60 krijgen wij den grond mogelijk voor de marktwaarde, en niet voor een prijs, die de eigenaar er nu maar voor gelieft te vragen, en waarvan de Commissie getuigt, dat hij dien niet op een openbare verkooping zou bedingen. Hierbij zal ik 't voor 't oogenblik laten. De heer Zillesen. Ik zal de beschouwingen van den laatste» ge achte» spreker niet op den voet volgen, zijne conclusion deel ik mijnerzijds niet. Ik wil slechts met een enkel woord ook mijne ineening uiteenzetten. Ik begin met te verklaren, dat ik volkomen eenstemmig ben met de Commissie voor de Gasfabriek, waar zij betoogt, dat hel niet alleen wenschelijk, maar ook hoog noodig is vóór dezen winter een groote ren kolenvoorraad op te doen. Hare argumenten deel ik ten volle. Ik mag er bijvoegen dat ik cenigszins spreek uit eigen ervaring. Ik ben industrieel zij het dan ook op zeer bescheiden voet, maar wij hebben toch voor onze fabriek een vrij aanzienlijke hoeveelheid steen kolen noodig. In de tien jaren sedert ik deelgenoot in mijne firma hen hebben wij die ook steeds kunnen krijgen per waggon en naar mate wij noodig hadden, niet alleen des zomers maar ook des winters, liet contract liep evenals bij de Gasfabriek tot 1 April, en aan de voorwaarden werd altijd trouw de hand gehouden. Niet alzoo verleden jaar, toen hebben wij moeilijkheden ondervon den. En dit jaar schijnt hel nog erger te worden, althans de omstan digheden wijzen op de mogelijkheid, zooal niet van werkstakingen, dan toch hierop dat gedurende cenigen tijd de vraag veel grooter zal zijn dan het aanbod. Wij hebben te doen met drie leveranciers en alle drie hebben ons, zonder dat zij daarbij eenig belang hebben, den raad gegeven ons tijdig van kolen te voorzien, zij het ook tegen hooger prijs. Het gevolg is dan ook geweest dat wij in den laatsten tijd voor elke waggon f 13 meer hebben moeten betalen dan bij den aanvang; wij hebben dit gedaan alleen om gevrijwaard te zijn tegen over eventualiteiten. Wanneer eene kleine onderneming zoo handelt, zal a plus forte raison eene gasfabriek wel voorzichtig mogen zijn. Zoo men daar geen voorraad kolen heeft, staat men bloot aan allerlei ongemakken en moeilijkheden. Men moge zeggen: wij hebben een contract, maar a l'impossible nul n'est tenu, als er geen kolen meer zijn, kan men procedeeren, boeten opleggen enz., maar toch middelerwijl voor het feit staan dat de fabriek geen kolenvoorraad meer heelt. Ik beaam in deze ten volle het gevoelen van de Commissie voor de Gasfabriek. Wat nu betreft het tweede gedeelte van het voorstel: de uitbrei ding van het terrein, ik heb mij zelf persoonlijk overtuigd van den toestand, die uibreiding kan niet anders geschieden dan aan de Oostzijde door aankoop van een gedeelte grond van den heer Barncveid, wanneer natuurlijk gebleken is de noodzakelijkheid van meer terrein te moeten hebben. Vooralsnog zie ik evenwel niet in dat zulks direct noodig is, omdat, zoo ik mij niet bedrieg, op de bestaande ruimte waar de ovens slaan zeker nog wel vijf of zes ovens kunnen geplaatst worden, wat voor den eersten tjjd wellicht voldoende zal zijn. Wanneer de noodzakelijkheid van uitbreiding werkelijk gebleken was, zou ik mijne stem wel aan het voorstel willen geven, zelfs bij de overtuiging dat de gevraagde prijs verre boven de waarde is. Ik kan er wel in komen dat incn gebruik maakt van de omstandigheden. Wanneer iemand een huis bewoont dat onteigend wordt, krijgt hij er altijd veel meer voor dan het waard is. Over dat bezwaar zou ik dus wel kunnen heenstappen, wanneer zooals gezegd de uitbrei ding bepaald noodzakelijk was. Nu is evenwel, naar het mij voorkomt, dit niet voldoende geble ken. Aan de Noordzijde toch van den Singel hebben wij bij den gas houder een groot terrein, en daar dunkt mij, bestaat voldoende ge legenheid om kolen op te slaan. Dit wordt door de Commissie voor de Gasfabriek ook niet ontkend. Zij zegt: Daartoe is plaats aan de Oostzijde van den gashouder,, doch dan wordt elke waggon daar ge stort en later weer vervoerd tot voor de stokerij, bezwaard met circa f 15, ongerekend de waardevermindering door open ligging. Dat cijfer van ƒ15 is werkeiijk zeer raadselachtig voor mij. Er is een spoorlijn die er langs loopt. Mij dunkt, dat de meerdere kosten alleen zouden bestaan in het leggen van een zijspoor, het aanschaffen van enkele wagens meer tot- vervoer en het bouwen van loodsen, omdat ik ook van gevoelen ben dat gaskolen niet blootgesteld mogen worden aan de inwerking van de lucht. Ik verbeeld mij, dat als men eenmaal de mogelijkheid erkent om de kolen daar te bergen, dit dan ook de volgende jaren zal kunnen geschieden; en als de onkosten dan over de verschillende jaren ver deeld worden, komt men denkelijk tot een veel lager bedrag dan f 15 per waggon. Mocht het blijken, dat dit 't geval niet is, dat de kosten van vervoer inderdaad zulk een hoog cijfer bedragen, en ver grooting van terrein werkelijk noodig is, dan zal ik mijne stem aan den aankoop niet onthouden. De heer De Sturler. M. d. V. 1 ln het rapport van de Commissie van Financiën is mij één zaak opgevallen. Zij zegt op bladz. 67, dat als uit de discussiën van den Raad de wenschelijkheid van den aan koop van den grond blijken mocht, het wenschelijk ware dan nog maals met den heer Barneveld in onderhandeling te treden ten einde te trachten het terrein voor een geringer som te bekomen. Ik meen, dat men dan juist den verkeerden weg zou inslaan. Men kan gemakkelijk begrijpen, dat de eigenaar van de gronden dan de sterkste partij zou zijn, en aan zijn eenmaal genoemden prijs niet alleen zal blijven vasthouden, maar zeer waarschijnlijk den vraagprijs zal verhoogen. Dat is mijne, en zoo ik meen de opvatting van ieder koopman. Vervolgens trof het mij, dat nog in het rapport te lezen staat: «Wanneer wij nu de kolen aan den anderen kant van den Singel gaan bergen dan zouden de kolen door open ligging in waarde achter uit gaan. Wij zullen dus loodsen moeten gaan bouwen en zouden wij zoodoende op groote kosten gejaagd worden, niet alleen door den loodsenbouw, maar ook, omdat men genoodzaakt zal wezen den onder grond te versterken, wil men niet het gevaar loopen dat door het enorme gewicht de ondergrond in den omtrek der gashouder opperst, en daardoor het bestaan der gaskuip zelve in gevaar wordt gebracht". De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik wil gaarne even ant woorden op de bedenking van den heer De Sturler tegen het rapport van de Commissie van Financiën. Wanneer ik mij niet vergis heeft de heer De Sturler dit niet verkeerd begrepen, maar verkeerd ge lezen. De Commissie van Financiën heeft den Raad niet geadviseerd Burg. en Weth. uit te noodigen nadere schriftelijke inlichtingen te verstrekken omtrent de gronden die aankoop van hel terrein van den heer Barneveld noodzakelijk maken, maar omtrent de gronden, die aankoop van grooteren kolenvoorraad vóór den winter wenschelijk maken. Nu erken ik, dat wanneer eenmaal uitgemaakt was dat aankoop van grooteren kolenvoorraad volstrekt noodzakelijk was, de positie van de gemeente tegenover den heer Barneveld eenigermate vermin derd zoude zijn. Dat hebben wij ook wel gevoeld toen wij ons rapport opstelden, doch zwaarder dan die erkenning woog onze over tuiging, dat w(j geen besluit mochten nemen tot aankoop van een grooteren kolenvoorraad, vóórdat ons daarvan de volstrekte noodza kelijkheid was gebleken. En dat was in ons oog in het geheel niet het geval. De zaak was dus niet in staat van wijzen. Wij moeten o. i. vooraf na afdoende schriftelijke inlichtingen de vraag beantwoor den, is aankoop van grooteren kolenvoorraad noodzakelijk. Eerst na een bevestigend antwoord op die vraag, kunnen wij de andere vraag beantwoorden: waar zullen wij dan dien voorraad bergen; op het terrein van den heer Barneveld of op het terrein dat wij reeds hebben. Ik voor mij zou aan liet laatste de voorkeur geven. De heer De Stdrler. De heer Fockema Andreae heeft in zooverre gelijk dat ik niet de letter, maar de consequentie daaruit voortvloeiende heb gelezen. De heer Van Reenen. M. d. V.! Wanneer men naar Amsterdam gaat dan ziet men bij de gasfabriek aldaar de kolen opgetast liggen onder eenvoudige overkappingen. Wanneer het nu werkelijk van zoo groot belang is, dat de kolen afgesloten van de buitenlucht blijven, zou men dan in Amsterdam in dat opzicht zoo roekeloos handelen? Wij zouden op het terrein dat wij hebben aan de Noordzijde van de Singelgracbt eenvoudige overkappingen kunnen maken en de kolen die enkele wintermaanden daar bewaren. Bij de vele werkeloozen die er in den winter zijn, zouden wij bovendien een weldaad doen, wanneer de kolen van dat terrein naar de bestemde plaats werden gebracht. Afgescheiden evenwel van dit alles rijst bij mij de vraag: is het bij mogelijke uitbreiding van onze gemeente, en bij het veel grooter gasverbruik niet wenschelijk om in een ander gedeelte der gemeente een tweede gasfabriek op te richten? Zullen wij later niet tot de ervaring komen, dat hel buizennet onvoldoende is om het geheel te voeden? En mocht dat zoo zijn dan acht ik het niet geraden, het kapitaal op dat eene punt zoo aanzienlijk te vergrooten. Ik zal dus tegen den aankoop van het terrein stemmen. De heer Van Hoeken. M. d. V.! Ik kan mij met deze voordracht moeiclijk vereenigen. Niet omdat ik het niet wenschelijk acht het voorgestelde terrein aan de fabriek te trekken, maar omdat mij de daarvoor gevraagde prijs veel te hoog voorkomt. Ik heb mij zelf de vraag gesteld: waarvoor is die grond geschikt, als de eigenaar deze aan een ander dan de gemeente wil verkoopen? En het antwoord dat ik mij daarop moest geven, was, dat de grond voor niets anders geschikt was, dan om er arbeiderswoningen op te bouwen, dan is hij stellig niet meer waard dan ƒ2.50 per M2. Daarom zie ik niet in waarom wij den dubbelen prijs zouden moeten geven. Maar daarenboven, waarom zullen wij den grond die aan de ge meente toebehoort, niet gebruiken? Men kan daar zeer gemakkelijk een loods maken, die (ik zal niet den minsten prijs noemen) zeker voor f 6000 geleverd kan .worden. Dat er op iedere waggon f 15 onkosten zouden komen, kan ik haast niet gelooven Ik zal daarom tegen deze voordracht stemmen. De Voorzitter. In de eerste plaats zal ik met het punt beginnen, waarmeè de heer Fockema Andreae ook begonnen is, nl. de wei nige haast, die met deze zaak is gemaakt, ledereen weet, dat de maanden Juli en Augustus, door de afwezigheid van een groot aantal leden, niet geschikt zijn om eenigszins veel minder zeer be langrijke zaken zooals deze, te behandelen. In de maand September is de zaak zoo spoedig mogelijk aan de orde gesteld. Wat nu betreft de opmerking, waarin de heer Fockema Andreae een verwijt meent te zien, dat men bij de leden van den Raad als bekend heeft ondersteld wat in de kolenwereld omgaat, daarmee had den wij niet de bedoeling die de heer Fockema Andreae er in zag. Wij dachten daarbij minder aan hetgeen op het gebied van de kolenpro- ductie en handel in bijzonderheden moet worden nagegaan door hen die daarvan hun beroep of hoofdbezigheid maken, maar aan hetgeen ieder die couranten leest, zelfs nog in de laatste dagen, heeft kunnen lezen. Het is den eigenaars der mijnen gelukt in de eerste weken na de werkstakingen door de mijnwerkers eenig overwerk te doen verrich ten; voor een deel is daardoor het tekort aan steenkolen gedekt; maar toen de mijnwerkers de schade die zij door de werkstaking had den geleden weer hadden inverdiend, hebben zij zich bepaald tot de gecontracteerde acht werkuren. Nu heeft de heer Fockema Andreae beweerd, ofschoon hij bekende niet op de hoogte van die soort van werkzaamheden te wezen (en ik ben het ook niet geheel), dat ik mij van die acht werkuren eene ver keerde voorstelling maak. In plaats van twee groepen, zeide die ge achte spreker, die elk 12 uren werkten, heeft de mijnontginner er nu drie, die elk acht uur arbeiden en aangezien 2 X 12 gelijk is aan 3x8, kan hij evenveel produceeren als vroeger. Als de zaak zoo eenvoudig was geweest, zou de werkstaking zeer weinig te be duiden hebben gehad. Z(j moet dus onjuist z(jn voorgesteld door

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1889 | | pagina 4