84 N°. ioa. N°. Aan den Raad dep gemeente Leiden. De ondergetekende, onderwijzeres der 3de klasse aan de openbare school der 2e klasse voor Jongens en Meisjes (Leerschool verbonden aan de Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen alhier! gevoelt zich tot haar groot leedwezen verplicht om redenen van ge zondheid ontslag uit hare betrekking te vragen en hescheidenlfik Tverleenem VCrZ°eke" haar dil °nlslaS V«edig mogelijk Leiden, den 6en Mei 1890, 't Welk doende enz., A. J. Gremer. Leiden, den 7en Mei 1890. heden l»'?al-Vd1 uitno®^8in8. vcr™t in uwe apostille van heden n 1453, heb ik de eer U te berichten, dat de zeer verdien stelijke onderwijzeres, mejuffrouw A. J. Gremer zich tot mijn leed- Vcrpl,cht acht om redenen van gezondheid haar ontslag te Yi airen. lk neem bescheidenlijk de vrijheid U in overweging te geven den Gemeenteraad voor te stellen het gevraagd ontslag met den laatsten dezer maand eervol te verlecnen. 0 UL" ,aalslen Aan den Heer Burg. der Het Hoofd der Leerschool verbonden gemeente Leiden. aan de Kweekschool. J. A. Van Dijk. N°. 101. Leiden, 8 Mei 1890. Ten aanzien van nevensgaand verzoek van A. H. Couturier hebben wij de eer U het volgende mede te deelen. Krachtens Raadsbesluit van 18 April 1889 is het huis Breestraat n. 60, door de gemeente aangekocht in verband met eventueele ver- grootmg van de Gehoorzaal, aan adressant bij schriftelijk contract verhuurd voor den tijd van één jaar ingegaan op 1 Mei 1889 en mitsdien zullende eindigen den laatsten April 1890 voor f 400 ner jaar, lerwyl de verhuurders zich de bevoegdheid hebben voor- behouden de huur tusschentijds op te zeggen mits daarvan minstens zes maanden te voren aan den huurder kennis gevende. Deze bepaling is in het contract opgenomen voor het geval vóór den afloop van den huurtijd tot verikouwing van de Gehoorzaal mocht worden overgegaan. Wat nu de bewering van adressant betreft dat hem bij de be sprekingen over de verhuring gezegd zoude zijn dat hjj minstens twee jaren in het bezit van bet gehuurde zoude kunnen blijven, deze bewering is onjuist. J Door den Voorzitter van ons College is nl. aan den huurder mede gedeeld dat hij er wel op rekenen kon niet vóór 1 Mei 1890 het huis te moeten verlaten op grond dat de noodige gelden voor de vergrooting van de Gehoorzaal bij de behandeling van de begrooting voor 1890 zoude worden aangevraagd en dat, wanneer de Gemeente raad die gelden mocht toestaan, met de verbouwing vermoedelijk met voor Mei van dat jaar een aanvang zoude worden gemaakt. Mocht daarentegen de Raad het om welke reden dan ook wen- senelijk achten de verbouwing nog een jaar uit te stellen en de gelden te brengen op de begrooting voor 1891, dan zoude er geen bezwaar bestaan de huur nog met een jaar te verlengen. Uit een en ander blijkt duidelijk dat er aan adressant geenerlei toezeggin» is gedaan om op een gebruik van minstens twee jaren te kunnen rekenen, aangezien alles afhing van den tijd waarop met de verbouwing in gevolge hetgeen ter zake door den Raad zoude worden besloten een aanvang moest worden gemaakt. Adressant wist dat de huur uit den aard der zaak van zeer tijdelijken aard moest wezen in verband met het doel waarmede het huis door de gemeente was aangekocht op grond waarvan dan ook het huurcontract slechts voor den tijd van een jaar is aangegaan nog wel met de bevoegdheid van de verhuur ders om de huur vroeger te doen eindigen. Intusschen komt het ons voor dat, al moge dan ook geheel ten onrechte door adressant worden beweerd, dat hij gegronde redenen had er op te kunnen rekenen gedurende langer tijd dan bij contract was bepaald in het bezit van het huis te blijven, er wel termen be staan hem eenigszins te gemoet te komen in de finaneiëele nadeelen door hem geleden, en wel door de huur niet over het geheele jaar in te vorderen. 8 J Na den brand der Gehoorzaal op 4 Augustus jl. is bovendien door ons College aan adressant bij missive van 23 Augustus d a v te kennen gegeven dat gebruik zoude worden gemaakt van de bevoegd heid krachtens liet contract om de huur hinnentijds te doen eindigen en dat alzoo de huur werd opgezegd tegen 24 Februari 1890, tot welke handeling wij meenden verplicht te zijn met het oog op de mogelijkheid dat tegen dien tijd met de verbouwing der Gehoorzaal een aanvang zoude worden gemaakt. Nu zulks niet het geval bleek te zijn behoefde de huurder de woning uit den aard der zaak niet met Februari te verlaten, doch tengevolge van bovenbedoelde mededeeling en van de daaruit ont stane onzekerheid heeft adressant wellicht ecnige schade geleden zoo wat de verhuring zijner kamers betreft als in de uitoefening van zijne zddR. vri5„Pe" üw.e Vergadering mitsdien in overweging adressant vrijstelling te verleenen van de betaling van het laatste kwartaal van de huur en wel tot een bedrag van f 100 zijnde de huurprijs 400 per jaar. v J Aan den Gemeenteraad. kocht) waarop mij geantwoord is ik zulks vast voor twee jaar konde huren en misschien er wel langer in zoude kunnen blijven wonen daar die verbouwing nog ver af was. De borgstelling aan de huur verbonden noopte mij (om reden ik mijnen borg niet voor twee jaar borgtocht dorst te vragen) zulks mondeling voor twee jaar en schriftelijk voor een jaar te aanvaarden. Nu de schade door mij geleden bij den brand der Stadszaal (door waterschade, breking en wegraking slecht vergoed wordt. Installatie mijner zaak welke nu weder gedeeltelijk verloren is, ziekte mijner vrouw gedurende zes weken (tengevolge van den schrik) zijnde onder behandeling geweest van den VVelEd. Dr. Kist en nu het laatst nog weder verhuizen. Ik hoop de EdelAchtb. het gewone gezegde zullen indachtig zijn (driemaal verhuizen gelijk staat met eene maal brand) zoodat dit jaar voor mij in plaats (door de bewonin" van du perceel) een voordeclig jaar eene bepaalde ruïne is. Tevens is bij de opneming (na den brand der Stadszaal) van wege de assurantie nieuwe behangen, restauratie van plafonds toegezegd, doch op mijn aanvrage om restauratie is geantwoord zulks de moeite niet meer was, zoodat ik nog om fatsoenlijk te kunnen wonen veel voor eigen rekening heb gedaan en de overtuigende fladderende behangen nog voorhanden zijn. Nu nog de schade van het niet passende van klecden, gordijnen enz. in een ander huis en de schade met de lustrumfeesten daar ik nnjn inwonenden heer student binnenstijds de kamer heb op moeten zeggen. r Al deze redenen bij elkaar hoop ik de EdelAchtb. zal doen be sluiten mij niet alleen al deze schade met talrijk gezin te doen dragen. Hopende goedgunstig op dit schrijven moge beschikt worden blijf ik achtend, J A. II. Couturier, Kapper Breestraat n°. 60. Leiden, den 10 Mei 1890. Mij hebben de eer Uwe Vergadering wederom voor te stellen om evenals andere jaren, de tienden voor den oogst en de jaarscharc dezes jaars onder de gemeente Leiderdorp te veld staande, ter ver mijding van kosten, onder de hand tegen taxatie van twee deskun digen, aan de tiendplichtigen af te slaan, ten zij deze zich met de taxatie niet mochten vereenigen, in welk geval eene openbare ver pachting daarvan het noodzakelijk gevolg zoude zijn. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 103. LICHTSTERKTE. Resultaten der waarnemingen aan de Gasfabriek te Leiden van 27 April—3 Mei 1890. Datum. Uur. Aantal. Gemiddelde Eng. Standkaarsen. April Mei 27 28 29 30 1 2 3 7.45—9.43 7.45-9.43 7.45—9.45 7.45—9.30 7.45—9.45 7.45—9.30 7.45—9.45 7 8 7 8 7 8 8 16.8 16 5 16.8 167 16.7 16.8 17.0 N°. 104. Leiden, 13 Mei 1890. Burg. en Weth. van Leiden. Aan de Edel-Achth. HH. Leden van den Gemeenteraad van Leiden. De groote schade welke ik heb door de aanst. ontruiming van bet huis thans door m(j bewoond noopt mij tot de EdelAchtb. ïleeren te wenden met het verzoek eene billijke schadevergoeding voor al de schade ondervonden bij den brand der Stadszaal en nu nog te onder- vinden bij de aanst. ontruiming. Bij de huring van het huis is mijne eerste vraag geweest aan Burg. en Weth. of zulks slechts voor één jaar was (daar ik wist dat pand door de gemeente voor eenen eventueelen verbouw was aange- Naar aanleiding van nevensgaand verzoek van P. J. Van Hoeken geven wij Uwe Vergadering, na overleg met den Voorzitter der Com missie van Fabricage, in overweging aan adressant tot wederop- zeggens vergunning te verleenen om in plaats van de percelen aan de Haven n'. 14, 15 en 16, een houtloods te bouwenP op een e- mctselden voet, samengesteld uit stroken met open tusschenruimten en daarvoor af te wijken van het voorschrift van art. 221 der Al«e- meene Politieverordening, uithoofde er geen brandgevaar bestaat Öen de passage aldaar niet groot is. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan HH. Burg. en Weth. der gemeente Leiden. u GuCft met ve^s®huldlgd( n eerbied te kennen Petrus Johannes Van Hoeken houthandelaar wonende alhier, dut hij op den grond der perceelen n°. 14, 15 en 1 aan de Haven eene houtloods wenscht te bouwen op een gemetselde steertenvoetin"' loodsen Jg6V0esde schetsteekening even als de aldaar bestaande dat dit terrein bijna geheel begrensd is door zijne eigene ge bouwen en geen gevaar kan opleveren. b 8 Redenen waarom hij u verzoekt hem ontheffing te verleenen van de bepalingen van art. 221 der Algemeene Politieverordening. r -j _-,o 't Welk doende, Leiden, 28 April 1890. p. j. Van Hoeken. N®. 105. Leiden, 17 Mei 1890. Overeenkomstig de adviescn van den Directeur der Kweekschool voor onderwijzers en den Districtschoolopziener, geven wij Uwe Ver gadering in overweging over te gaan tot de benoeming van een leeraar aan de Kweekschool, waarvoor wordt voorgedragen J. A. M Riik sedert 13 October 1887 tijdelijk met die betrekking belast. De bovengenoemde rapporten zijn in de Leeskamer ter inzage van de leden nedergelegd. 8 Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Te Leiden ter Boekdrukkerij van GEBROEDERS MURE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1890 | | pagina 2