se veel. Zoolang men zijne rechten niet uitdrukkelijk verwerkt, behoudt j men zijne rechten, zelfs zonder die met zoovele woorden zich voor I te behouden. Het is echter voor de gemeente wel van belang, zoo 1 dikwerf twijfel omtrent hare rechten rijst, dien twijfel op te heffen. En daarom is het beter, om, wanneer de gelegenheid zich voordoet zooals thans het geval is te doen uitmaken aan wien eigenlijk de grond of het water toebehoort? Zou het daarom geen overweging verdienen, om aan IJdo zijn 1 verzoek toe te staan (waarlegen ook ik geen bezwaar heb) mits hij het eigendomsrecht van de gemeente erkent? Ik heb deze zaak plaatselijk onderzocht, en ik heb gezien, dal niet alleen de voorganger van IJdo, maar de meeste aanwonenden een gedeelte van het gemeentewater langs den Ouden Rijn in beslag hebben genomen; men schijnt daar vroeger evenwel nooit op gelet te hebben en de Oude Rijn is daar langzamerhand zonder toestem ming van het Gemeentebestuur ongeveer 1^ meter smaller geworden. Thans evenwel, naar aanleiding van het verzoek van IJdo, heeft men de zaak wel onderzocht, en bevonden, zooals trouwens een kind wel zien kan, dat eenige bewoners van den Ouden Rijn zoo maar zonder vorm van proces gemeente-eigendom bij hunne perceelen hebben getrokken. Ik meen daarom dat het beter zou zijn deze quaestic eerst uit te maken, en daarna aan den requestrant de gevraagde vergunning te verkenen. Oe Voorzitter. Ik geloof, dat deze zaak van ondergeschikt belang is, en dat de belangen van de gemeente genoegzaam gewaarborgd zijn, indien bet verzoek ovrt-eenkomstig het voorstel van Burg. en Weth. wordt ingewilligd. Wil men daarentegen IJdo doen wachten, totdat het omvangrijk onderzoek over den eigendom van dit stukje grond door den archivaris zou zjjn afgeloopen, dan vrees ik dat adressant daarmede weinig gebaat is. De uitbesteding voor dit werk heeft reeds plaats gehad en uitstel zou dus ongetwijfeld nadeclig voor den adressant wezen. Bovendien acht ik 't ook wel eenigszins on billijk om IJdo te doen lijden voor een toestand, waar ook vele anderen schuld aan hebben. De heer Was. 't Spijt mij, M. d. V., dat uwe inlichtingen mij niet bevredigd hebben. noemt dit een zaak van weinig belang, en daar moet ik tegen op komen. Het is toch een feit, dat door het aanbrengen van die plankijsen en het uitbouwen achter de perceelen de Oude Rijn te dier plaatse 1.50 M. smaller is geworden. En nu acht ik het voor eene gemeente een zaak van veel gewicht of zij in een harer vaarwateren anderhalven meter meer of minder vaarwijdte bezit. Of die vaarwijdte daar op dit oogenblik noodig is, doet m. i. tot de zaak niets af. Wij weten immers niet of de gemeente in de toekomst die ruimte niet noodig zal hebben. Wanneer de heer IJdo erkent, dat deze strook grond gemeente- eigendom is, dan zal hij ook geen schade lijden, omdat het uitstel dan vervalt. Hij kan dan onmiddellijk met het werk een aanvang maken, en de gemeente krijgt dan een stuk in het archief, waaruil ten allen tijde het recht van de gemeente op die strook grond of water kan blijken. De Voorzitter. Ik heb niet veel bezwaar om uw voorstel over te nemen, daar ik durf veronderstellen, dat de heer IJdo geen bedenking zal bebben het eigendomsrecht van de gemeente te erkennen omdat hij er te groot belang bij heeft dadelijk met den bouw te kunnen aanvangen en bij er wel nimmer eenig nadeel van zal ondervinden. De beer Zillesen. Mij dunkt, M. d. V., dat als men thans den heer IJdo dwingt deze verklaring af te leggen, hjj zijn recht wel wat te veel uit handen geeft. Bovendien vind ik 't ook niet noodzakelijk of spoedeischend; ik meen, dat 't daarvoor nog vroeg genoeg zal zijn, als de gemeente te eeniger tijd deze strook gronds zelf noodig mocht hebben. De Voorzitter. Ik acht 't wel wat overdreven, om zich zoo bezorgd te maken over de vermeende rechten van den heer IJdo. Op 't oogen blik beeft hij met het afleggen van een dergelijke verklaring het meeste belang. De heer De Sturler. Ik geloof, dat 't ons juist om dat gene te doen is, waarvoor de heer Zillesen zoo zeer vreestwij wenschen door het uitlokken van een dergelijke verklaring, IJdo zijne vermeende rechten te zien opgeven, om zoodoende uit te maken, en wel voor goed dat deze grond aan de gemeente behoort. De lieer Zillesen. Maar is een dergelijke handelwijze niet eenigs zins hard tegenover den adressant? Andere personen hebben hetzelfde gedaan, maar hun is een zoodanige bezwarende bepaling niet opge legd. ik acht 't daarom onbillijk om van IJdo alleen deze voorwaarde te eischen. De heer Was. Gaarne ben ik bereid mijne bewering nog kortelijk toe te lichten. Bij den heer IJdo is bijna gebeurd, wat vroeger bij andere per sonen heeft plaats gevonden; meenende dat het zijn eigendom was, wilde hij het plankijs achter zijn perceel laten bebouwen, waardoor feitelijk een gedeelte gemeentegrond aan zjjn perceel zou worden verheeld. IJdo komt thans vergunning vragen om op dien grond te mogen bouwen, doch. beweert, dat de walmuur en de plaats, waar het plankijs ligt, reeds tot zijn perceel behooren. Tenen de inwilliging van dit verzoek heb ik geen bezwaar, mits hij maar verklaart dat het gemeente-eigendom is, hetgeen zoo duidelijk mogelijk blijkt. En wat nu die andere menscben betreft, die ge meente-eigendom zonder toestemming van den Raad hebben inge nomen, als de gemeente naderhand die strook grond noodig mocht hebben, dan zou 't voor mij geen bezwaar zijn om door die menschen hunne betimmeringen weer te laten afbreken. Het is hun eigen schuld, dat zij zonder vergunning gemeente-eigendom hebben inge nomen. Wij zitten hier niet alleen om uitvoering te geven aan bestaande voorschriften, maar wjj moeten ook voor de toekomst voor de rechten van de 'gemeente zorgen. De heer Zillesen. Maar als IJdo bezwaar maakt een dergelijke verklaring af te leggen? De heer Was. Dan zal in rechte moeten worden uitgemaakt wie de eigenaar is! De discussiën worden alsnu gesloten en het voorstel van Burg. en Weth. gewijzigd overeenkomstig het amendement van den lieer Was, zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XVI. Voorstel omtrent de voortzetting van de herstelling der vesting muren van den Burg. (Zie Ing. St. n'. 169.) Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen. XVII. Verzoek van de Leidsche Melkinrichting omtrent hel door graven van den Rijnsburgersingel en het maken van een brug, in verband met de demping van een gedeelte der Rijnsburgersingelgracht. (Zie Ing. St. n'. 170 en 171.) De Voorzitter. Alvorens tot de behandeling van deze zaak over te gaan, wenschte ik den Raad mede te deelen, dat de kans op gehcele demping der sloot vermeerderd is. daar door de Albumine fabriek en door den eigenaar van de huizen aan den hoek van den Singel en de Haarlemmertrekvaart heden morgen een adres tot Burg. en Weth. is gericht, waarin zij nader op demping der geheele sloot aandringen en eerstgenoemde zich onder zekere voorwaarde bereid verklaart het gedeelte sloot gelegen voor het perceel van de weduwe De Bink voor hare rekening te dempen. De tijd is te kort geweest, om met de directie van die fabriek nog over die voorwaarden te onderhandelen, maar ik durf wel te veron derstellen, dat de onderhandelingen wellicht tot een goed resultaat zullen leiden. De heer Van Hoeken. M. d. V.Ik wenschte te vragen of onder die demping ook bedoeld wordt het gedeelte bij de nieuwe huizen van Van Zoelen? De Voorzitter. Die eigenaar heeft zich ook bereid verklaard in de kosten bij te dragen. De demping zal zich dan uitstrekken tot de Haarlemmertrekvaart. De beer Van Hamel. M. d. V.! Uwe mededeeling van daareven doet mij genoegen, want ik was voornemens voor te stellen de be handeling van deze zaak tot de volgende Vergadering aan te houdeó. Er zijn mij na de vaststelling van het rapport der Commissie van Financiën nog eenige bizonderheden bekend geworden o. a. dat er bij Burg. en Weth. zou zijn ingekomen een schrijven van den voor zitter van 't Bestuur der Vereeniging tot verbetering der volksgezond heid en een advies van het Bestuur dier Vereeniging, naar aanleiding van een aan die Vereeniging gericht verzoekschrift van aanwonenden aan de Rijnsburgersingelsloot en naar aanleiding van een aan Burg. en Weth. gerichte missive van de Directie der Albuminefabriek. Hierbij zijn op 't laatste oogenblik nog gekomen de beide brieven, waarvan U zooeven sprak, nl. van de Directie van de Albumine fabriek en van aanwonenden langs de Rijnsburgersingelgracht. Nu komt 't mij voor, dat alvorens de Raad een beslissing in deze zaak nam, 't wenschelijker zou zijn, dat hij eerst kennis nam van den inhoud dezer stukken. Daarom had ik willen voorstellen de behan deling dezer zaak aan te houden. De heer Zaalberg. Mag ik voorlezing verzoeken van bedoeld stuk. De Voorzitter. Ik ben bereid U met den inhoud van dezen brief in kennis te stellen. Ik zal den Secretaris verzoeken dezen brief te willen voorlezen. Aldus geschiedt; de inhoud luidt: (Zie Ing. St. n°. 181.) De Voorzitter. Het spreekt van zelf dat wij in de voorwaarde zooals zij thans luidt niet kunnen treden. Op eene andere vraag of er reeds maatregelen genomen zijn om den stank te voorkomen en aan de verdere bezwaren uit den thans onhoudbaren toestand voorkomende tegemoet te komen, wil ik wel mededeelen dat aan de Albuminefabriek de verplichting is opgelegd, om door filtrage, percipitatie enz. de stoffen, die geloosd worden, onschadelijk te maken. Voordat de daartoe benoodigde inrichtingen echter geheel in orde zijn, zal er eenige tijd meê heengaan; voorloopig is men reeds met baggeren begonnen. De heer Van Hoeken. M. d. V.! Nu uit Uwe mededeelingen blijkt, dat het overige gedeelte van de Rijnsburgersingelsloot op kosten van de aanwonenden zal gedempt worden, en de kosten, die ten laste van de gemeente komen, slechts f 1000 zullen bedragen, zou 1 ik willen voorstellen de som met f 800 te verminderen. De heer Van Hamel. Was het Uwe bedoeling, M. d. V., dit punt thans toch aan de orde te stellen? De Voorzitter. Ja! Ik zou deze zaak gaarne in deze zitting nog willen afdoen. De heer Van Hamel. Dan heb ik Uwe woorden verkeerd be grepen. De coupure van de Singelsloot zal dan niet noodig zijn. De Voorzitter. Deze coupure met overbrugging is en blijft noodig, het is trouwens een verplichting, die door de Gedeputeerde Staten in 't belang van de scheepvaart is opgelegd, en ligt buiten de beoor- decling en beslissing van den Raad. Ik zou den beer Van Hoeken in overweging willen geven het crediet van f 1800 toe te staan. Indien wij minder noodig hebben, dan zal de geheele som natuurlijk niet gebruikt worden; wc kunnen thans echter niet zeggen hoeveel wij minder zullen noodig hebben, omdat de conditiën met de Albuminefabriek nog niet zijn vastgesteld. De heer Van Hoeken, 't Spijt mij het niet te kunnen doen, omdat ik niet begrijp waarvoor die f 800 noodig zouden kunnen zjjn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1890 | | pagina 2