39 en laat, of pas in een volgende vergadering, daarmede klaar te komen, om te eindigen met afstemming. Ik kan van die gezindheid niet doen blijken door eenvoudig art. 1 van de voorgestelde regeling af te stemmen, want in die afstemming zou mijne gezindheid niet duidelijk uitgedrukt liggen. Ik zie der halve geen anderen uitweg dan het voorstellen van eene motie. Aarzelend ga ik evenwel daartee over, omdat ik niet geheel zonder vrees ben dat die motie op het Dagelijksch Bestuur een minder aan- genamen indruk zal maken, en dat zou ik gaarne vermijden. Op den voorgrond stel ik dat door mij zeer hoog gewaardeerd worden de pogingen van het Dagelijksch Bestuur om verbetering te brengen in de bestaande Verordening, hoog gewaardeerd ook de groote moeite die men zich heeft gegeven tot adstructie van het voorstel; even hoog waardeer ik de groote inspanning door de Commissie van Financiën betoond, om het voorstel van Burg. en Weth. afbrekende, daarvoor iets beters in plaats te stellen. Dit alles op den voorgrond stellende hoop ik dat men daarmede genoegen zal nemen. Mocht evenwel het Dagelijksch Bestuur ver klaren dat het mijne motie onaangenaam acht, dan ben ik bereid ze dade lijk weder in te trekken; ik hoop echter dat het Dagelijksch Bestuur deze meening niet zal uiten, maar den Raad gaarne in de gelegenheid zal stellen om in den vorm van eene motie van zijn gevoelen te doen blijken omtrent de wenscheljjkheid van het al dan niet handhaven der oude regeling. Mijne motie die voor wijziging en verbetering volkomen vatbaar is, luidt als volgt: »De Raad, gehoord de algemeene beraadslaging over het ontwerp- Raadsbesluit regelende de heffing der Plaatselijke Belasting naar het inkomen de voorkeur gevende aan de handhaving van de grondslagen der thans geldende regeling, gaat over tot de orde van den dag. Ik zeg met opzet: handhaving van de grondslagen der thans geldende regeling, omdat ik met genoegen van den Wethouder van Financiën heb gehoord, dat, wanneer het voorstel van Burg. en Weth. mocht worden verworpen, door hen nader zal worden overwogen welke wijzigingen van minder ingrijpenden aard in de Verordening kunnen aangebracht worden. De motie van den heer Van der Hoeven wordt voldoende onder steund, en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Bool. Ik wensch op de vraag van den lieer Van der Hoeven te antwoorden dat zijne motie te welwillend en waardeerend is ingekleed om er iets onaangenaams in te vinden. Ik onderstel dat hij eene discussie over de artikelen, die bij verwerping van het voor stel doelloos zou zijn, wil voorkomen om te spoediger tot eene be slissing te geraken; iets, wat bij de tegenwoordige temperatuur niet onverklaarbaar is. De beraadslaging wordt gesloten. De motie van den heer Van der Hoeven wordt in stemming gebracht en met 13 tegen 10 stemmen aangenomen. Voor stemden de heeren: Du Rieu, Van Reenen, Verster van Wul- verhorst, Tieleman, Hasselbaeh, De Goeje, Kaiser, Was, Zaalberg, Van der Hoeven, Cock, Juta en Zillesen. Tegen stemden de heeren: Schneither, üriessen, Van Hamel, Alma, Fockema Andreae, Le Poole, Bool, Van Buttingha Wichers, Knappert en de Voorzitter. Niemand verder het woord verlangde, wordt de Vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van GEBROEDERS MURE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1889 | | pagina 5