseling plaats heeft van menschen uit
Leiden die naar de buitensingels zijn verhuisd om de belasting hier
te ontgaan, terwijl hunne huizen hier door nieuwe bewoners zijn in
genomen, of omgekeerd, komt op hetzelfde neder. Ër is behoefte
aan meerdere woningen dan er thans beschikbaar zijn voor hen die
in Leiden wenschen te wonen. Het is een feit, dat dunkt mij bij
ons allen wel vast staat, dat de personen die aan onze singels zijn
komen wonen dit niet hebben gedaan om te zijn inwoners van
Oegstgeest, Zoeterwoude of Leiderdorp, maar wel om tc zijn inwo
ners van Leiden minus de daaraan verbonden lasten.
Ik kan derhalve ook de vrees van dat geachte lid niet deelen, dat
de aanhechting den toevloed van hen die van elders komen niet
alleen zal stuiten, maar zelfs in ontvolking doen verkeeren. Wat ook
de reden moge zijn dat men op onze singels gaat wonen, ik geloof
toch zeker te mogen aannemen, dat men niet van elders zal komen
speciaal om aan die singels te wonen. Die zich in Leiden vestigt,
doel dit omdat zijn belang dit medebrengt. Dit belang, wij weten
het allen, is voornamelijk te zoeken in onze voortreffelijke inrich
tingen van onderwijs. Waarom die toevloed dus zou gestuit worden,
is mij niet recht duidelijk. Voor die ontvolking van Leiden behoeft,
dunkt mij, te minder vrees te bestaan, als wij zien dat in Leiden
zelf alles volgebouwd is, en eene massa huizen, dicht tegen onze
grenzen aan, aangebouwd zijn. Dat Leiden voor zijne inrichtingen
van onderwijs wordt gezocht, staat vrij wel vast.
Tegenover de Dewering van een zijner medeleden dat zij, voor
wien de aanhechting een reden tot vertrek zou kunnen zijn, niet
licht een andere stad tot woonplaats zouden kunnen kiezen, waar de
belasting lager was en toch goed onderwijs gevonden werd, noemde
het geachte andere lid o.'a. Nijmegen, Amersfoort en Breda als
plaatsen, waar evenzeer het onderwijs met kracht werd verbeterd.
Die bestrijding is juist een argument in ons voordeel. Daaruit blijkt
dat nien bij de keuze van een woonplaats speciaal het oog vestigt op
de inrichtingen van onderwijs, die men nu of later voor zijne kin
deren noodig heeft. Iemand die plan heeft zijn zoon cadet te laten
worden zal zich te Breda vestigen, die de militaire scholen te Haar
lem, Kampen of Delft voor hunne zoons verkiezen, zullen in die ge
meenten gaan wonen.
In Leiden hecrscht echter een andere toestand; de voorbeelden
daarvan zijn talrijk. Een van de gevolgen is, dat menigmaal ingezetenen,
welke hier niet om redenen van zuinigheid kwamen wonen, maar
alleen om de inrichtingen van onderwijs, uit de gemeente weggingen
en plaats maakten voor anderen, zoodra zij dit onderwijs niet meer
noodig hadden.
Hiermede ben ik getornen aan het einde van de argumenten van
de twee leden, die de voorstellen meer in 't bizonder bestreden
hebben. Ik moet er echter nog bijvoegen, dat men mijns inziens
de zaak bij die besprekingen wel eenigszins te uitsluitend heeft be
schouwd uit het oogpunt van de locale belangen. Maar dat is het
standpunt niet hetwelk door de Begeering en den Wetgever zal
worden ingenomen. Bij een zaak als deze moet het Algemeen Belang
niet slechts op den voorgrond staan, maar haar geheel beheerschen.
En nu is het niet alleen onze overtuiging, dat het plaat
selijk belang door deze grensverandering gebaat zal worden, (al is
look niet in de eerste twee of drie jaren) maar ook dat het algemeen
belang er in hoogc mate door zal bevorderd worden. De bloei onzer
gemeente zal er door toenemen, en de vruchten daarvan zullen ten
goede kotnen aan de ingezetenen; hoe grooter de gemeente wordt,
hoe meer vertier er zal heerschen.