75 Zitting Tan Donderdag II December 1890, geopend 's namiddags te twee uren. Voorzitter: de Heer L. M. DE LAAT DE KANTER. Te behandelen onderwerpen: 1°. Onderzoek van de geloofsbrieven van het benoemd lid van den Gemeenteraad, Dr. Th. W. Van Lidth de Jeude. 2°. Benoeming van eene derde onderwijzeres aan de school 3e klasse n». 4. (241) 3'. Idem van een tweeden onderwijzer aan de school 4e klasse n\ 1. (242) 4°. Idem van vier leden der Plaatselijke Schoolcommissie. (251) 5". Verzoek van Mej. S. M. Van Ipercn, om continuatie als Stads- vroedvrouw. (250) 6°. Verzoek van A. De Vink, om vrijstelling of restitutie van school geld, Middelbaar Onderwijs. (240) 7°. Voorstel betrekkelijk de levering van schoolboeken enz. voor het lager onderwijs. (244) 8°. Idem tot wijziging van het Raadsbesluit van 1 November jl. in zake de Plaatselijke Directe Belasting. (245) 9°. Idem betrekkelijk het onderwijs in het Boekhouden en het Schoon schrijven aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. (246) 10°. Idem tot aanplemping van een gedeelte der Maresingelgracht bij de Gasfabriek. (247) 11°. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1890, van het H. G. of Arme Wees- en Kinderbuis. (252) 12®. Verzoek van W. L. Leget, om een brug te leggen over de sloot langs den Hoogen Rijndjjk. (255) 13°. Idem van H. Filippo Hz., om een schoeiing te plaatsen aan de Derde Binnenvestgracht en een riool te leggen. (255) 14®. Idem van H. L. Spoorman, om een pomp te plaatsen aan het perceel Nieuwstraat n°. 14. (255) 15®. Bezwaarschriften in zake de Plaatselijke Directe Belasting, dienst 1890. (243) Tegenwoordig waren 22 leden, als de heeren: Le Poole, Tieleman, Van Reenen, Van der Breggen, Fockema Andreac, Schneither, Zaaijer, Du Rieu, Zillesen, Knappert, Driessen, Was, Kaiser, De Goeje, Hassel- bach, Koetser, Van Hamel, Alma, Verster van Wulverhorst, Cock, Juta, Zaalberg en de Voorzitter. Afwezig waren met kennisgeving de heerenDe Sturler, Van Hoeken, Bool en Nijkamp. De Notulen van het verhandelde in de vorige Vergadering van 27 November worden gelezen. De Voorzitter. Verlangt iemand het woord over de Notulen? De heer Cock. M. d. V.! Wanneer het mij vergund is, wilde ik gaarne, niet over de notulen, maar ter gelegenheid daarvan, even een enkel woord in het midden brengen naar aanleiding van het gedrukte Raadsverslag van den dOsten October. Bij dat verslag, de behandeling der Gemeentebegrooting behelzende, is als bijlage eene nota gevoegd van ons geacht medelid, den heer De Goeje, waarin de geschiedenis van het subsidie aan den Schouw burg wordt uiteengezet. In die nota nu komen een paar kleine on juistheden voor, die wel van weinig beteekenis zijn, maar die ik toch wensch te reetificeeren, omdat men nooit weten kan hoe daaruit anders wellicht later onjuiste gevolgtrekkingen zouden kunnen ge maakt worden. De heer De Goeje sprekende over de Raadszitting van 15 September 1864, in welke voor de eerste inaal lot het verleenen van eene toe lage aan de Schouwburg-commissie werd besloten, geeft ons de namen op van al de leden, die bij die zitting tegenwoordig of afwezig waren. Onder de afwezige leden vermeldt hij ook rar. C. Cock. Dal kan natuurlijk niet juist zijn. Eerst in 1866 had ik de eer lid van den V Raad te worden, zoodat ik toch moeielijk in 1864 als afwezig kan vermeld worden. Kennelijk is bedoeld tnr. H. Cock, mijn zeer be treurden overleden vader, toenmaals lid van den Raad. Een eindje verder zegt de heer De Goeje, sprekende over de wijze waarop de Schouwburg-Vereeniging is tot stand gekomen, onder de inschrijvers (voor aandeelen van 250) waren verscheidene Raadsleden: behalve de 5 die tevens lid der Schouwburg-Commissie waren, o. a. de Bur gemeester Tieboel Siegenbeek, de heeren Cock, De Fremery en Van Outeren. Een voorletter wordt bij den naam van den heer Cock niet gevoegd, maar, daar er gezegd wordt, dat die heer toen Raadslid was, kan men er niemand anders door verstaan dan mijn vader, mr. H. Cock. Doch ook dit is niet juist en wcnschte ik te lelevecren. Mijn betreurde vader, mr. II. Cock, toenmaals lid van den Raad heeft nimmer een aandeel in de Schouwburg-leeuing genomen of gehad. Ik meen mij zelf te herinneren, dat bij met de zaak zeer weinig ingenomen was. Wel daarentegen heb ik, inr. C Couk, toenmaals geen Raadslid, één aandeeltje genomen. Ik herhaal de zaak is van weinig belang, en de dwaling zeer licht te verklaren, maar om latere onjuiste gevolgtrekkingen te voorkomen, stelde ik er prijs op deze opmerking in het midden te brengen. De Notulen worden goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen: 1®. Missive van den Directeur van het Kabinet des Konings, dd 2 December jl. n®. 3, houdende dankbetuiging voor het adres van rouw beklag wegens het overlijden van Z. M. den Koning. De missive luidt aldus: 's Gravenhage, 2 December 1890. Ter voldoening aan de bevelen van Hare Majesteit de Koningin- Weduwe-Regentes, heb ik de eer aan den Raad der gemeente Leiden, de betuiging van Harer Majesteils dank over te brengen voor de, bij adres van den 27 November 1890, betoonde deelneming, bij ge legenheid van het diep betreurd overlijden van Zijne Majesteit Koning Willem den Derden. Aan den Raad der gemeente De Directeur Leiden. van het Kabinet des Konings. Alewijn. 2°. Missive van de Ged. Staten der prov. Zuid-Holland dd. 2/5 December jl. B, n®. 3580 (3e afd.) G. S., n®. 50, ten geleide van de goedgekeurde Gemeentebegrooting, dienst 1891, 3°. Missive van den heer L. J. A. Braakenburg, arts, houdende kennisgeving dat bij de benoeming tot Adjunct-Stadsgences- en Heel kundige aanneemt. 4°. Dankbetuiging van het Bestuur der afd. Leiden en Omstreken van de Maatschappij tol Bevordering der Bouwkunst voor den steun bij den wedstrijd voor handwerkslieden ondervonden. Deze dankbetuiging luidt aldus: Aan den Raad der gemeente Leiden. De aldeeling Leiden en Omstreken van de Maatschappij tot Bevor dering der Bouwkunst, heeft de eer, bij het eindigen van de werk zaamheden, de wedstrijd voor handwerkslieden en leerlingen betreffende, aan den Gemeenteraad haren oprechten dank te betuigen voor den steun haar daarbij verleend, welke zoozeer heeft medegewerkt tol het welslagen dier wedstrijden. Het Bestuur der Afdeeling voornoemd, D. E. C. Knuttel, Vooriilter. Leiden, 8 December 1890. G. Van Driel, Secretaris. Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter. In verband met deze missive kan ik nog medc- deelen dat van het door den Gemeenteraad toegezegd subsidie voor dezen wedstrijd tot een maximum van 700 blijkens de overgelegde rekening slechts f 600 behoeft te worden uitgekeerd. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Verzoek van P. Ros, om vergunning tot het leggen van eene stoep vóór het perceel Van-der-Werfstraat 52. 2°. Idem van den heer P. I. De Fremery, om eene uitloozing te doen maken naar den Morschsingel. 3®. Idem van W. Van de Goorberg, om eene brug te leggen over de sloot langs den Hoogen Rijndijk voor het perceel Kadaster Sectie A, n®. 4106. 4®. Idem van J. Meijer Sr., om eene stoep te leggen voor het in aan bouw zijnd perceel in de Zonneveldsteeg n°. 3. 5®. Adres van bet hoofdbestuur der verecniging tot Bevordering van de Ned. Visseberij, te Katwijk, in zake de aanstelling van gemeente wege van een visebafslager. 6®. Adres van J. en D. Dirkse, in zake de verplaatsing van de ooft- markt naar de Kalvermarkt. Dit adres is van den volgenden inhoud: Aan den Gemeenteraad van Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de teleurstelling der opheffing der ooflmarkt; Reden waarom ondergeteekenden niet eerder een request aan den Raad hebben ingediend omdat wij dachten dat al de heeren van den Raad genoegzaam op de hoogte waren waarom de markt weg moest, want de klachten die ingediend zijn van bewoners van den Nieuwen Rijn en lloogewoerd zijn zeer overdreven, zooals men dat noemt alles met de haren er bij gesleept maar 't is afgeloopen zooals de Weydung mij twee jaren geleden voorspeld heeft. Bovengenoemde heer zeide mij twee jaren geleden: moet ik nu die rommel veelen wat een metselaar en professor niet voor zijn wal wil hebben. Toen wij hem er op wezen dat het besluit van den Gemeenteraad was en zich daaraan te onderwerpen hadden zeide mijnheer Weydung: daar zijn ze met mij niet klaar mede, want ik zal net zoo lang bij den Gemeenteraad protesleeren totdat die geineene rommel opgeruimd is en dat is in vervulling voor mijnheer Weydung best afgeloopen. Waren er gegronde redenen met waarheid gestaafd dat als request is inge diend, ik zou mij schamen om er tegen te protesleeren maar het is overdreven, ik zou nog meer kunnen schrijven van laagheden die de heer Weydung ons heeft aangedaan om sloornis in de markt te brengen maar wil verder daar niet overspreken liet is den heeren van den Raad genoegzaam in dit schrijven gebleken dat in het verplaatsen dei- markt de heer Weydung de hoofdrol speelt. Ook een heer van den Raad heeft nog vernomen dat er 10 uitgeloofd werd om dien vent te verzuipen; als de man niet op het Kerkhof ligt, zou hel dan niet goed zijn zulk een persoon achter slot en grendel te brengen; ik iieb nog nooit zulke uitdrukkingen gehoord tegen den heer Weydung, ten tweede als de brug van de Middelstegracht verlaagd wordt zullen koetsiers en geneesheeren er bij gebaat zijn, beter als dat de markt daar van daan is, dus vriendelijk verzoek om de markt te laten waar zij thans is en waar zij al ruim 200 jaren geweest is zonder moord of doodslag, ten derde maken wij de heeren van den Raad attent er op de ongeschikt heid der thans aangewezen Kalvermarkt als appelmarkt, daar be doelde markt te klein is bjj een overvloedig jaar der vruchten, daar het al meermalen gebeurd is dat wij bij onze schuiten nog 2 botters er bij hadden met peren van 28 tot 30 ton inhoud, en ten vierde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1890 | | pagina 1