50
stichten, zou vallen binnen het plan der grcnsuilbrciding van onze
gemeente. Burg. en VVeth. hebben deze mogelijkheid onderzocht, en
het is hun, door tussehenkomst van Gedep. Stalen, gebleken, dat dit
werkelijk bet geval is. Daarom was, mijns inziens, toenmaals hun
afwijzend advies zeer terecht gedaan.
Nu echter, bij hun voorstel van 15 Augustus, schijnt dit bezwaar
geheel en al vervallen te zijn, want ik lees in het stuk van Burg.
en VVeth.: Vermits onlangs de door Gedep. Staten voorloopig opge
maakte ontwerpen tot grensverandering zijn ingezonden, ten einde
daaromtrent het oordeel van ons college te vernemen, komt het ons
voor dat thans geen bezwaar bestaat 0111 tot afdoening van het onder-
wcrpelijk verzoek over te gaan."
Nu meen ik, M. d. V.dat dit bezwaar hetzelfde is gebleven. Ja,
dat er nu zelfs meer reden zou bestaan, om afwijzend op het verzoek
te beschikken, omdat de plannen tot grensuilbreiding een stap verder
zijn gekomen.
Ik verzoek U daarom, mij te willen inlichten, welke de reden van
de verandering van zienswijze van Burg. en Weth. is geweest?
De Voorzitter. Ik moet hierop antwoorden, dat in April Het advies
tot afwijzing in hoofdzaak gegrond was op het bezwaar, dat door de
gevraagde demping een open vak zou ontstaan en geen regelmatige
demping zou worden verkregen. Er kwam ook wel bij, dat men
dacht dat het bedoelde stuk grond binnen het plan tot grensuitbreiding
zou vallen, maar hoofdzaak was toch het eerste bezwaar, dat nu ver
vallen is, daar de sloot thans onafgebroken zal worden gedempt. Uit
ons rapport van April blijkt reeds dat het stuk grond valt binnen
het plan tot grensuitbreiding en het gebouw is reeds verrezen.
De heer Was. M. d. V.! Mag ik even mededeelen wat ik lees in
het advies van Burg. en Weth. van 8 April 1889. «Wanneer nu'',
schrijven Burg. en Weth., «door Leiderdorp een gebouw voor gemeen-
«telijke doeleinde gesticht wordt op terrein liggende in het plan voor
«grensuitbreiding, zoo zouden daardoor de financieele bezwaren aan
«die uitbreiding verbonden aanmerkelijk worden vergroot, zonder dat
«daardoor voor de gemeente Leiden eenig voordeel zoude ontstaan.
«Uit dien hoofde stelden wij er hoogen prijs op, alvorens eene bc-
«slissing te nemen op bedoeld verzoek van het Gemeentebestuur van
«Leiderdorp, het gevoelen van Gedeputeerde Staten in deze te ver
noemen."
Er is dus terecht door Burg. en Weth. bij Gedep. Staten geïnfor
meerd of dat perceel in het plan tot grensuitbreiding begrepen was,
en of het er ook mogelijk in opgenomen zou worden; want dan ware
hun bezwaar werkelijk gegrond geweest. En nu .antwoorden Gedep.
Stalen dat het er in opgenomen is. Het bezwaar van Burg. en Weth.
blijft dus bestaan.
Wat gebeurt er. De gemeente Leiderdorp wil eenige gebouwen
doen zetten op grond, die, als het plan tot grensuitbreiding mocht
worden aangenomen, tot de gemeente Leiden zal komen te behooren,
en dan zouden wij verplicht zijn gebouwen over te nemen, die wij
niet noodig hebben.
Dit bezwaar is nu zeer gegrond en is nu nog van meer kracht
dan ooit. Waarom stapt men daar nu echter overheen? Het is mij
een raadsel, waarom dat bezwaar nu niet meer geldt.
De Voorzitter. In het advies van Burg. en Weth. staat, waarom
men thans over het bezwaar heenstap, dat vroeger tot afwijzing heeft
geleid. De quaestie van de grensregeling is thans eene andere phase
ingetreden en daarom meent men daaraan niet langer een grond van
weigering te moeten ontleenen.
De heer Was. De gemeente Leiderdorp was bevoegd om een ge
bouw te stichten op een perceel grond tot die gemeente behoorende,
ook al heeft dat perceel geen toegang tot den openbaren weg; maar
moet de gemeente Leiden nu juist faeiliteiten verleenen om later het
gebouw zooveel duurder over te nemen? Door demping toch van
de sloot zal het gebouw aanzienlijk in waarde stijgen. Nu is er geen
toegang eri de gemeente Leiderdorp moet weten of het een gebouw
wil stichten zonder behoorlijken toegang. Het blijkt derhalve dat het
bezwaar van 8 April jl., wat Burg. en Weth. toen deed voorstellen
om afwijzend op het verzoek te beschikken, nog bestaat.
De Voorzitter. Naar mijne meening moet thans elk denkbeeld om
het den omwonenden van Leiden moeielijk te maken vervallen, nu
de voorstellen tot annexatie als het ware een begin van uitvoering
hebben gekregen. Er is geen enkele reden meer om thans ten aan
zien van de omwonenden een minder welwillende houding aan te
nemen. Vroeger mocht daartoe in het belang onzer gemeente al
eenige grond bestaan hebben, maar op het oogenblik bestaat die grond
niet meer.
De heer Was. M. d. V.! Ik moet ten sterkste protesteeren tegen
uwe laatste woorden. Er is hoegenaamd geen quaestie van om het
den omwonenden lastig te maken. Ik vraag alleen opheldering over
het verschil tusschen het advies van 8 April en dat van 15 Augustus,
beide gegeven door hetzelfde college van Burg. en Weth. Ieder zal
toegeven dat de strijd tusschen beide adviesen niet is opgelost. Be
stond het den 8en April opgegeven bezwaar en ik voor mij vond
dat bezwaar zeer gegrond dan bestaat het thans k plus forte raison.
Wanneer men de rapporten van 8 April en 15 Augustus naast el
kander legt, schijnt alle logisch verband te ontbreken. Het geldt
hier niet de quaestie van bemoeielijking der omwonenden daartoe
wil ook ik niet medewerken maar om de gemeente Leiden niet
noodeloos op te zware kosten te jagen.
De Voorzitter. Ik kan niets anders zeggen dan dat er tusschen
beide rapporten wel degelijk verband bestaat. Het eerste verzoek
werd aangehouden omdat er een nader schrijven van de gemeente
Leiderdorp was ingekomen en het rapport van 15 Augustus is een
gevolg van dat ingekomen schrijven. Ik I betwijfel bovendien of de
kosten door het nu te nemen besluit grooler zullen worden.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Tot mijn leedwezen ben ik
ook na de hier gevoerde discussie nog niet voldoende op de hoogte
van de zaak. liet spijt mij dat ik niet eens de plaats die men wil
dempen in oogeuschouw ben gaan nemen vóór deze Vergadering
Thans kan ik niet anders doen dan U inlichtingen vragen over het
geen ik dan zelf zou hebben gezien. U zegt dat het gebouw waarvan
sprake is al bestaat. De gemeente Leiderdorp heeft natuurlijk het
recht om op haar grondgebied de gebouwen te zetten die het meent
noodig te hebben. Maar mijne vraag is deze, waarom heeft de ge
meente Leiderdorp de demping verlangd, waarvoor zij onze toestem
ming noodig heeft?
Heeft zij die noodig, om een uitgang voor haar gebouwen te
krijgen, en kan zij die niet krijgen, wanneer wij het verzoek niet
inwilligen.
Mijn bedoeling is dus te weten, hoe de actueele toestand is.
De Voorzitter. De gemeente Leiderdorp verlangt die demping,
0111 een toegang voor hare gebouwen te krijgen. Weigeren wij aan
haar verzoek te voldoen, dan zal zij een brug moeten inaken.
Vroeger hebben Burg. en Weth. gemeend, tot afwijzing van het
verzoek te moeten adviseeren, omdat er een vuilnisput zou komen
indien de aangrenzende perceelen ook niet tot demping overgingen.
Uit bezwaar is nu echter opgeheven, en daarom meenden wij dus
nu lot inwilliging te moeten adviseeren.
De heer Fockema Andreae. Dan zou ik nog een tweede vraag
willen doen. Kunt U, M. d. V.! ons ook een grond opgeven voor uw
meening, dat de inwilliging van dit verzoek niet zou tengevolge hebben,
dat in geval van annexatie de gemeente Leiden aanmerKelijk meer
voor het gebouw zou hebben te betalen, dan wanneer die demping
werd geweigerd?
De Voorzitter. Al wordt de demping al of niet door ons toegestaan,
dan kan dit toch weinig of geen invloed hebben op de overnemings
som, zoo van overneming sprake moet zijn. Ware de grond voor den
toegang geheel particulier eigendom, dan zou nog eenige verhooging
mogelijk wezen, maar voor gemeentegrond kan daar geen sprake van zijn.
De heer Zillesen. M. d. V.! Als ik 't wel begrepen heb, dan was
in April de reden waarom eene beschikking op het verzoek van het
Gemeentebestuur van Leiderdorp tot later aangehouden werd voor
een deel gelegen in de omstandigheid, dat de omliggende sloten niet
zouden gedempt worden. Dit bezwaar is nu echter opgeheven, want
ik lees in de stukken: «Wat nu betreft het bezwaar dat geene regel
matige en onafgebroken demping zoude worden verkregen, dit is op
geheven, aangezien het Gemeentebestuur van Leiderdorp zich bereid
heeft verklaard over te gaan tot de demping van het gedeelte sloot
van Sectie A n°. 1879 af tot de eigendommen van Dingjan, zoodat de
demping zal aansluiten aan het reeds gedempte gedeelte en zich zal
uitstrekken tot aan de eerste dwarssloot."
Ik verbeeld mij dus dat het Gemeentebestuur van Leiderdorp op
't oogenblik in dezelfde positie verkeert als waarin particulieren zich
bevinden. En aan vele personen, die zich met een dergelijk verzoek
om demping tot ons gewend hebben, hebben wij de toestemming
daartoe gegeven. Ik zou dus wat mij betreft, 't niet billijk vinden,
dat men aan een Gemeentebestuur zou weigeren, wat men aan parti
culieren toestaat.
Het geldt hier een aanvraag tot demping, waarop aanvankelijk af
wijzend beschikt werd, maar een gedeelte der redenen om niet tot
demping der sloten over te gaan is nu vervallen. Ik zou het der
halve niet anders dan billijk vinden wanneer thans, onder gewijzigde
omstandigheden, het verzoek werd ingewilligd.
De Voorzitter. Ik moet den heer Zillesen alleen doen opmerken
dat van eene beschikking op een vroeger verzoek geen sprake kan
zjjn, daar er in dezen nog alleen door ons is geadviseerd.
De heer Was. Ik heb naar aanleiding van het gesprokene door
den heer Zillesen iets anders op te merken, namelijk dat hij geheel
ongelijksoortige grootheden vergelijkt. Het geldt hier het verschil
tusschen eigendommen van particulieren en van de gemeente. Eigen
dommen van particulieren zal de gemeente niet overnemen, de eige
naren zouden ook wellicht daartegen bezwaar hebben, maar wel
eigendommen van de gemeente Leiderdorp. En ten aanzien van het
laatste gold in April jl. het bezwaar van Burg. en Weth. Nu is mijn
vraag alleen geweest welke wijziging sedert in den toestand is gekomen.
En daarop heb ik geen voldoend antwoord gekregen.
De heer Hasselbach. Op die laatste vraag van den heer Was meen
ik te kunnen antwoorden, dat het verschil in toestand tusschen den
8en en thans daarin hestaat, dat toen de aanvragers eerst kwamen
het gebouw nog niet bestond, en nu bestaat het wel. Derhalve kan
men niet weigeren op grond dat het gebouw cr niet is.
De heer Van Hamel. Mag ik even vragen tot welk doeleinde het
bewuste gebouw gebezigd wordt
De heer Hasselbach. Het dient voor spuitenhuis, bewaarplaats voor
arrestanten en voor stemlokaal.
De heer Van Hamel. M. d. V.! Zou er ook bezwaar bestaan dit
punt tot eene volgende Vergadering aan te houden. Dan kunnen wij
ons in dien tijd op de hoogte van de zaak stellen.
De Voorzitter. Voor uitstel is hoegenaamd geen reden; het gebouw
zal wel niet meer verdwijnen. Mocht men het evenwel verlangen,
dan zal ik mij tegen uitstel niet verzetten, doch m. i. bestaat daarvoor
geen enkele reden.
De heer Van Hamel. Ik stem niet gaarne voor een zaak wanneer
het later blijken kan, dat men door voor te stemmen de gemeente
op meerdere kosten heeft gejaagd.
De Voorzitter. De heer Van Hamel houde mij de opmerking ten
goede dat bij zich vroeger op de hoogte had kunnen stellen Op het
oogenblik bestaat het gebouw en kunnen wij het verzoek bezwaarlijk
weigeren. Nemen wij het gebouw over, dan zullen wij ook zelf voor
den toegang moeten zorgen; financieel zal ons die toegang niet be-
nadeelen.