GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 57 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 173. Leiden, 3i Juli 1890. Wij hebben de eer bij deze over te leggen bet concept Raads besluit betreffende de rekening van ontvangsten en uitgaven der ge meente Leiden, over bet dienstjaar 1889, met verzoek, nadat de re kening van het Haarlcmsche jaagpad over dat jaar zal zijn goedge keurd, dat concept op de voorgedragen wijze vast te stellen. Hierbij valt evenwel op te merken dat, zooals in ons rapport van beden is medegedeeld, nog over het dienstjaar 1889 uitgaven moeten plaats hebben, welke vóór bet sluiten van de rekening niet konden ge schieden. Met het oog hierop, nemen wij de vrijheid aan Uwe Vergadering ter vaststelling over te leggen een suppletoire begrooting ad 0166.75, strekkende oin dat bedrag te vinden uit het gedeelte van het ver moedelijk beschikbaar overschot van den dienst 1889 en het artikel onvoorziene uitgaven der begrooting voor 1890 met genoemde som te verhoogen, alsmede een slaat bedoeld bij art. 14 der voorschriften betreffende de gemeenterekening om bedoelde uitgaven rechtsstreeks uil den alsdan verhoogden post van onvoorziene uitgaven te doen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth van Leiden. De Raad der gemeente Leiden. Gezien de rekening en verantwoording van de inkomsten en uit gaven der gemeente over het dienstjaar 1889 door Burg. en Weth. nevens de hun door den Gemeente-ontvanger aangeboden rekening met al de daarbij behoorende bescheiden ingevolge art. 219 der wet van den 29sten Juni 1851 (Staatsblad n'. 85) op den 14den Juli 1890 overgelegd. Overwegende, dat de rekening van den 31stcn Juli 1890 af ter secretarie dezer gemeente voor een ieder ter lezing nedergelegd en algemeen verkrijgbaar gesteld is overeenkomstig het bepaalde bij ge meld art. 219 van genoemde wet. Gelet op het rapport der Commissie van Financiën, op de artt. 221 en 222 der meergenoemde wet en op het besluit van de Gedepu teerde Staten der provincie Zuid-Holland in dato 10 Augustus 1880, n#. 1, (Provinciaal blad n°. 48). Heeft besloten: 1°. de rekening goed te keuren en voorloopig vast te stellen het bedrag der ontvangsten tot de som van achthonderd vjjf en veertig duizend zeshonderd vier gulden acht en een halve cent, 845004.08' en dat der uitgaven tot de som van zevenhonderd drie en vijftig duizend vijfhonderd twee en tachtig gulden acht en een halve cent753382.08' en mitsdien sluitende met een batig saldo van 92022. Zegge twee en negentig duizend twee en twintig gulden. 2°. het bedrag van hetgeen als oninbaar is afgeschreven: a. Hoofdstuk II, Volgn. 5 en 6 wegens Plaatselijke Directe Belas tingen te bepalen op de som van vijfduizend negenhonderd acht en dertig gulden vijf en zeventig centsf 5938.75 b. Hoofdstuk IV, Volgn. 33. Boeten wegens overtre dingen in zake van Plaatselijke Belastingen 155.87' c. Hoofdstuk IV, Volgn. 38. Andere ontvangsten niet tot de vorenstaande behoorende320.80 Alzoo te zamen ter somma van6415.42' Zegge zesduizend vierhonderd vijftien gulden twee en veertig en een halve cent. 3°. het bedrag van hetgeen nog blijft te verhalen, hetwelk in de eerstvolgende rekening behoort te worden verantwoord, vast te stellen op de som van achthonderd zes en zeventig gulden negen en negen tig cents. 876.99). Gedaan te Leiden ter openbare Raadsvergadering van den N9. 173. Leiden, den 31 Juli 1890. Overeenkomstig de bepaling van art. 219 der wet van den 29en Juni 1851 (Slbl. n°. 85), hebben wij de eer aan Uwe Vergadering over te leggen de rekening en verantwoording der inkomsten en uit gaven dezer gemeente, over het jaar 1889, met de daarbij behoorende bescheiden, die ons volgens art. 115 dier wet door den ontvanger op den 14 Juli 1890 ter hand zijn gesteld. Naar aanleiding daarvan nemen wij de vrijheid U tot toelichting dezer rekening mede te deelen, dat de gelden welke bij het sluiten der gemeenterekening over het jaar 1888, ter voldoening van den laatsten betalingstermijn in zake den bouw eener kegelbaan met biljartzaal op bet terrein van den Burg, ten bedrage van f 181.90 welk bedrag evenwel, vermits die termijn eene som van 417.40 bedroeg, bij Raadsbesluit dato 20 Maart 1890 goedgekeurd door de Gedeputeerde Stalen dd. 1 April 1890 met 235.50 is verhoogd, en van de achterstallige coupons der in 1882 aangegane 4 pCt. geld- leening ad 68 alsmede van de nog verschuldigde betalingstermijnen en kosten voor verdere voltooiing van werken in zake den bouw van de nieuwe school der 3e klasse n°. 4, onbetaald waren gebleven en waarvan de betaling bij besluit Uwer Vergadering van den 29 Augustus 1889 gewijzigd bij besluit van den 2 Januari 1890 ten laste van den post «Onvoorziene Uitgaven" der begrooting van 1889 was aangewezen, thans zijn voldaan en onder dien post zijn verantwoord, met uitzondering evenwel van een coupon n°. 487t verschenen 1 Juli 1884 en een coupon n°. 486e verschenen 1 Juli 1888. Zamen tot een bedrag van f 4, welke nog niet ter inwisseling zijn aangeboden Vervolgens brengen wij onder Uwe aandacht dat op Volgn. 155 een som van f 166.75 alsnog te voldoen blijft wegens in te wisselen coupons zjjnde nos. 595c en e a 1.75 verschenen 1 Juli 1889, nos. 307, 308, 309, 412, 413, 414, 415, 416 en 508 a 17.50 en n'. 600? a 1.75 verschenen 1 Januari 1890, n'. 487t a 2 verschenen 1 Juli 1884 en n°. 486e a f 2 verschenen 1 Juli 1888 en dat door Commis sarissen der Stadsbank van Leening nog geen bestemming is gegeven aan de som van 6000 als overschot van de bij Raadsbesluit den 4 Maart 1886 toegestane 10000 verhooging van het ter hunner be schikking gestelde kapitaal, waardoor die som alsnog op de begrooting intact blijft. Bedoelde gelden uitmakende een bedrag van 6166.75 hoezeer in de begrooting voor het dienstjaar 1889 begrepen, konden evenwel vóór het sluiten der gemeentcrekening van dat jaar niet worden vereffend, waarom wij de vrijheid nemen om voor die uilgaven bij deze een staat te voegen bedoeld bij art. 14 der voorschriften en alzoo de betaling daarvan te brengen ten laste van het artikel «On voorziene Uitgaven" voor het jaar 1890, waartoe wij mede hierbij overleggen een suppletoire begrooling strekkende om uit het saldo der rekening over 1889 de ontvangst voor 1890 tot een gelijk bedrag te verhoogen legen dezelfde verhooging van het artikel Onvoorziene Uitgaven, zoodat de overbrenging dezer uitbetaling op den dienst van dat jaar geen invloed uitoefent. Wij dienen verder op te helderen het verschil dat er bestaat tus- schen de eindcijfers der begrooting en die van de rekening. Beginnende met de ontvangsten blijkt dat minder is ontvangen eene som van 14183.77 daar het totaal bij de begrooting is geraamd op de som van f 766559.welke som evenwel krachlens Raadsbe sluiten van 28 Maart, 26 September 1889, 2 Januari en 19 Juni 1890, goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland den 16 April, 8 October 1889, 28 Januari en 30 Juni 1890 is verhoogd met een bedrag van 93228.85^ en alzoo gebracht op 859787 85£. Echter valt nog op te merken dat het restant ad 89000.— der aangegane conversieleening op den dienst van 1889 is verantwoord, terwijl over die som reeds eene bestemming is gegeven bij Raads- hcsluit van 28 Maart 1889 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bjj beschikking van 16 April d. a. v. voor den aankoop van bet huis Breêstraat n°. 60 naast de Gehoorzaalf 7104. Krachtens Raadsbesluit van 26 September 1889 goed gekeurd door Ged. Staten bij beschikking van 8 October d. a. v. voor den aankoop van terrein en aanvulling bedrijfkapitaal ten behoeve der Gasfabriek40000. Krachtens Raadsbesluit dd. 2 Januari 1890 goedge keurd door Ged. Staten dato 28 Januari 1890 ƒ11935.12 tot gedeeltelijke bestrijding der uitgaven welke vóór het sluiten der gemeenterekening van 1888 niet konden plaats hebben11935.12 Op grond van het Raadsbesluit van 11 October 1888 tot overdracht van de noordelijke Sluisdeuren enz. van de Naakte Sluis in onderhoud aan de provincie Zuid- Holland in verband met de overneming van het Delftsche Jaagpad1625. Te zamen 60664.12 Daarentegen is krachtens Raadsbesluit van 21 Juni 1889 van de Bank van Leening terug ontvangen een kapitaal van5000. alsmede de assurantie-penningen wegens den brand der Gehoorzaal49277. en wegens den verkoop aan de Kon. Ned. Grofsmederij van een gedeelte aangeplemp- lengrond der Zijlsingelgracht345.50 eindelijk moeten voor belegging worden aangewezen de niet gebruikte gelden in zake den bouw van de school 3de klasse n°. 4 aan de Langebrug8983. Te Zamen 63705 50 Tot kapitaalbelegging op den dienst 1891 zal alzoo behooren te worden aangewezen een bedrag van ƒ91941 38. (Zie de toelichting op de betrekkelijke artikelen der begrooling voor 1891). Zooals uit het vorenstaande blijkt, moet een bedrag van 6166.75 wegens uitgaven die nog over 1889 moeten worden gedaan, op den post «Onvoorziene Uitgaven" voor den dienst 1890 worden overge schreven, tengevolge waarvan het batig saldo van den dienst 1889 als eerste post in ontvangst op de begrooting voor 1891 wordt uit getrokken op 85855.25. De posten waarop minder is ontvangen dan de daarvoor op de be grooting geraamde sommen, bestaan in de navolgende als: Volgn. 3. 50 opcenten op de hoofdsom der belasting op het per soneel187.55 Ter zake is ontvangen van den dienst 1888/89 22534.58 en van den dienst 1889/90 44928.87, samen 67463.45. De raming bedreeg 67651, zoodat een bedrag van 187.55 minder is ontvangen. Volgn. 5. Plaatselijke Directe Belasting2302.21 Hiervoor is op de begrooting geraamd 136500. Vermeerderd met 5 pCt. voor kwade posten6825. zoodal geheven moest worden 143325. Het totaal cijfer van het kohier bedraagt slechts140844.81 dus minder dan geheven mocht worden, 2480.19 Volgn. 9. Opbrengst der wik-, weeg-, meet- en keurloonen9.51 Volgn. 10. Opbrengst voor banken of staanplaatsen in hallen, op markten en dergelijke openbare plaatsen. 226.50 Door minderen aanvoer van runderen en schapen ter markt zijn de ontvangsten beneden de raming gebleven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1890 | | pagina 1