53
De heer Was. Ik had in overweging willen geven bij dit punt
tevens de Algemeene Beschouwingen over de Begrooting te doen
houden, en alzoo deze twee punten tegelijk te behandelen.
De Voorzitter. Ik vind het voorstel van den heer Fockeraa An-
dreae minder aanneemlijk, ofschoon het ongeveer op hetzelfde neêr-
komt.
De heer Fockewa Andreae. Het komt mij voor, dat eerst dan wan
neer wjj de uitgaven hebben vastgesteld en ook andere ontvangsten
hebben besproken, kan worden uitgemaakt hoeveel meer er dit jaar
noodig zal zjjn; en als er dit jaar geen verhooging van de Inkomsten-
Belasting noodig is, dan behoeven wij het maximum ook niet met
f 25000 te verhoogen.
Daarom meen ik, dat mijn wjjze van behandelen van deze zaak
alleszins de voorkeur verdient.
De Voorzitter. Ik geloof dat de heer Fockema Andreae twee
zaken met elkander verwart.
Het is niet te doen, om voor dil jaar een verhooging van de In
komsten-Belasting toe te staan, maar alleen om de limiet, die te eng
blijkt te zijn getrokken, te mogen verruimen. Het geldt een be
ginsel, en het andere is slechts de toepassing van dat beginsel voor
dit jaar. Want al hadden wij dit jaar maar f 7000 noodig, dan zou
den wij de liraiet toch tot f 175000 wenschen uit te breiden. Daar
is 'tom te doen!
De heer Fockema Andreae. Dan wil ik u mededeelen, M. d V.!,
dat de Commissie van Financien een geheel andere opvatting van
deze zaak heeft. Zij meent, dat het Dagelijksch Bestuur dit voorstel
niet zou gedaan hebben, als zonder verhooging van de Plaatselijke
Directe Belasting dit jaar de Begrooting had kunnen sluiten. Als de
Commissie zich voor dil jaar niet legen een verhooging van de In
komsten-Belasting zal verzetten, dan is 't omdat zij geen kans ziet
dit jaar op een andere wjjze in het tekort te voorzien.
Maar zij wil reeds nu haar plan kenbaar maken, om, wordt haar
amendement aangenomen, met Januari 1891 een voorstel te doen om
het maximum voor het jaar 1892 weer tot de oude som terug te
brengen.
Van dat standpunt nu, is 'tdat zij adviseert tot aanneming van het
voorstel van Burg. en Weth. zooals hel door haar is geamendeerd,
en acht zij 't noodig het tegeljjk met den betrekkeljjken post van de
Begrooting te behandelen.
De Voorzitter, 't Spreekt van zelf, dat als wjj kans hadden ge
zien om de Begrooting te doen sluiten, zonder het cijfer van de
Inkomsten-Belasting te overschrijden, wij geen voorstel zouden hebben
gedaan om de limiet uit te breiden; nu zal dit echter voor een groot
aantal jaren moeten geschieden.
En wij zouden het als een afkeuring van, en een wantrouwen in
ons beleid beschouwen, als men ons weigerde de limiet van de In
komsten-Belasting uit te breiden; en ik wil wel verklaren, dat ik er
mjj daar niet bij zou neerleggen!
De heer Cock. M. d V.Ik geef de voorkeur aan het voorstel van
den heer Was. Daargelaten dat het al of niet aannemen van de
verhooging van het maximum der Inkomsten-Belasting van grooten
invloed kan zijn op het al of niet aannemen van voorgestelde of nog
voor te stellen verboogingen van sommige posten der begrooting,
heb ik daarvoor nog een ander motiel. Wanneer wij, zooals de heer
Fockema Andreae wil, de verhooging van dat maximum eerst bij het
einde der discussiën, laat op den middag, in behandeling nemen,
vrees ik, dat er van eene degelijke behandeling .niet veel te recht
zal komen; de leden zijn dan vermoeid en beginnen naar huis te
verlangen (ik spreek uit eigen ondervinding van vroegere jaren) en
dit schaadt aan de behandeling en maakt de aanneming gemakkelijker
dan anders.
Ik begrjjp overigens het standpunt van het Dagelijksch Bestuur
zeer goed. De gelegenheid, die zich nu voordoet eene begrooting
die eigenljjk niet sluit was tc schoon om niet met een voorstel
tot uitbreiding van de belastingslimite voor den dag tc komen en
aangenomen te krijgen. Is die verhooging, die niet slechts voor dit
jaar maar ook voor de toekomst geldt, eens aangenomen, dan kan
men de eerstvolgende jaren weer gerust op den ouden voet voort
leven en de oude financieële politiek blijven volgen. Ik wil heden
over die financieële politiek zoo zij al dien naam verdient
niet spreken. Ik heb dit reeds jaren geleden bij herhaling gedaan
en tevens gewaarschuwd voor de treurige gevolgen daarvan, die wij
heden beleven. Maar dit verhindert niet, dat er wellicht andere
leden zijn, die die politiek wenschen te bespreken. Eene dergelijke
bespreking behoort mijns inziens eigenaardig te huis bij de behan
deling van het voorstel tot uitbreiding van de limite der Inkomslcn-
Belasting, en het is niet wenscheljjk, dat dit te laat op den middag
geschiede.
Ik ben daarom voor het voorstel van den heer Was, om dit punt
tegelijk met de Algemeene Beschouwingen over de Begrooting aan
de orde te stelien.
De heer Was. Juist op grond van hetgeen door den heer Fockema
Andreae is aangevoerd, vind ik de behandeling van dit punt bij de
Algemeene Beschouwingen wenschelijk. 't Ligt voor de hand, en de
heer Fockema Andreae zal dit met mij eens zijn, dat wij hier met
een voorstel van Burg. en Weth. te doen hebben, dat de strekking
heeft, om, afgescheiden van de vraag tot welk bedrag de inkomsten
belasting op de begrooling voor het volgende jaar zal moeten uit
getrokken worden, in het algemeen de uiterste grens dier belasting
te verleggen, en het maximum voor nu en voor het vervolg met
25000 te vermeerderen.
Dit voorstel hoort te huis bij de Algemeene Beschouwingen over
de Begrooting. omdat daarbij de algemeene financieële toestand der
gemeente besproken wordt.
Op het standpunt van de Commissie van Financiën, die het tegen
woordig maximum slechts verhoogen wil met het bedrag, dat wij
voor het volgend jaar meer dan dat maximum noodig hebben, is de
wensch om de zaak bij art. 6 der Inkomsten te behandelen begrijpelijk,
doch niet haar voorstel, maar dat van Burg. en Weth. is aan de orde.
De heer Fockema Andreae. 't Spijt mij, dat ik de juistheid van
het denkbeeld van den heer Was nog niet kan inzien.
Wij zullen volgens de stukken een amendement indienen om het
maximum der Inkomsten-Belasting niet met 25000, maar met
f 10000 te verhoogen. Om echter te weten of het maximum dit jaar
onvoldoende is, en met hoeveel het moet worden verhoogd om de
Begrooting te doen sluiten, moeten wij eerst het bedrag der uil
gaven en dat der andere ontvangsten kennen. Over dat alles, ook
b.v. over de vermoedelijke winst der Gasfabriek te discussiecren bij
de algemeene beraadslagingen, zou slechts verwarring geven.
In elk geval kan de stemming over het voorstel slechts plaats
hebben als de Begrooting tot het Volgn. Plaatselijke Directe Belasting
afgehandeld is.
De Voorzitter. Wij hebben dit voorstel niet gedaan, om dit jaar
de Begrooting sluitend tc maken, maar omdat gebleken is, dat de
eenmaal gestelde limiet te nauw is getrokken.
Het geldt hier dus een beginsel en niet een toepassing.
De argumenten van den heer Was zijn dus klemmender dan die
van den heer Fockema Andreae, omdat op die wijze zuiverder over
het beginsel zal kunnen gesproken worden.
Houdt men de discussiën na afloop van de behandeling der Be
grooting, dan zou het beginsel verdwijnen onder de beschouwingen
over het cijfer van een tekort!
De heer Cock. M. d. V.! Zou 'tniet veel eenvoudiger zijn te be
palen, dat de discussiën over dit voorstel bij de Algemeene Be
schouwingen, en de stemming bij de betrokken post van de Begrooling
zal plaats hebben?
Het doel, dat naar ik begrijp de heer Fockema Andreae beoogt,
wordt dan ook bereikt. Alleen zal het dan noodig zijn, dat u bij de
Algemeene Beschouwingen over de Begrooting wat vrjjgevig zijt en
door de vingers ziet, dat de leden ook dan het voorstel omtrent het
maximum bespreken.
De Voorzitter. Ik wil wel eenigszins vrijgevig zijn, maar ik
vrees, dat dan toch het beginsel verloren zal gaan onder het toevallige
cijfer, dat wij dit jaar noodig zullen hebben.
De Raad bestaat uit vrije en zelfstandige mannen, die naar eigen
inzicht handelen, en niet uit kipderen, voor wie men de gelden
der Gemeente achter sloten en grendels behoeft weg te sluiten, uit
vrees dat zij er te onpas misbruik van zullen maken. De ondervin
ding heeft geleerd, dat de vrees voor verspilling der Gemeentegelden
niet behoeft te bestaan; hebben wij de toegestane gelden niet noodig,
dan zullen zij natuurlijk niet worden gebruikt.
Wanneer men geen stemming verlangt, dan ben ik bereid de dis
cussiën over dit punt te openen tegelijk met de Algemeene Beraad
slagingen over de Begrooting.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
XV. Begrooting van de Ontvangsten en Uitgaven der gemeente
voor 1891.
(Zie Ing. St. n#. 200, 219 en 226).
De Algemeene Beraadslagingen worden geopend.
De heer Bool. M. d. V.! Een enkel woord naar aanleiding van
het rapport van de Commissie van Financiën.
In hare algemeene beschouwingen betoogt deze Commissie, dat de
welvaart der gemeente Leiden achteruitgaat, en zij beroept zich hier
voor op eenige cijfers van de Statistiek van Leiden.
In de eerste plaats brengt zij het belastbaar inkomen in 'l debat.
Dat de Commissie slechts met 1879 begint voor haar bewijs, is waar
schijnlijk niet zonder opzet geschied; want ware zij met 1878 be
gonnen, dan zou zij een verschil van één millioen hebben gevonden.
Ik durf niet, gelijk de Commissie doet en ook de hoogleeraar Van
Geer in een artikel in het Leidsche Dagblad van den 27 dezer, zulke
stellige conclusiën trekken uit de cijfers van het belastbaar inkomen.
Wanneer wij hadden een Rijks-Inkomsten Belasting of wanneer in de
Gemeentewet eene bepaling ware opgenomen, die de Hypotheekbe
waarders, de Ontvangers der Registratie en andere autoriteiten ver
plichtte aan de Gemeentebesturen alle mogelijke inlichtingen ten be
hoeve van de samenstelling van het kohier der Plaatselijke Directe
Belasting te verschaffen, dan zou dat kohier vermoedelijk eene zeker
heid bezitten, waarop eene juiste gevolgtrekking ware te gronden.
Maar dit is het geval niet. Het kohier der Plaatselijke Directe Be
lasting wordt naar eigen opgaven samengesteld, en de middelen van
cohtröle zijn zóó luttel, zoo onzeker, dat omtrent de juistheid van
het belastbaar inkomen steeds groote twijfel overblijft; een twjjfel,
die uit later bekend wordende boedels herhaaldelijk juist is gebleken.
Vervolgens spreekt de Commissie over de marktgelden. Ik moet
doen opmerken, dat er in haar rapport eene vergissing heeft plaats
gehad; de riviervischmarkt is in de opgaven vergeten, en de som
daarvoor opgegeven moet op rekening van de veemarkt worden ge-
gebracht. Telt men alle marktgelden hjjeen, dan komt men lot eene
som van f 8331.55 voor 1879 en van f 9745.50 voor 1889, en dan
heeft men toch eene toeneming van ongeveer f 1400 op dat betrek
kelijk klein bedrag.
Van de hondenbelasting wensch ik niet te spreken omdat ik niet
behoor tot hen, die deze belasting in onze stad als eene weelde
belasting beschouwen.
De Commissie erkent verder, dat er in de Grondbelasting en het
Personeel eenige toename is op te merken, maar met hel cijfer van
het belastbaar inkomen voor oogen schroomt zij er eenige gunstige
gevolgtrekking uit te maken.
Het cijfer van het belastbaar inkomen heb ik straks besproken en
naar ik meen in een zin, die aantoont dat het ook hier geen dienst
kan doen.