28 hij zoo afdoende is! Ik ben echter bereid ons voorstel in te trekken, als die geachte spreker ons een ander even afdoend middel weet aan te geven. Tot adstructie van zijne afkeuring van het voorstel heeft de heer Van der Hoeven ecnige van die onmogelijke onderstellingen gemaakt die men in het dagelijksch leven beantwoordt met het gezegde: «Als de hemel invaltOndenkbare gevallen! En dat moge nu in theorie zeer fraai klinken, voor de praktijk zijn zij volkomen waardeloos. Mochten die gevallen zich desondanks voordoen en de orde is op geen andere wijze te handhaven, welnu! dan zullen wij ook in deze gevallen dien maatregel toepassen. Ik zie geen kans om zonder dit middel de orde te handhaven, tenzij men mij eene politiemacht geve, die in zoovele groepen kan worden verdeeld, als er zich rondventers in de stad verspreiden. Nu vind ik het zeer verkeerd, ik keur het streng af, dat de menigte zich als eigen rechter opwerpt; maar het is begrijpelijk, tot zekere hoogte zelfs verschoonbaar; er ligt althans eene veel prijzenswaardiger gedachte aan ten grondslag, dan aan de bedoeling waarmede de venters hierkomen; die bedoeling is geene andere dan onrust te stoken. Zij weten zeer goed dat zij hier geen enkel exemplaar van hun blad kunnen kwijtraken. Ik heb, geloof ik, in 1887 getoond dat ik niet opzag tegen het bezigen van strenge maatregelen, ook tegenover hen die partij trokken voor de politie; zij behoeven dit niet te doen en zij doen er mij geen dienst mede; want ik maak mij sterk de orde veel gemakke lijker te handhaven, wanneer zij dit maar aan mij willen overlaten. Nu de zaken echter eenmaal dezen loop hebben genomen, nu door den heer Van der Hoeven zelf erkend wordt dat de voorgestelde maatregel uitstekend is, twijfel ik niet of de Raad zal mij helmiddel niet willen onthouden dat ik meen noodig te hebben om de ordë be hoorlijk te kunnen handhaven. Of ik er gebruik van zal maken, dat zal natuurlijk afhangen van den loop der omstandigheden; zeer zeker zal ik beginnen met het venten van «Recht voor Allen" te ver bieden. Wanneer het later, evenals in Amsterdam, blijkt dat «Recht voor Allen" kan worden gevent zonder aanleiding te geven tot rust verstoring, dan zal ik het verbod opheffen. Thans, nu er veel klachten zijn ingekomen van winkeliers en ook in het belang van het publiek is de maatregel noodig. Het is een feit dat teckent, dat gisteren avond, dus toen reeds bekend was dat dit voorstel heden in den Raad zou worden behandeld, weder rondventers uit Den Haag zijn gekomen en opgewacht werden door hur.ne Leidsche vrienden. Tot nog toe bepaalde zich hun komst tot Zaterdag en men behoeft niet zeer scherpzinnig te zijn om te gissen dat zij gisteren avond niet zijn gekomen met de vriendelijke bedoeling om alleen het volk hun leer te verkondigen. Zij kwamen gewapend met revolvers en hebben ge schoten, gelukkig zonder iemand te kwetsen, ofschoon een persoon toch geraakt is. Tegen dergelijke lieden behoeft men waarlijk niet met wit glacé handschoenen op te treden. Noch mijn rechtsgevoel, noch mijn geweten verzetten zich tegen het nemen van een derge- lijken maatregel als hier thans wordt voorgesteld. De beraadslaging wordt gesloten. Het nieuwe art. 32a luidende: »Het is verboden geschreven of ge drukte stukken, niet uilsluitend handelsberichten of bekendmakingen van verkoopingen of verhuringen bevattende, zonder vergunning van den Burgemeester in het openbaar te verspreiden, te venten of te koop aan te bieden" in stemming gebracht wordt aangenomen met 21 tegen 4 stem, die van den heer Van der Hoeven. De toevoeging van de tweede zinsnede van art. 40 van de woorden »en van art. 32a" wordt, in stemming gebracht, goedgekeurd met algemeene stemmen. De Voorzitter. Ten slotte stel ik voor Burg. en Weth. te mach tigen de verordening onmiddelijk af te kondigen. Deze machtiging wordt bij acclamatie verleend. VII. Verzoek van J. Van der Steen, om een stoep te leggen op openbaren gemeentegrond vóór zijn huis aan de Boerhaavestraat n°. 140. (Zie Ing. St. n°. 61.) De Voorzitter. Deze zaak is van zoo eenvoudigen aard, dat, ofschoon het voorstel nog niet is gedrukt, ik niet aarzel het in stemming Ie brengen. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. De aan de orde gestelde onderwerpen zijn hier mede afgehandeld. Verlangt nog een der leden het woord? De heer Fockema Andreae. M. d. V.! De quaestie die wij heden te bespreken hadden, nl. een wijziging van de Algemeene Politie verordening, heeft ons genoopt die Verordening eens ter hand te nemen, en misschien de aandacht van verschillende leden van den Raad, evenals van mij, er op gevestigd, dat er verschillende artikelen in die Verordening zijn, waaraan niet even nauwkeurig de hand wordt gehouden. Een paar voorbeelden slechts. Art. 44 spreekt over het ophalen van aseh en vuilnis, en zegt: »Asch en vuilnis mogen niet anders worden opgehaald en vervoerd dan in den morgen, gedurende April en de vijf volgende maanden tot zeven uren, gedurende de overige maanden des jaars tot acht uren." Dit is eene bepaling, die, wat de vuilnis betreft, herhaaldelijk wordt overtreden. De tweede overtreding betreft art. 26, dat zegt: «De bewoner of bruiker van een pand is verplicht, binnen drie uren na aanzegging van wege Burgemeester en Wethouders, de sneeuw of het ijs op de straat vóór of rondom zijne woning of zijn erf weg te ruimen en bijeen te brengen enz. Vóór die aanzegging is het wegruimen of bijeenbrengen verboden." En nu weet iedereen, dat onze deur overstroomd wordt door per sonen, die gaarne dit werk willen doen en wij dan voor den aandrang zwichten, en de sneeuw laten opruimen voordat de politie daar mach tiging toe heeft gegeven. Van morgen werd mijne aandacht nog op eene andere overtreding gevestigd. Ik lees in art. 46: «Het is verboden, op de openbare straat ecnig vee te slachten of gevogelte te dooden," en in art. 87 staat: «Het is verboden 4°. op of over de straat en uit gebouwen, vuurwapenen of ander schietgeweer af te schieten." Die beide bepalingen worden bij herhaling overtreden. Wanneer ik mij niet bedrieg, dan heeft men dezer dagen het Rapenburg tot een jachtveld voor het dooden van kraaien gekozen. Ik moet be kennen, dat ik dezen verdelgingsoorlog van die dieren zeer beden kelijk acht. Wij hebben stadswerklieden met levensgevaar in de booinen zien klimmen, wij hebben de stoombrandspuil op de nesten der dieren zien richten en nu eindelijk zien wij een man naar de beesten schieten, welke man dan omringd is door de schooljeugd en een aantal personen, waaronder klaarblijkelijk dezulken die behagen schijnen te scheppen in deze dierenmishandeling. Waarschijnlijk zijn er leden in den Raad, die met mij hieromtrent van gevoelen ver schillen, maar ik wilde maar alleen mijn opinie in deze zaak doen kennen. De Voorzitter. Wat het eerste der door den heer Fockema Andreae aangevoerde bezwaren betreft wensch ik er dien geachten spreker attent op te maken, dat hij ongelukkigerwijze niet verder gelezen heeft dan de eerste zinsnede van art. 14. Had hij doorgelezen tot aan het einde dan zou hij gezien hebben dat daar staat: dat o. a. de le al. van het artikel niet van toepassing is op hen die van gemeentewege belast zijn met het ophalen van aseh en vuilnis. Daarmede vervalt de opmerking. En wat aangaat art. 87, ik bewonder de vindingrijkheid van den heer Fockema Andreae ofschoon ik daaraan nooit getwijfeld heb om uit dit art. de gelegenheid te putten zijne bezwaren mede te deelen omtrent het uitroeien van kraaiennesten, want dat is toch eigenljjk zijne bedoeling. Nu is de heer Fockema Andreae een veel te goed en scherpzinnig jurist, om niet te welen dat art. 87 met die zaak niets heeft te maken. Het voorschrift der Politie-verordening dat op de openbare straat niet mag worden geschoten, kan natuurlijk niet gelden voor het gemeentebestuur, wanneer het in het belang van het algemeen, door of van wege het bestuur moet geschieden. Het uitroeien van kraaien op het Rapenburg geschiedt, zooals den heer Fockema Andreae zeker wel bekend is, op verzoek en in het belang van eene zeer ernstige zieke. En hoezeer mijn hart wellicht anders zou bloeden over het treurig uiteinde van zoovele kraaien, ik vind dit toch niet van zooveel belang als het leven en de gezondheid van eene lijderes. En wanneer de heer Fockema Andreae een dergelijk schouwspel niet goed kan aanzien, dan zou ik hem niet aanraden gedurende de eerstvolgende dagen langs de Mare te gaan, want daar gebeurt hetzelfde. Het uitroeien der kraaiennesten heeft daar evenwel eene andere oorzaak, en is eigenlijk gezegd de schuld van de kraaien zeiven die zich soms zoo verbazend onvoorzichtig kunnen uitlaten, dat het alleronaangenaamst en hinderlijk is voor de voor bijgangers. Dat zijn de redenen waarom die maatregelen tegen de kraaien zijn genomen. Ik zou alleen zwichten voor een votum van den Raad, wanneer hij meende dat met die uitroeiing niet moet worden voort gegaan. Een dergelijk votum is, geloof ik, echter niet te wachten. De heer Fockema Andreae. M d. V.! Ik zal niet trachten een dergelijk votum uit te lokken als waarvan u daar zooeven sprak, omdat ik zou vreezen dat mijne poging toch niet zou gelukken en de mijn dan in een verkeqrde richting zou springen. Wanneer er voor het uitroeien der kraaien redenen bestaan van zoo ernstigen aard als door u zjjn genoemd, dan kan natuurljjk niemand daartegen bezwaar hebben. Ik vermoedde echter, dat er eene meer algemeene reden voor bestond, omdat ik bij eene vorige gelegenheid de kraaien op het Rapenburg ook heb zien uitroeien, ik heb ze toen zelf met eieren en jongen, ten aanschouwe van de schooljeugd naar beneden zien werpen en ik meen vernomen te hebben, dat ook dit jaar door de geheele stad wordt gehandeld evenals op het Rapenburg. En nu wat betreft de overtreding der artikelen, art. 16 laat ik daar; maar of uwe opvatting van art. 87 de juiste is, durf ik betwij felen. Het handelt over het schieten, en er wordt niet in gezegd, dat het aan Burg. en Weth. vrjjstaat verlof te geven voor wat in dat artikel verboden is. In art. 88 staat wel: .«Hel is verboden, uit geuouwen, op of over de straat of op erven, zonder verlof van Burgemeester en Wethouders, eenig vuurwerk, Bengaalsch vuur uitgezonderd, af te steken." Burg. en Weth. mogen dus wel verlof geven, om vuurwerk af te steken, maar dat zij ook het recht hebben, om verlof tot schieten te geven, staat bij mjj niet vast, integendeel, ik raad u, nog eens ernstig te overwegen of zij daartoe bevoegd zijn. Bovendien geloof ik, dat het schieten toch ook hinderlijk voor patiënten kan zijn. De Voorzitter. Mijns inziens staat het vrij vast, en ik zou tal van voorbeelden kunnen opnoemen, dat Burg. en Weth. ook zoo gehandeld hebben, zonder eenige tegenspraak te ontmoeten. Het zou ons te ver leiden wanneer wij in een uitvoerige discussie over deze zaak traden; maar wat het gevaar betreft, dat de paliente meer hinder van het schieten zoude hebben dan van de kraaien zeiven en dat dus de remedie erger zou zijn dan de kwaal, daaromtrent kan ik den heer Fockema Andreae gerust stellen, want wij hebben ons eerst overtuigd, dat het schieten de patiente geen kwaad zoude doen. De vergadering wordt gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van GEBROEDERS MURE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1889 | | pagina 6