27
op te richten, en er zijn bovendien bladen genoeg, die hunne kolom
men zullen willen openen om die bestrijdingen op te nemen; wij
behooren het volk langs denzelfden weg in te lichten, waarlangs
«Recht voor Allen" het doet! maar niet eenvoudig die denkbeelden
trachten te smoren en te onderdrukken.
Zoo iets gaat, mijns inziens, te ver!
Mijn vierde bezwaar. Ons strafwetboek behelst verschillende artikelen
waarin gewaakt wordt tegen de verspreiding van geschriften met
strafbaren inhoud. Wanneer er geschriften worden verspreid van be-
leedigenden, opruienden of anderen strafbaren aard, dan is dus het
strafwetboek daar, om het verspreiden van dergelijke geschriften te
doen straffen.
Nu gaat het, mijns inziens, niet aan, om naast deze bepalingen hier
te decreteeren ecnigc bepalingen gericht tegen de verspreiding van
een geschrift met niet strafbaren inhoud. Want dit moet men op
den voorgrond stellen, men vervolgt niet op grond van den inhoud
van «Recht voor Allen" men vraagt niet wat in dat blad staat, maar de
maatregel is, onafhankelijk van den inhoud van het blad uitsluitend
gericht tegen de menschen die het hier komen rondventen, en die
daardoor hun beroep niet meer zullen kunnen uitoefenen.
Nu zeg ik: het verspreiden van geschriften te belemmeren, waar
van ik niet weet of zij een strafbaren inhoud hebben, gaat niet aan.
Hebben zij wel een strafbaren inhoud, dan moet te dier zake worden
vervolgd.
Mijn vijfde bezwaar. Het Dag. Bestuur beroept zich in zijne toe
lichting op antecedenten. Dergelijke bepalingen, zegt het, zijn dan
ook in andere politie-verordeningen te vinden.
Nu zou ik wel eens willen welen in hoeveel van de ruim 1000
andere gemeenten in ons land dergelijke illiberale en met de vrijheid
van drukpers strijdende politie-verordeningen zijn gemaakt, Ik ken
er slechts twee de gemeenten Tilburg en Doesburg.
Verder weet ik er geen een. Wel weet ik dat een dergelijk voor
schrift als wij nu hier behandelen een zeer korten tijd gegolden heeft
te Amsterdam, maar ik weet tevens dat men zeer spoedig dat voor
schrift weder heeft ingetrokken, en dat het in de nieuwe Politie
verordening voor Amsterdam niet is overgenomen, omdat men inzag
dat het voorschrift in onzen tegenwoordigen tijd niet thuis behoort.
Eindelijk mijn zesde, laatste en voorzeker niet minder gewichtig
bezwaar. Ik vraag eenvoudig wie wordt door dezen maatregel,
door dit verbod getroffen? En dan is mijn antwoord: daardoor worden
getroffen personen die zelf volstrekt geene uit haren aard de orde
verstorende handelingen plegen. De rondventers van «Recht voor
Allen" komen hier en bieden hun blad te koop aan; z(j roepen een
voudig: Recht voor allen! Dat is eene handeling die op zich zelf vol
strekt niet de orde verstoort. De toelichting van Burg. en Weth.
erkent dit zelf, of erkent het eigentljjk niet door de onjuistheid die
het bevat: De toelichting vangt aan als volgt: «In den laatsten tijd
wordt menigmalen, en vooral des Zaterdagsavonds, de orde op de
straten verstoord door het rondventen van het blad «Recht voor Allen.""
Het komt mij voor dat die uitdrukking niet juist is. De orde is,
naar mijne meening, in den laatsten tijd niet herhaaldelijk verstoord
door het rondventen, maar wel bij gelegenheid van het rondventen.
Dat is geheel iets anders. De orde is niet verstoord door de rond
venters maar door de vervolgers, door de personen die verlangen dat
niet met dat blad zal worden rondgevent; door personen die de
rondventers dc uitoefening van hun beroep onmogelijk willen maken,
en nu zou ik derhalve denken, dat het logisch is, dat de maatregel,
dien men voorstelt niet gericht zij tegen de rondventers, door wier
handelingen de orde niet gestoord is, maar dat, indien er exceptionneele
maatregelen noodig zijn, die genomen worden tegen hen, die de orde
verstoorden; doch niet tegen hen, wier op zich zelve niet strafbare
handelingen, aan anderen aanleiding hebben gegeven tot het verstoren
der orde!
Hoe onbillijk het is, blijkt ook nog uit een ander gedeelte van de
toelichting. Er wordt in gezegd: «Aan dat bezwaar zou kunnen wor
den tegemoet gekomen, enz.'' Welk is «dat bezwaar?'' Dat «bezwaar''
is, dat de politie de handen vol werk heeft, en met hare tegenwoor
dige samenstelling het werk op zekere avonden niet meer af kan,
en niet voor het behouden van de orde kan instaan. En nu vraag ik
weer: wie verstoren de orde? Wie geven der politie zooveel werk?
En daarop antwoord ik: Niet de rondventers, want als men ze stil
laat loopen, dan doen zij geen kwaad! Het zijn hunne vervolgers, die
de oorzaak der wanorde zijn!
Ik vraag u, M. d. V.! wie zou eene consequente toepassing van dit
artikel durven aanvaarden? Ik herhaal. Het voorstel luidt zeer alge
meen. maar uit de toelichting blijkt, dat het tegen één bepaald blad
gericht is. Maar onderstel eens, dat morgen de anti-revolutionairen
niet meer verlangden, dat de «Rotterdammer" zou worden te koop
aangeboden en zich daartegen gingen verzetten; of dat de liberalen
den «Standaard'' niet meer wilden laten rondventen; zou men dan
ook tusschenbeide komen? Of wil men 'top een ander terrein? Ver
onderstel eens, 't is hetzelfde geval dat de gezamenlijke visch-
handelaren te Leiden met leede oogen aanzagen, dat de Katwijksche
vischvrouwen hier in de stad hun waar komen venten, en dat zij die
vischvrouwen gingen bemoeilijken of ze buiten de stad wilden hou
den zou men dan ook gaan voorstellen, om die vischvrouwen
niet meer in de stad toe te laten? Ook meen ik gezien te hebben,
dat hier bij een bakker een brooddepöt uit een andere stad is geves
tigd, en veronderstel nu eens, dat de Leidsche bakkers dat niet
wenschten te dulden, en alle avonden bij hem de glazen gingen
inslaan, zou men dan daar een aanleiding in vinden, om te ver
bieden dat dat vreemde brood binnen de gemeente wordt ingevoerd
Neen, ik geloof, dat men zou zorgen dat de glazen niet meer
werden ingeworpen, en zóó behoort het ook! Men zou voor dergelijke
gelegenheden geen Verordening makenen zoo zal ook in het onder
havige geval de voorgestelde wijziging in de Verordening een on
rechtvaardige maatregel wezen.
Aan de vaststelling van een dergelijken maatregel wil ik niet
meewerken.
De heer Do Rieu. M. d. V.! Ben ik goed ingelicht dan zouden
de ongeregeldheden die gisteren avond hier en daar plaats gehad
hebben, niet begonnen zijn door het venten maar door het toespreken
van het volk door de socialisten. Nu is bij mij de vraag gerezen of
krachtens de bestaande Politieverordening zoo iets kan worden ver
boden. Want ingeval men alleen belet het venten en niet het toe
spreken, zou men door aanneming van deze bepaling slechts half
werk doen.
De heer Df. Sturler. M. d. V.! Wij hebben nu de denkbeelden
gehoord van de minderheid van de Commissie voor de Strafverorde
ningen. Gaarne zoude ik de opinie van de meerderheid dier Commissie
vernemen
De Voorzitter. Allereerst een antwoord op de vraag van den heer
Du Rieu. De ongeregeldheden van gisteren avond zijn te wijten aan
dezelfde oorzaak die in den laatsten tijd steeds aanleiding tot onrust
heeft gegeven: het rondventen van het blad «Recht voor Allen".
De beste verdediger van ons voorstel is zijn bestrijder, de heer Van der
Hoeven. Hij ving toch zijne rede aan met de uitdrukking van zijn
leedwezen dat hij zijne stem er niet aan kon geven, omdat hij moest
erkennen dat de maatregel zoo doeltreffend was. Daarmede is ons
voorstel dunkt m(j reeds volkomen gerechtvaardigd.
In abstracto zal ik niets te kort doen aan de argumenten door den
heer Van der Hoeven in het midden gebracht. Maar hij heeft, dunkt
mij, deze fout begaan, dat hij een verkeerd uitgangspunt heeft ge
nomen. Wanneer de Raad toch dit voorstel goedkeurt, dan wordt
niet verboden om het blad «Recht voor Allen" hier rond te venten,
maar alleen aan het hoofd der politie de macht gegeven om, niet het
rondventen van «Recht voor Allen" maar van elk blad, waarvan het
rondventen aanleiding geeft tot verstoring der orde, te verbieden.
Nu klinkt het zeker zeer fraai ik geloof dat de socialisten met
genoegen zullen vernemen dat de heer Van der Hoeven dit gezegd
heeft als men beweert: de socialisten doen geen kwaad, zij moeten
juist beschermd worden; maar is dat eene zuivere, ware voorstelling
der zaak? Het tegendeel is feitelijk het geval.
De heer Van der Hoeven noemt ons voorstel onoprecht; ik vind
daarentegen zijn argumenten onoprecht. De heer Van der Hoeven
weet toch zeer goed dat de socialisten hier niet komen om te venten,
maar wel om onrust te stokenzij weten zeer goed dat zij voor hun
blad hier geen koopers zullen vinden. Dat ik zelf niet voor dergelijke
maatregelen ben, als thans worden voorgesteld, blijkt wel uit het
feit dat ik zoo lang maar eenigszins mogelijk was, gewacht heb vóór
dat ik tot het doen van mijn voorstel overging. Tot nog toe liepen
de onaangenaamheden op straat bjj het rondventen van «Recht voor
Allen" vrij spoedig af. Werden de venters aangevallen of liever ver
volgd, dan was de zaak spoedig geëindigd. Thans hebben de socialisten
evenwel eene andere taktiek uitgedacht. Er zijn verleden Zaterdag
uit den Haag een viertal hunner hier aangekomen en aan het station
opgewacht door eenige hunner partijgenooten uit deze stad. Zij hebben
zich daarop in negen of tien verschillende richtingen in de stad ver
spreid, waardoor, zooals te voorzien was, even zoovele oploopen zijn
ontstaan. En wij hebben geene voldoende politiemacht om hen overal
te beschermen. Om die reden heb ik dan ook gemeend naar een
middel te moeten uitzien om hunne pogingen om hier de rust te
verstoren te verijdelen, nu onze gewone middelen te kort schieten.
En nu de klachten van de winkeliers en neringdoenden, speciaal in
die gedeelten van de stad, welke die beeren bij voorkeur tot plaats
voor hun bedrijf gekozen hebben, aantoonen, dat zij er aanzienlijk
door benadeeld worden, moeten wij ook in hun belang zorgen, dat
het kwaad uit de wereld komt.
Ik begryp niet goed wat de vrijheid van drukpers met deze zaak
te maken heeft. Zij wordt er volstrekt niet mede te kort gedaan,
want ik kan met deze bepaling niet beletten dat het blad «Recht
voor Allen" verspreid wordt; alleen het rondventen in het openbaar
kan er mee verboden worden; niet, dat de abonné's het aan hunne
huizen ontvangen. Bovendien behoef ik niet te zeggen, dat het zeer
dikwijls noodig is zekere vrijheden te beperken. Wij leven, om maar
één voorbeeld te noemen, in een land waar volkomen vrijheid van
godsdienst hecrscht, en toch is het houden van processiën, voor zoover
zij niet reeds vóór 1848 bestonden, verboden. En dit verbod is niet
gemaakt, omdat zij, die er aan deelnemen, iets kwaads beoogen; het
tegendeel is het geval. Zij, die aan die processiën deel nemen, geven
daarmede uiting aan een godsdienstig gevoel, dat op zich zelf be
schouwd zeer prijzenswaardig is. En toch bestaat het verbod; maar
alleen omdat de processiën andersdenkenden aanstoot en daardoor
aanleiding tot demonstraties en ongeregeldheden zouden kunnen geven.
En wanneer de wetgever niet heeft geschroomd op dat gebied de
vrijheid te beperken, zouden wij dan geen rekening mogen houden
met den aanstoot, dien de groote menigte in het rondventen van dit
blad vindt? Men moet daarbij vooral niet vergeten welke de eerste
aanleiding tot die ongeregeldheden is geweest. Tot ruim twee jaar
geleden, konden de sociaal-democraten hier ter stede hunne leer ver
kondigen zooveel zg wilden en zonder dat zij daarin werden ver
hinderd. Ik zelf heb hun meermalen de gelegenheid gegeven om
van de stadszaal gebruik te maken, toen zij bij particulieren niet
onder dak konden komen; ik heb alleen die restrictie gemaakt, dat
daarin geen sprekers mochten optreden, die wegens opruiing tegen
den Koning of de Regeering, of in 't algemeen ten gevolge van de wijze
waarop zij in het openbaar hunne leer verkondigden, een vonnis ten
hunnen laste hadden. Toen werd in den regel van hen niet meer
notitie genomen, dan van andere rondventers. Die toestand is echter
veranderd na hetgeen nu ruim twee jaar geleden is gebeurd, nl. dat
een troep sociaal-democraten, terwijl (zij alleen uitgezonderd) de ge-
heele stad den 70sten verjaardag des Konings feestelijk herdacht, zon
der eenige provocatie, zonder de minste aanleiding zelfs, een volkomen
ongemotiveerden aanval op twee onzer verdienstelijkste ambtenaren
der politie hebben gedaan. Sinds dien tijd heeft het volk en dat
is een eigenaardig verschijnsel hen niet meer met rust gelaten.
Ik keur die houding niet goed, en de sociaal-democraten mogen wat
mijne persoonlijke gevoelens betreft hun blad rondventen; maar ik
heb ook te zorgen voor het handhaven van rust en orde. De heer
Van der Hoeven heeft zich bepaald tot het bestrijden van den voor
gestelden maatregel, maar hij heeft ons geen ander middel aan de
hand gedaan om de rust te bewaren. Hij betuigt alleen zijn leed
wezen dat hg niet voor dezen maatregel kan stemmen, juist omdat