61
dan 1.7 cent, maar zij moet zeer zeker belangrijk minder zijn, omdat
wjj bij de kolenprijzen van 1889 slechts een winst van 1.7 cent
hadden.
Wij hebben met de meerste zorg punt voor punt alles met den
vorigen Directeur nagegaan en kwamen tot hel resultaat dat de
winst niet hooger kon geraamd worden dan op 49000, waarvan
wij toen f 50.000 hebben gemaakt.
De Directeur der Gasfabriek schijnt zeer optimistische beschou
wingen te hebben over de vermoedelijke kolenprijzen, maar ik moet
der vergadering toch ten sterkste ontraden om bij het door ons
uitgetrokken winstcijfer iets te voegen.
Volgn 30 wordt met f 8000 verminderd, op verzoek van den heer
Cock in stemming gebracht en met 18 tegen 0 stemmen goedgekeurd.
Tegen stemden de heeren: Fockema Andreae, Schneilher, Cock,
Van Hoeken, Van Hamel en Verster.
De Volgn. 31, 32, Hoofdstuk III. 3339 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Volgn. 40. Bijdrage van het Rijk, overeenkomstig art. 45 der Wet
van 17 Augustus 1878 (Staatsblad n°. 127) laatstelijk gewijzigd hij de
Wet van 8 December 1889 (Staatsblad n°. 175).
De Voorzitter. Dit Volgn. moet met f 514 worden verminderd
voor te veel genoten bijdrage in 1889.
De Volgn. 4048, Hoofdstuk IV, 4957, Hoofdstuk V worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
De Voorzitter. Aangezien over het voorstel van den heer Zillesen
de stemmen hebben gestaakt, kunnen de eindcijfers van de begroo
ting thans niet worden vastgesteld.
Ik heb het voornemen om voor de stemming over het voorstel
van den heer Zillesen. en de vaststelling der begrooting eene Open
bare Vergadering bijeen te roepen op Zaterdag 1 November, des
namiddags ten 3 uren.
Niemand verder het woord verlangende, wordt de Vergadering
gesloten.
NOTA. Bjj de behandeling der begrooting voor het jaar 1890 is
door den heer Fockema Andreae de vraag gedaan, of de Raad tegen
over de Schouwburgcommissie moreel gebonden is, het subsidie van
f 4500 te blijven toestaan. De heer Juta antwoordde daarop dat de
heer Van Dissel indertijd overtuigend heeft bewezen dat die moreele
band voor den Raad nimmer bestaan heeft. Hjj had er namelijk op
gewezen, dat in de gemeenteraadszittingwaarin het subsidie
voor het eerst was toegestaan, de heer De Moen gezegd had, de vrees
van den heer Gevers niet te deelen, dat het subsidie als voor altijd
verleend zou moeten worden beschouwd; dat die uitspraak niet weer
sproken is en de Raad heeft gestemd onder den indruk der woorden
van den heer De Moen. De Voorzitter heeft het daarop door den
heer Juta gegronde besluit weerlegd met de vraag: »met welk recht
maakt men de conclusie dat de Raad instemt met de bijzondere opinie
van den spreker die het laatst het woord voerde vóór de sluiting
der beraadslaging, als de daarop gevolgde stemming in geheel anderen
zin beslist?"
Daarmede is echter de vraag van den heer Fockema Andreae nog
niet beantwoord. Daar ik het van belang reken dat de Raad omtrent
de vraag der moreele verplichting tot een vast besluit kome, heb ik
mij aan ons medelid den heer Dricssen gewend met het verzoek mij
zoo mogelijk uit de notulen van de Schouwburg-Vereeniging inlich
tingen te bezorgen. De heer Driessen heeft met de grootste bereid
willigheid aan dit verzoek voldaan, terwijl de heer Mr. E. Kist de
vriendelijkheid gehad heeft, mij de vereischte uittreksels uit de no
tulen van den Gemeenteraad te verschaffen. Uit deze gegevens heb
ik de stellige overtuiging gewonnen, dal de Gemeenteraad, hoewel
hij het subsidie in 1864 verleende onder bepaling «dat de toekenning
daarvan voor het vervolg telken jare op nieuw een onderwerp van
beraadslaging bij deze vergadering moet uitmaken", toch bedoelde
dat het een blijvend subsidie zou wezen, zoolang ten minste de om
standigheden, die het noodzakelijk maakten, niet veranderd zouden zijn.
1°. Eenige ingezetenen, waaronder 5 leden van den Gemeenteraad,
reeds lang peinzende over de mogelijkheid om Leiden een goeden
Schouwburg te bezorgen, waren in 't bezit gekomen van aandeel
in de bestaande komedie en zagen kans eigenaars van de andere
te worden, maar raamden voor den aankoop daarvan alsmede voor
de verbouwing eene som van 60 a 70 mille noodig te hebben. Aan
eene opbrengst van den Schouwburg, voldoende om de rente van dit
kapitaal te dekken, viel zelfs bij het grootste optimisme niet te den
ken. Men besloot alzoo zich tot den Gemeenteraad te wenden met
verzoek om eene jaarlijksche toelage van f 1500.
2°. Uit het rapport van Burg. en Weth. 12 Sept. 1864 blijkt dat
in het jaar 1827 ter tegemoetkoming aan de vele kosten, die deze
inrichting (de Schouwburg) aan de ondernemers veroorzaakt, aan
dezen eene jaarlijksche toelage van f 1000 is toegekend namens den
Raad. Deze uitgaaf, schrijven Burg. en Wetli., waartoe het belang
onzer Hoogcschool en der studeerende jongelingschap zeker het zijne
heeft bijgedragen, plaatste men onder het hoofdstuk Kosten ten be
hoeve van het onderwijs. De weinige moeite, die de ondernemers zich
gaven om dit gebouw aan zijne bestemming te doen beantwoorden,
was oorzaak dat omstreeks 1844 de Raad eerst besloot dit subsidie
tot op de helft te verminderen en later het geheel in te trekken.
Eenige jaren later waagden de ondernemers het, zich op nieuw tot
den Raad te wenden; dan, hoezeer deze zich niet ongenegen be
toonde in het belang van het tooneel jaarlijks eene toelage uit de
gemeentekas te verleenen, moest dit echter ten eenemale schipbreuk
lijden op den volslagen onwil der adressanten om aan de billijke
eischen te voldoen, die eene Commissie uit 's Raads midden meende
te moeten vorderen, om de komedie slechts eenigszins aan de eischen
des tijds te doen beantwoorden. Die eischen schijnen thans, zoo
gaan Burg. en Weth voort, te zullen bevredigd worden, ja, indien
het adres waarheid bevat en wij hebben geene redenen hieraan
te twijfelen dan mogen wij ons voorstellen dat de nieuwe onder
neming want men verlangt de oude eigenaren af te koopen
het voornemen heeft, het tooneel hier geheel te doen beantwoorden
aan hetgeen in den tegenwoordigen tijd in eene zoodanige inrichting
wordt gevorderd. Hiertoe is geld noodig. Ons collegie stelt zich
voor, dat heeft de Raad vroeger geen bezwaar gemaakt hiertoe eene
toelage te verleenen, overtuigd van de nuttigheid, hij dit thans te min
der zal weigeren en gelooft niet noodig te hebben U de gronden
uiteen te zetten, die voor het bezit eener zoodanige instelling in
eene akademiestad pleiten. De toezegging eener jaarljjksche bijdrage,
meenen Burg. en Weill., moet evenwel bezwaar ontmoeten. Jaarlijks
behoort deze post een onderwerp uwer overwegingen uit te maken,
maar blijft de onderneming aan het door haar toegezegde beant
woorden, er zal wel geene billijke reden te vinden zijn om het
verdere verleenen te weigeren. Wij vinden mitsdien geen bezwaar U
te raden aan den adressant op het bij zijn adres aangevoerde eene
toelage ad f 1500 voor de instelling over 1865 toe te zeggen.
De Commissie van Financiën rapporteerde: «De meerderheid harer
leden, overtuigd dat men zulks noodig eene zoodanige instelling be
hoort te ondersteunen, vereenigt zich gaarne met het rapport van
Burg. en Weth. en neemt alzoo de vrijheid U te raden dienovereen
komstig te besluiten." Voorzitter der Commissie was de heer J. B.
De Moen
Het blijkt dus, dat Burg. en Weth. van oordeel waren, dat nu er
kans bestond om een goeden Schouwburg te verkrijgen, voor den
Gemeenteraad de reden vervallen was, waarom vroeger het jaarlijksch
subsidie was ingetrokken. Hoewel zij voorstellen om voor 1865
f 1500 toe te zeggen, is toch hunne duidelijke bedoeling, dat het,
onder voorbehoud van nakoming der toegezegde verbeteringen, als
jaarlijksche toelage zal zijn aan te merken, omdat zonder dit het
geld voor aankoop en verbouwing noodig, niet te krijgen zal zijn.
De Commissie van Financiën meende eveneens dat de onderneming
moest gesteund worden, zoo zij hulp behoefde, en opperde geen be
zwaar tegen hetgeen door Burg. en Weth. over het verleenen van
het subsidie in volgende jaren was aangevoerd.
3°. De zitting van den Gemeenteraad van 15 Sept. 1864 werd bij
gewoond door de h h. Mr. D. Tieboel Siegenbeek, Voorzitter, M. G.
Ten Sande, S. J. Le Poole, Prof. J. Van der Hoeven, A. Librecht
Lezwijn, S. A. Meerburg, H. P. C. Stoffels, J. B. De Moen, Mr. H.
Gevers, B. F. Krantz, P. L. Tiehler, P. J. De Fremery, Mr. J. Van
Outeren, Mr. J. Goudsmit, Mr. P. Du Rieu, H. C. Hartevelt, Mr. C.
W. Hubrecht en J. Scheltema. Afwezig waren de h.h. Mr. C. Cock,
Dr. C. W. H. Van Kaathoven, H. C. J. Hoog, B. W. Wttewaal, Mr.
H. P. J. Tollens, Mr. K. J F. C. Kneppelhout van Sterkenburg en
P. L. C. Driessen. Het voorstel van Burg. en Weth. werd aange
nomen met 16 tegen 2 stemmen, die van de h.h. Gevers en De Moen,
de eenigen die behalve den Voorzitter over het voorstel het woord
gevoerd hebben: de eerste om zijne vrees uit te drukken dat het
subsidie in de volgende jaren op dit bedrag zou blijven, de ander
om te verklaren dat hij de vrees van den heer Gevers niet deelde,
dat het subsidie tol dit bedrag als voor altijd verleend zou moeten
worden beschouwd. De twee raadsleden, hoewel misschien ongezind
oin subsidie te geven, daar zij tegen gestemd hebben, hebben dit
echter niet bestreden. Ook zij gaan blijkbaar van de onderstelling uit.
dat het in die zitting te verleenen subsidie als de belofte eener jaarlijksche
toelage beschouwd moest worden. Zij bespreken alleen de vraag of
het in 't vervolg ieder jaar even hoog zal zijn. De Voorzitter ant
woordde daarop dat het voorshands wel mogelijk zou zijn, daar de
verbouwing beduidende uitgaven vordert. Met deze woorden kan hij
niet anders bedoeld hebben, dan dat de toelage tot dit bedrag voor
eerst wel noodig zal zijn, om de rente van de te plaatsen leening te
betalen. Dit was voldoende en geen der raadsleden behoefde er nog
iets bij te voegen. Van de 5 raadsleden die tevens lid van de
Schouwburg-Commissie waren, waren er 4 tegenwoordig. Stellig
zouden dezen niet gezwegen hebben, indien zij aan de woorden van
den heer De Moen iets gehecht hadden van 't geen de h.h. Van
Dissel en Juta daaruit meenden le moeten besluiten.
4°. In de mededeeling van het besluit van den Gemeenteraad aan
de Schouwburg-Commissie worden de woorden, dat de toekenning
van het subsidie telken jare op nieuw een punt van beraadslaging
moet uitmaken, onmiddellijk gevolgd door deze: «alles behoudens
nader overleg omtrent de wijze waarop door het Gemeentebestuur
ten dezen toezicht zoude kunnen worden uitgeoefend." Dienovereen
komstig werd in de raadszitting van 9 Dec. 1865 besloten, dat het
Dagelijksch Bestuur een zijner leden zal aanwijzen als gedelegeerde,
met wien de Directie (van de Schouwburg Commissie) gehouden zal
zijn over alle zaken den Schouwburg rakende in overleg te treden.
Dit heeft haast geen zin, dan indien de bedoeling was, dat het sub
sidie jaarlijks zou worden verleend.
5°. In de circulaire van 24 Nov. 1864, waarbij de h.h. Hubrecht,
Halbertsma, Krantz, Schretlen en Driessen hunne stadgenooten uit-
noodigen, voor één of meer aandeelen van f 250 in te schrijven,
wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van «het besluit van den Ge
meenteraad, met nagenoeg algemeene stemmen genomen, om door
eene jaarlijksche toelage van f 1500 hen te ondersteunen in hunne
pogingen." Drie van deze heeren waren tevens lid van den Gemeen
teraad (de heer Hubrecht bovendien Wethouder) en konden dus om
trent de bedoeling van dit lichaam bij het verleenen der toelage
goed ingelicht zijn. Hierop werd door 56 personen voor 146 aan
deden ingeschreven tot een bedrag van f 36,500. Onder deze in
schrijvers waren verscheidene raadsleden: behalve de 5 die tevens
lid der Schouwburg-Commissie waren, o. a. de Burgemeester Tieboel
Siegenbeek, de h.h. Cock, Lte Fremery en Van Outeren. Niemand
had ecnig bezwaar tegen het gebruik, dat van de woorden «jaarlijk-