76 Vriendelijk verzoek als de markt op den Nieuwen Rijn dan toch voor ons en ook lot bevordering van den handel het beste en geschiksle is niet mogen behouden, de markt geplaatst te zien Oude Vest van af de Janvossensteeg zich onbepaald westwaarts uitstrekkende. 't Welk doende, J. DlllKSE D. Dirkse Worden gestelt in handen van Burg. en Weth. 7*. Voordracht ter benoeming van cene icerares in de Eng. taal aan de lloogere Burgerschool voor Meisjes. Wordt in de leeskamer ter inzage van de leden nedergelegd. 6°. Verzoek van de Lcidsche Katoenmaatschappij tot gedeeltelijke demping en overbrugging van de Binncnvestgracht achter de Katoen- fabriek. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. Be Voorzitter. Ik geef hel woord aan den heer Fockema Andreae die bet heeft gevraagd. De beer Fockema Andreae. M. d. V.! De Commissie van Financiën betuigt bij herhaling haar dank aan den heer Was voor wat door hein gezegd is in de vorige vergadering en voor de welwillende motie door den Baad in die vergadering aangenomen. Zij heeft èn die inotie, èn de toelichting nauwlettend overwogen, maar zij acht zich niet gerechtigd terug te komen op haar eens ge nomen besluit; en zij blijft er dus bij den Baad op aandringen, dat haar ontslag worde verleend. Be Baad heeft er echter aanspraak op, dat dit besluit worde ge motiveerd en dat de gronden worden uiteengezet, waarop wij blijven vasthouden aan onze meening. En ik hoop dat U mij zult vergunnen dit thans te doen. Over de wijze, waarop ik die gronden zal mede- dcelen, heb ik niet met mijne medeleden van de Commissie kunnen raadplegen, en wanneer ik dus hunne mecning min nauwkeurig mocht weergeven, hoop ik dat zij mijne woorden zullen willen ver beteren en aanvullen. Er is in de vorige vergadering door den heer Was aan getwijfeld of wij het recht hadden te beweren, dal »bij voortduring gebleken »is, dal de meerderheid van den Baad onze financieele inzichten niet «deelt." Wij hebben evenwel het verschil van meening tusschen den Raad en ons nog eens overwogen, en wij zijn wederom tol de con clusie gekomen, dal inderdaad zoo dikwijls wij den Raad hebben voor gelicht in zaken van zuiver financieelen aard liet gebleken is, dat de meening van de meerderheid in den Raad afweek van de onze. In de eerste plaats zoo dikwijls het gold de quaeslie van leening voor buitengewone uilgaven. Ik moet opmerken, dal zoo dikwijls de vraag ter sprake komt of voor buitengewone uitgaven moet of mag worden geleend, twee vragen beantwoord dienen te worden. Ten eerste het principe of voor buitengewone uitgaven mag wor den geleend, wanneer zij geheel of gedeeltelijk uit de gewone in komsten zijn te dekken. Be Raad heeft deze vraag bij herhaling bevestigend beantwoord, dit is waar, maar de Raad kan, vooral om dat hij niet steeds gelijk blijft samengesteld, zeer wel op zijne mee ning terugkomen. In elk geval, dat er op dit punt van voortdurend verschil van in zicht tusschen de meerderheid van den Raad en de Commissie van Financiën is gebleken, is voor geen tegenspraak vatbaar. Maar er is ook nog een tweede vraag te beantwoorden, en die is: «wat zijn buitengewone uitgaven"? Hierover is nooit een als algemeen geldende meening uilgesproken, en men is verplicht geweest telkens die gevallen afzonderlijk te beschouwen. En nu is '1 ons telkens gebleken, dat over die vraag de meeningen van den Raad en van de Commissie van Financiën uiteenliepen. Deze quaeslie is o. a. zeer scherp gesteld toen 't gold den school- bouw op de Langebrug. Toen heeft onze Commissie er op gewezen, dat volgens het voorstel van Burg. en Weth. er geleend zou worden, niet alleen voor het gebouw, maar ook voor de meubelen, de gym- nastiekwerktuigen, voor herstellingen aan lokalen van den Burg, zelfs, wanneer ik mij wel herinner, voor de kosten van het contract. Be beschouwingen van de Commissie van Financiën hebben bij die gelegenheid geen gevolg gehad. Een tweede zeer gewichtig punt, waarop ik wil wijzen, is de con- versieleening. De Commissie had met betrekking tot die leening be denkingen geopperd in derderlei opzicht. Ten eerste wat betrof het bedrag der leening, ten tweede wat be trof den aflossingstermijn, ten derde wat betrof den koers. Het bleek toen dat de Raad in geen der drie opzichten de inzichten van de Commissie van Financiën deelde. Toen verder door den Wethouder van Financiën een voorstel was ingediend lot wijziging der verordening op de inkomsten-belasting, heeft de Commissie van Financiën daarop amendementen voorgesteld, omdat zij meende dat van deze gelegenheid gebruik moest worden gemaakt om althans eenigermate den druk der belasting te verplaat sen van beneden naar boven. Die amendementen zijn niet in behan deling gekomen, want de Raad heeft al dadelijk in beginsel de wij ziging der verordening verworpen. Nadat er was geleend, bleek er een groot overschot van de leening te zijn. Het Bagelijksch Bestuur stelde voor daarvoor inschrijvingen op het Grootboek aan te koopen. Be Commissie van Financiën ontraadde dit, maar zonder succes. Later stelde het Bagelijksch Bestuur weder voor. niet om buitengewone uilgaven te dekken, maar omdat, er be hoefte was aan kasgeld, al die inschrijvingen op het Grootboek te verkoopen. De lijd heeft toen der Commissie van Financiën ont broken om over dat voorstel advies uit te brengen, en er is toen door den Raad een besluit genomen in den zin van liet Bagelijksch Bestuur zonder ons advies. Een voorstel, om dat advies af te wach ten, is verworpen. En thans de laatste begrooling. De vraag of het maximum der in komsten-belasting moest worden verhoogd met /2500üofmet f 15000 was inderdaad niet van zoo groot gewicht, als de Voorzitter er aan bleek te hechten, en het was stellig geen vraag welker beantwoording de Commissie van Financiën op zich zelve er toe zou Lebben geleid om ontslag te verzoeken. Toch moet ik erkennen, dat het mij ge durende de beraadslaging is voorgekomen, dal het verschil van mee- ning niet zoo onschuldig was als het op zich zelf kon schijnen, door de wijze waarop door den Voorzitter de verhooging van het maxi mum met 25000 werd verdedigd. Hel is toch moeielijk aan te nemen, dat men met zooveel vuur die verhooging verdedigt, wanneer men niet van oordeel is dat het wellicht uoodig zal zijn van het verhoogde maximum gebruik te maken. Maar dit daargelaten. Er zat toch in de keuze van die verhooging met /"25000 of met ƒ15000, zooals die van beide zijde werd gemotiveerd, mijns inziens, wel dege lijk een beginsel, en wel een van de eveneens gewichtigste begin selen met betrekking tot de financieele administratie der gemeente. Het is bekend, dat er een groot verschil van meening beslaat over deze vraagbehoort men ook in de publieke administratie de tering naar de nering te zetten of mag men het omgekeerde doen? met andere woorden: moet de Raad eerst de draagkracht, het maximum der uitgaven bepalen, en daarna zien welke wcnschen voor die som zijn te bevredigen, of moet hij eerst de behoeften bepalen, en dan maken, dat het geld er komt? Bal die quaestie ten grondslag ligt aan het bestaande verschil van meening blijkt duidelijk uil wat bij die gelegenheid is gezegd door den Voorzitter der Vergadering en door mij. Ik heb ons amende ment. om de verhooging van 25001) op 15000 te brengen, aldus toegelicht: Zij die stemmen voor het amendement van de Commissie van Financiën toonen daarmede niet het minste wantrouwen in het Bagelijksch Bestuur, maar zeggen eenvoudig: wij vertrouwen U toe bet beheer onzer geldmiddelen, en wij wcnschen dat de behoeften niet meer worden uitgebreid, dan tot zoover er in kan voorzien blijven worden door eerie Inkomsten-Belasting van 150.000. En daarop heeft U, M. d. V.!, om het andere en door de meerderheid aangenomen stelsel te verdedigen, geantwoord: «Met verwondering heb ik van de Commissie van Financiën de stelling vernomen dat de behoeften der gemeente niet mogen stijgen. Ik houd mij bij de Commissie aanbevolen voor een recept waarmede die stijging kan worden voorkomen. Er doen zich behoeften voor, waaraan moet worden voldaan." Zie, M. d. V.!, ik geloof dat inderdaad, ook met betrekking tot dat beginsel, verschil van meening bestaal tusschen de Commissie van Financiën en de meerderheid van den Raad; en vandaar dan ook, dat bij herhaling, wanneer de Commissie om de woorden van den heer Be Goeje, meen ik, te gebruiken vroeg: «Kan 't niet wat goedkooper", de meerderheid antwoordde: «Neen, 't kan niet!" of althans het behoeft niet; vandaar dan ook, dat niet slechts alle amendementen van onze Commissie, om bij deze laatste Begrooting de traclementsverhoogingcn niet toe te staan, werden verworpen, maar dat zelfs een tractementsverhooging boven die, welke door Burg. en Weth waren aangevraagd, werd ingewilligd; vandaar ook, dal toen onze Commissie meende, dat voor de gasverlichting van de lokalen der Gehoorzaal met minder kosten kon worden volstaan, de Raad toch het voorstel van Burg. en Weth. aannam. Maar deze laatste feiten op zich zeiven zouden ons niet tot ont slagneming hebben gebracht, zij vormden alleen den laatsten druppel, die den emmer deed overloopen. Nu heeft men er op gewezen, dat wij zouden voorbijzien, dat toch talloze malen de Raad onze adviezen heeft gevolgd, wanneer zij een stemmig waren met het advies van Burg. en Weth. M d. V.! Men heeft gezegd: «gij, die dit niet aanneemt, zijt te besclieidenV' Ik geloof in gemoede, dat wanneer wij wèl aannamen, dat in de gevallen, waarin ons advies eenstemmig was met de meening van liurg. en Weth. ons advies den doorslag heeft gegeven bij de stemming, men ons zou kunnen beschuldigen al te naief te zijn. En wij hadden dus gelijk met te zeggen, als wij afwijken van het gevoelen van Burg. en Weth. wordt ons advies nimmer gevolgd, onze arbeid is dus vruchteloos. Nu nog deze vraag: «mag dit feit ons nopen, geeft 'tons recht, ons ontslag te nemen in het midden van het jaar." Ik acht het feit dat ons ontslag midden in het jaar valt wel niet van zooveel belang, maar de quaeslie is gesteld. Zie, M. d. V.de heer Was heeft in de vorige Vergadering zeer beleefd en zeer aardig gezegd: op uw standpunt moet gij wel in de eerste plaats van oordeel zijn, dat het belang der gemeente niet medebrengt dat gij heengaat, want volgens de meening der Commissie, verdedigt zij hier in den Raad datgene wat zij voor de geraeente- finaneiën en de gemeente hel beste acht. Wij zouden dit zeker van belang achten wanneer inderdaad die verdediging van onze meening invloed bleek uit te oefenen Dit blijkt evenwel niet, en daarom komt het ons voor dat ons heengaan voor het gemeentebelang van zeer weinig bcteekenis is. daargelaten nog de omstandigheid, dat al zijn wij geen leden meer van de Commissie van Financiën, het ons toch altijd als leden van den Raad vrijstaat onze inzichten en meeningen te verdedigen; eene vrijheid waarvan wij ongetwijfeld ge bruik zullen maken zoo dikwijls wij dit wenschelijk achten. Zeer ernstig ik durf dit gerust verklaren hebben wij ons de vraag gesteld of wij het recht hadden om te verzoeken ontslagen te worden van eene taak ons door den Raad opgedragen, en wij zijn tot een bevestigend antwoord op die vraag gekomen op de volgende gronden. De heer Was herinnerde in zijn rede aan het Fransche gezegde: «du choc des opinions jaillit Ia vérité." Welnu! de waarheid die uit de verschillende gedachtenwisselingen te voorschijn kwam, was altijd deze: dat het gevoelen van het Dag Bestuur het ware was. Ik wil nu niet twisten over de vraag ot die ïpeening altijd gegrond was, I maai' het spreekt van zelf, dat eene Commissie van Financiën wier

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1890 | | pagina 2