behandeling der begrooting ben ik in de gelegenheid gesteld al de stukken het subsidie betreffende eens aandachtig na te zien, en daaruit ben ik tot de overtuiging gekomen, dat het den Raad als vertegenwoordigende een lichaam dat ook moreele verplichtingen heeft, met het oog op hetgeen voorgevallen is bij het negotieeren van de leening voor den Schouwburg niet vrijstaat het subsidie in te trekken. De heer Van Hoeken. De opmerking van den heer Fockema An- dreae verplicht mij nog tot een enkel woord. Het tegendeel van wat de heer Fockema Andreae zegt is door het aangevoerde van den heer Juta bij eene vorige gelegenheid, bij het doen van mijn voorstel, zoo duidelijk gebleken, dat ik al zeer nieuwe en degelijke argumenten van den heer De Goeje zou moeten hoorcn om van zienswijze te veranderen. De beraadslaging wordt gesloten. Volgn. 171 in stemming gebracht wordt aangenomen met 20 tegen 4 stemmen. Tegen stemden de heeren: Juta, Cock, Van Hoeken en Verster. De Volgnrs. 172177 en Hoofdstnk X worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Hoofdstuk XI wordt aangehouden tot na de behandeling van de lste afdeeling (Inkomsten). Aan de orde zijn alsnu: de Inkomsten. De Volgn. 1, Hoofdstuk 1, 2IS en 71 4 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijk stemming goedgekeurd. Volgn. 15. Opbrengst van collegegeld van de Inrichting tot opleiding van Oost Indische Ambtenaren. De Voorzitter. Dit Volgn. moet alsnog worden verhoogd met f 290. Volgn. 15 en 16 worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming goedgekeurd. Volgn. 17. Opbrengst van schoolgeld Middelbaar Onderwijs). De Voorzitter. Dit Volgn. moet alsnog met f 125 worden verhoogd. De Volgnrs. 1726 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 27. Renten van kapitalen. De Voorzitter. Dit Volgn. moet met f 335 worden verhoogd voor meerdere ontvangst van de Bank van Leening. Volgn. 27 en 28 worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming goedgekeurd. Volgn. 29. Pacht voor de jacht en visscherij De heer Was. M. d. V.! Ik zou wel wenschen dat de Raad zijne meening uitsprak over het verschil dat er bestaat tusschen enkele leden en het Dagelijksch Bestuur. Enkele leden zijn volgens het verslag evenals het vorige jaar van meening, dat men de visscherij niet meer aan één persoon zoude moeten verpachten, maar aan tal van ingezetenen die dan tegen eene kleine retributie het recht zouden hebben om in de Vroonwateren te vissollen. Ik erken dat daaraan voor- en nadeclen zijn verbonden. Evenwel erken ik niet wat door Burg. en Weth. is opgemerkt, die handig gebruik maken van de opmerking bij Volgn 24 voorkomende: dat zelfs de geringste bate, welke te verkrijgen is zonder belasting- verhooging, niet uit het oog mag worden verloren. Met die opmerking bij Volgn. 24 ben ik het natuurlijk volkomen eens, maar de quaestie is of deze bate eene gezonde, eene goede bate is. Niet met elke bate toch is zulks het geval, want daarop conse quent door redeneerende, zoude U M. d. V., voor verhooging van den gasprjjs moeten zijn. Ik beweer dat het voor onze gemeente een groot voordeel zou zjjn, zij het dan niet uit een financieel oogpunt, wanneer wij aan onze lagere volksklassen, die bekend staan als zich gaarne met het vissehersbedrijf bezig te houden en daarin een be staan vinden, de gelegenheid geven dit te doen op \geoorloofde wijze, terwijl de visschers nu bjjna allen stroopers zjjn. Ik zou die bate gaarne prijsgeven, omdat ik ze ongezond acht. Maar gaarne zou ik nu ook door den Raad eene beslissing zien ge nomen. Mocht de Raad van oordeel zijn, dat de bate moet worden behouden, dan zou ik den Voorzitter wel willen verzoeken om, wanneer het blijken mocht, dat de pacht zooals die nu is geregeld, veel minder opbrengt, het eens met mijn stelsel te beproeven. De Voorzitter. Ik heb geen reden te gelooven, dat dit het ge val zal zjjn. Vroeger hebben wij eenmaal een dubbele pachtsom ge maakt, en alleen vermindering van concurrentie heeft tot verlaging van dié som aanleiding gegeven. Ik geloof daarom, dat het doel van den heer Was niet zoo gemakkelijk te bereiken zal zijn. Maar bij een vermindering van de opbrengst der pacht willen wij zijn voorstel wel in overweging nemen. De heer Verster van Wülverhorst. Ik moet aan den heer Was een illusie ontnemen. Hij zou namelijk deze vischwateren willen laten exploiteeren door den minderen man. Maar hij schijnt niet te weten, dat dit alleen mogelijk zou zijn indien het gewoon visch- water betrof, zooals vaarten, tochten, polderwaterwateringen en der gelijke. Het visschen in de Vroonwateren evenwel eischt het bezit van zeer dure werktuigen, zooals zijden vlechtnetten, zegens, groote fuiken enz. En dit zjjn vischtuigen, die de mindere man niet bezit en zich ook niet kan aanschaffen, omdat daartoe een vrij aanzienlijk kapitaal vereischt wordt. Zijn denkbeeld is dus in dit geval niet voor uitvoering vatbaar en zou zeker het verwachte resultaat niet opleveren. De heer Cock. Uit eene andere betrekking dan die van lid van den Raad ben ik in staat over deze quaestie mee te spreken, daar de bedoelde wateren mij zeer goed bekend zjjn. De Vroonwateren geschikt voor het visschen met eenig voordeel, zoodat men de som, die het consent kost, kan betalen en er dan nog wat overschiet, zjjn, op een paar uitzonderingen na, veel te ver van de stad gelegen. De opmerking van den heer Verster is boven dien volkomen juist, dat men om de grootste en meest vischrijke van die wateren zooals de Braassemmer-, de Kever-, het Zweiland, de Narremeer enz met vrucht te bevisschen, een soort van klein kapitalislje moet wezen. Daarvoor is eene vrjj dure inrichting noodig, vischschuitcn, karen, kostbare netten, zegens en eindelijk een vrij talrijk bezoldigd dienstpersoneel. Volgn. 29 wordt alsnu zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 30. Ontvangsten, resultaat van een afzonderlijk beheer. De Voorzitter. De Commissie van Financien heeft artikel 30 op een wijze verhoogd, die mijne verbazing heeft gewekt. Als zij een idee had van de zorg en moeite die wij besteden om de Begrooting van de gasfabriek op te maken om zoo juist mogelijk tot het cijfer te geraken dat wij in de Gemeente-Begrooting als post van ontvangst kunnen aanbevelen, dan zou zij zeer zeker niet hebben gezegd: «Laten wjj de winst van de gas bepalen op 1,7 cent per M3, waardoor zij tot het bedrag van een prachtige winst ongeveer van f 63.500 komt! 't Is een som om van te watertanden! maar...., zij staat alleen op het papier. Ik zal alleen dit zeggen. In 1889 bedroeg het gasverbruik door particulieren 3216320 kubieke meter; daarbij waren de kolenprijzen de eerste 3 maanden van het jaar ongeveer f 65, de 9 volgende maanden f 75. Ik neem de prjjzen ruim. Waren in dat jaar de kolenprijzen even hoog als in dit jaar geweest, dan zouden wij in plaats van eene winst van f 61.954 verkregen hebben eene winst van slechts f 32.204 of f 29.750 minder. Nu hebben wij tot ultimo Maart 1891 kolenprijzen van ruim 100, mits er geene werkstakingen of iets van dien aard voorvallen, want de kolenleveranciers nemen geen risico voor werkstakingen meer op zich; wjj moeten dan a tout prix de kolen koopen of in het donker zitten. Over de kolenprijzen gedurende de overige maanden is nog weinig te zeggen; dat zij heel veel lager zullen zjjn geloof ik echter niet. Bij het opmaken der begrooling hadden wjj aanvankelijk f 58000 voor de winst der gasfabriek opgebracht, om de begrooting, met 150.000 inkomstenbelasting, te doen sluiten, dit is echter te hoog en daarop brachten wij het terug tot f 50.000. Het denkbeeld om den prijs van het gas te verhoogen is wel overwogen, maar daartoe hebben wij evenwel geen voorstel willen doen, omdat ofschoon 6 cent toch geen hooge prijs voor het gas is, het debiet en de toename van het aantal verbruikers daardoor dadelijk wordt tegengegaan. Wij hebben zoo gerede neerd; bij een prijs van 5 cent zullen wij kunnen rondkomen; dit is een betrekkelijk zeer lage prijs waarmede wij altijd kans hebben op een groot accrés van verbruikers. En het voordeel met eene prijs- verhooging behaald zal veel geringer zjjn, dan het voordeel van toe nemend gebruik. Een gemeentebestuur dat eene gasfabriek exploi teert inoet daarenboven altijd trachten het gas binnen het bereik van het grootst aantal ingezetenen te brengen, die dan toch feitelijk allen aandeelhouders in de zaak zijn. Bij de kolenprijzen van 1889 zou de winst nu geraamd moeten worden op 1 cent per kubieke meter, en op welken grond de Com missie van Financien die winst nu kan ramen op 1.7 cent, is mij een raadsel. Voor die winst zou ik dadelijk wel willen teekenen. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Het onderwerp was natuurlijk voor de Commissie zeer moeielijk; met betrekking tot dezen post heeft zij moeten afgaan op inlichtingen van anderen verkregen, en dat was haar zeer gemakkelijk. Immers, zij heeft zich, alvorens een advies uit te brengen over de vergrooting van de Gasfabriek, moeten vergewissen van de vermoedelijke resultaten van die uitbreiding. Nu had zij voor zich de cijfers door Burg. en Weth. zelf gegeven omtrent de vermoedelijke stjjging van het verbruik in 1890, en de zeker matige raming van de vermoedelijke, vermeerdering van verbruik in 1891. En ter beantwoording van de vraag hoeveel de productie-kosten bedroegen van 1 M'. wendde zij zich tot den Directeur van de Gas fabriek, die met de meeste welwillendheid bereid was ons de verlangde inlichtingen te verstrekken. Ik ben nu in het bezit van een brief van den Directeur van de Gasfabriek van 18 Augustus 11., die aldus aanvangt: «Volgens belofte hier de verlangde gegevens. De winst per M3 kunt u veilig stellen op 1.7 cent; over hel jaar 1890 zal, door de abnormale steenkolen- prijzen deze iets lager moeten worden gesteld, maar hoogstwaar schijnlijk zal zich dit in 1891 weder redresseeren." Daarop zijn wij afgegaan en hebben wij gezegd, dat hoogstwaar- waarschijnlijk de winst per M3 1,7 cent zou bedragen, waarna wij een eenvoudige vermenigvuldigingssom hebben gemaakt óm tot het geheele bedrag der winst te geraken. Zelf hadden wij van die opbrengst geen verstand, en wij zijn dus afgegaan op de inlichtingen van de deskundigen. Maar al bedroeg de winst geen 1.7 cents per M3, maar bijv. 1.5 cent, dan nog zou de geheele winst voor het volgende jaar een f 56000 bedragen. Ik zeg verder: «die 't beter weet, zegge 't!" Maar ik durf van deze cijfers niet af te wijken, zoolang mij niet is aangetoond, dat zij onjuist zijn. De Voorzitter. Die cijfers zijn bepaald onjuist. Het winstcijfer in 1889 was ƒ61 954 met kolenprijzen van 65 en 75 en toen hadden wij onder veel voordeeliger voorwaarden aanbesteed. De nadeelen van geschillen, werkstakingen enz. kwamen toen alle voor rekening van de leveranciers en niet van ons. Dit is nu niet liet geval. Met kolenprijzen van ruim f 100 zooals nu voor de eerste drie maanden, kan er geen quaestie van zjjn, dat de winst «iets" minder kan zijn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1890 | | pagina 10