14 de geschiedenis der kerken, waarin de Walen tot op heden hunne godsdienstoefeningen hebben gehouden, Ue bepaling eenmaal gemaakt zijnde is het noodig en niet meer dan getuigende tan achting voor het Uagelijksch Bestuur, aan dat College de ontwikkeling van de zaak over te laten. Evenwel moet de uitvoerbaarheid worden aange toond om een gemakkelijk te doen verwijt te ontgaan. Van daar M. de V. de weg in algemeenen zindien wij als toelichting op ons laatste voorstel hebben aangegeven en die gevolgd kan worden. Ook dient opgemerkt te worden dat de stichting van de hier be doelde inrichting door onze voorstellen in geen enkel opzicht vertra ging behoeft te ondervinden, indien bet Uagelijksch Bestuur den door ons opgegeven weg volgde. Het kerkje in het Gereformeerde Weeshuis is ongetwijfeld onmiddellijk in gebruik of in huur te ver krijgen en in 1893 kan dan definitief de voormalige Duitschc kerk op de Lammermarkt tot Waalsche kerk, naar het genoegen van den Waalsche kerkeraad, worden ingericht. Hiermede M. de V. meenen wij voor het oogenblik genoeg gezegd te hebben om de wenschelijkheid van het aannemen van onze voor stellen aan te toonen. Zelfs aarzelen wij niet tot het Uagelijksch Bestuur het verzoek te richtenernstig te overwegen ons voorstel zooals het nader is uitgewerkt, over te nemen. Ue heer Juta. M. d. V.! In de Vergadering van 23 Januari is op mijne bedenkingen dat de geprojecteerde uitgangen bij eventueel uit breken van brand niet voldoende zouden zijn, geantwoord dat er volgens het plan 116 16 uitgangen zullen zijn. Vertrouwende op de medcdeeling van den Voorzitter aan den heer Kaiser dat het voorstel der 6 leden in die Vergadering niet in behandeling zoude genomen worden, maar dat hij, de Voorzitter, zoude voorstellen het in handen van Burg. en Welh. te stellen, was ik niet genoeg voorbereid en had de noodige gegevens niet bij mjj om die bewering te kunnen verifi- eeren. Maar bovendien de zaak was niet aan de orde. Na onderzoek is mij gebleken dat er op dit getal van 16 uitgangen nog al wat af te dingen valt. Aan de Breestraat zijn 9 deuren, welke als zoovele uilgangen zijn aangemerkt; nu kan wel elke deur ontegenzeggelijk een uitgang zijn, maar juist door een te groot aantal deuren, worden de deuropeningen, en daarop komt het aan, te smal. Voor de controle bij het binnen komen moge het gewenscht zijn; maar om het publiek de ruimste gelegenheid te geven de straat te bereiken, moesten de hoofduitgangen tegenover de groote zaal zóó ruim zijn, dat ze bjj het vertrekken van het publiek een waar vomilorium vormen. Bovendien zijn 4 van de 9 deuren slechts bereikbaar door de garderobekamers, welke bij voorstellingen bezet zullen zijn met tafels met kleedingstukkeu, kapstokken, etc. Voorts voert een trap der galerij naar het portaal waardoor een gedeelte der bezoekers der groote zaal zich zullen trachten te verwijderen. De stroom van menschen welke bij brand haastig de trap afkomen, zal zich storten op de zich voorwaarts drin gende menigte in den gang, en de schromelijkste gevolgen zullen niet uitblijven, ja wellicht daardoor die uitgang worden verstopt. Ue plaatsing van die trap aldaar, is m. i. bij het behoud van plan 116 verkeerd; indien de Raad echter ons voorstel aanneemt, dan zullen door het vrijstaan van het gebouw zóó veel meer uitgangen rechts en links kunnen verkregen worden, vooral voor de bezoekers van de groote zaal, dat die trap dón door het publiek der galerij kan gebruikt worden zonder dat ze in botsing komen met dat der groote zaal. In waarheid zijn er aan den voorkant drie ingangen, één voor be zoekers met rijtuigen, een tweede voor de bezoekers der galerij, en der kleine concertzaal en een breedere voor de bezoekers der groote zaal; rekent men deze voor twee uitgangen, dan krijgt men 4 uit gangen in plaats van 9. Vervolgens krijgt men een uitgang tusschen de receptiekamers en de toiletkamers voor dames, uitkomende met trappen op de speel plaats achter de school van den heer Japikse, en voorts 4 ramen der '2 receptiekamers, zonder trappen naar die speelplaats, en dus uit komende op zekere hoogte boven den beganen grond, dus allesbehalve veilige uilgangen. De 15de uitgang schijnt gezocht te moeten worden in den corridor achter de concertnis, en komt uit door een klein ver trek op de speelplaats; deze uitgang is echter zoo klein, en moeielijk bereikbaar, dat niemand van het publiek daarvan zal gebruik maken, üe I6de uitgang is de bekende gang naar de Aalmarkt. Tegen de nooduitgangen op de genoemde speelplaats heb ik bovendien het groote bezwaar dat het juist nooduitgangen zijn, m. a. w. uitgangen die nimmer in gewone omstandigheden gebruikt worden, waarmede dus het publiek niet voldoende bekend en vertrouwd zal zijn; en waarvan bet twijfelachtig is of zij wel in voldoenden slaat zullen zijn als de nood aan den man komt. Men moet er bovendien op verdacht zijn dat bij het uitbreken van brand een of meer uitgangen onbruikbaar zullen zijn; stel dat bijv. achter of in de nabijheid van de orkestnis brand uitbreekt dan zijn de achteruitgang, en ook de daarbij gelegen nooduitgangen naar de speelplaats onbruikbaar. Het getal van 16 uitgangen, en daaronder versta ik goede ruime, doelmatige uitgangen, en die geen aanleiding geven dat men, om zijn leven te redden, zich aan het gevaar van armen of beenen te breken behoeft bloot te stellen is vrij denkbeeldig. Dat aantal uitgangen bedraagt slechts 6, nl. vier aan de Breestraat, een corridor uitkomende op de speelplaats; en voorts de achteruitgang. Bij het uitbreken van brand bij de orkestnis vervalt deze en bljjven er 5 over. In dit geval vei'keeren de bezoekers die vooraan links in de groote zaal zitten in de meest ongunstige omstandigheden, want zij allen zullen door den corridor links Lrachten te vluchten, maar spoedig gestuit worden door den stroom van menschen die van de galerijtrap komen, terwijl uit den hoofduitgang bij het begin der zaal ook een schare vluchtenden stroomt. Ook de veiligheid der galerijbezockers, vermeerderd met die der kleine eonccrtzaal laat veel te wenschen over, omdat het gevaar voor verslikking voor ben het grootst is, en zij dus het spoedigst moeten kunnen vluchten; toch zal er voor ongeveer de helft der galerij bezoekers, en voor het geheele publiek der kleine concertzaal slechts één trap zijn. Indien onverhoopt ons voorstel mocht worden afge stemd, dan raad ik ten ernstigste aan, langs de kleine concertzaal een flink balcon met 3 of 4 vaste trappen naar de speelplaats te maken, Wordt ons voorstel aangenomen, dan kan men aan weerszijden van het alleen staande gebouw tal van uitgangen maken, die na elk druk bezocht concert, lezing of voorstelling kunnen gebruikt worden, die dus noodwendig altijd goed in orde zullen moeten zijn, en waar heen het publiek goed den weg zal weten te vinden. Juist door de bekendheid van het publiek met dat groote aantal goede uitgangen, zal een groot vertrouwen op de veiligheid, en een gevoel van ge rustheid ontstaan dal de krachtigste wapenen zijn om het ontstaan van paniek, en daaruit volgende ongelukken te voorkomen. Men mag zich inderdaad wel eens bedenken vóór dat men ons voorstel afstemt, want men laadt daardoor een groote verantwoor delijkheid op zieli. Wanneer er naderhand een ongeluk plaats greep, waarbij menschenlevens te betreuren waren, zou men er te laat spijt van hebben deze gelegenheid, om meerdere uilgangen aan te brengen, ongebruikt te hebben laten voorbij gaan. Omtrent het rapport van den kerkeraad der Waalsche gemeente dd. 21 Januari 1890 wil ik alleen dit zeggen dat daarin eenvoudig over het hoofd is gezien het Raadsbesluit van 4 Juni 1873, waarbij de ge meente Leiden in de rechten van regenten der vereenigde Gast- en Leprooshuizen is opgevolgd; tot de bezittingen van die Gast- en Leprooshuizen behoorde de Gasthuiskerk. Niemand zal in ernst thans meer betwijfelen dat die kerk is onder het beheer der gemeente Leiden, en mitsdien mag deze er mede doen wat zij wil, ook af breken, indien de Raad zulks in 't algemeen belang noodig acht; immers beheer en beslemming dier kerk sluit krachtens art. 9 der wet op het armbestuur geen vervreemding uit. Ook in 1731 en vol gende jaren werden onroerende goederen dier gasthuizen door regenten vervreemd, welke handeling door de groote vroedschap van Leiden is goedgekeurd. Het eenige waarop de kerkeraad zich zoude kunnen beroepen is op het aan de Waalsche gemeente in gebruik geven zonder iijdsbe- paling; doch het gezond versland zegt dat wanneer een eigenaar een pand in gebruik geeft zonder tijdsbepaling, hij ten allen tijde dat gebruik kan doen ophouden. De rechtsgeleerde adviseur der ge meente heeft hieromtrent het aan de leden bekende zeer besliste ad vies gegeven. Op welke gronden de Waalsche gemeente aan Leiden een proces zoude kunnen aandoen is mij een raadsel gebleven; eene.eventueele bedreiging daartoe acht ik bangmakerij; bet zoude zeer zeker een eigenaardige wijze zijn van aan de gemeente Leiden hare dankbaar heid te bewijzen voor het gedurende 80 jaren kosteloos gebruik van de gasthuiskerk. In 1837 heeft de gemeente den grond waarop de vroegere Waalsche kerk stond, van de Waalsche gemeente overgenomen, en daaruit heeft men afgeleid, de Voorzitter heeft in de Vergadering van 23 Januari, ook in dien geest gesproken, dat tegenover dien afstand een afstand vap anderen aard moest staan, en het vermoeden geuit dat bij die gelegenheid de Waalsche gemeente van verbruikster der Gasthuiskerk, eigenaresse van dit gebouw is geworden. Uit vermoeden is door geen enkel bewijs gestaafd; integendeel, het grondige onderzoek dat heeft plaats gehad, heeft het tegendeel aan getoond en mag men als zeker aannemen dat in de ingebruikgeving van de Gasthuiskerk in 1818 geen verandering is gemaakt. De Waalsche gemeente had de Vrouwenkerk aan de Haarlemmer straat zoo slecht onderhouden dat ze in 1818 niet meer kon gebruikt worden; na te vergeefsch bij het stadsbestuur, en bij de gemeente commissie der Nederd. Herv. kerk aangeklopt te hebben om de kerk op hunne kosten te doen herstellen, heeft de Waalsche gemeente deze kerk voor afbraak verkocht, en werd een Rooinsch Katholieke geestelijke eigenaar. De daarop volgende afbraak werd echter op bevel van hooger hand verder verboden en zoo bleef die ruïne tot 1837 liggen, toen de verdere afbraak vervolgd is en door, dus op kosten der gemeente Leiden de opruiming en vulling der graven is geschiedt, dat eigenlijk door de Waalsche gemeente als eigenaresse van den grond had moeten geschieden, doch dat hare geldelijke krachten scheen te boven te gaan tegenover den afstand van dien grond aan de gemeente Leiden staan dus de kosten door deze gemaakt voor de opruiming en vulling der graven. De billijkheidsquaestie. Beweerd is dat eene aanneming van ons voorstel een daad van grove onbillijkheid zoude wezen. Mijne onder- teekening van het voorstel bewijst reeds dat ik dat gevoelen niet deel. Uitgaande van het beginsel dat een geheel vrijstaande Gehoor zaal is een algemeen belang en dat de gemeente Leiden onbetwist beheerderesse der Gasthuiskerk is, acht ik er niets onbillijks in dat zij het gebruik daarvan opzegt aan de Waalsche gemeente, nadat deze er 80 jaren kosteloos van heeft gebruik gemaakt. Indien de meerderheid van den Gemeenteraad oordeelt dat een vrijstaande Gehoorzaal, ook met het oog op de toekomst wenschelijk en noodig is, dan zoude het van de Waalsche gemeente niet meer dan behoorlijk zijn dat zy het gebouw ontruimde en aan de gemeente Leiden haren dank betuigde voor het zeer langdurig kosteloos gebruik dier kerk. Doch het tegendeel zien wij gebeuren; niet alleen wordt Leiden met de mogelijkheid van een proces bedreigd, maar ook wordt de eisch gesteld dat Leiden een ander kerkgebouw voor de Waalsche gemeente moet beschikbaar stellen. Me dunkt, niet alleen de onbillijkheid, maar ook de ondankbaarheid is geheel aan de zijde der Waalsche gemeente. Alle andere kerkelijke gemeenten hebben hunne eigen kerkgebouwen en onderhouden ze, ja zelfs nieuwe zijn gebouwd, niettegenstaande de leden waarlijk niet tot de aanzienlijken, en met vele aardsche goederen gezegenden be- hooren, men denke slechts aan de voor vele jaren gebouwde afge scheiden kerken en aan de onlangs gebouwde kerk voor de doleerende gemeente. Men kan niet zeggen, dat zij dat gebouw van haar rijkdom gesticht heeft; maar zij heeft het ten voorbeeld van anderen uit toewijding en plichtbesef gedaan. Alleen de Waalsche gemeente is de eenige die niet op eigen krachten schjjnt te kunnen blijven bestaan, maar onderstand van de burgerlijke gemeente noodig heeft. Toch telt zij vele aanzienlijken en gegoeden onder bare leden, terwijl bekend is dat hare diaconie rijk is. Men werpe mjj nu niet tegen dat.de diaconie niet voor een kerkgebouw behoe/t te zorgen! dat kan wel zijn, maar zij is toch ook een deel der Waalsche gemeente en zal het wel eerder op haren weg liggen een kerkgebouw voor de gemeente waartoe zy behoort

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1890 | | pagina 4