(Teekenen van bijval).
Zitting van Don<lcr<lag 4 April 1§§9
geopend 's namiddags te twee uren.
Voorzitter: de Heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER.
Te behandelen onderwerpen:
1°. Voorstel tot verlaging van de meterhuur en van den prijs van het
gas. (3 en 56)
2°. Verzoek van P. M. Van Sermondt, om terugbetaling van schoolgeld,
lager onderwijs. (57)
3°. Idem van G. Kolderman, om een plankijs te maken in de Zijlsingel-
gracht. (58)
4°. Voorstel betrekkelijk Uiet doen van eenigc herstellingen aan de
Leerschool. (58)
5'. Bezwaarschriften tegen de kiezerslijsten. (59)
6'. Voorstel om aan de Algemeene Politieverordening toe te voegen
een nieuw artikel 32a, strekkende om het venten op de openbare
straat van dag- en weekbladen enz. zonder vergunning van den
Burgemeester te verbieden. (60)
7°. Verzoek van J. Van der Steen, om een stoep te leggen op open
baren gemeentegrond vóór zijn huis aan de üoerhaaveslraat n°.
140. (61)
Aanwezig waren 22 leden, als de heeren: Driessen, Was, Kaiser,
De Goeje, De Sturler, Fockema Andreae, Le Poole, Schneither, Du Ricu,
Alma, Zillesen, Van Buttingha Wichers, Knappert, Zaaijer, Hasselbach,
Zaalberg, Van der Hoeven, Juta, Van Hamel, Gock, Verster van
Wulverhorst en de Voorzitter.
Afwezig waren met kennisgeving de heeren: Iiool, Van Reenen,
Nijkamp, Tieleman cn Koelser.
De Notulen van het verhandelde in de vorige Vergadering van 28
Maart worden gelezen en goedgekeurd.
(De heeren Juta en Van Hamel komen ter Vergadering.)
De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen:
lu. Missive van den heer C. J. Leembruggen, waarbij hij aan de
gemeente voor het Stedelijk Museum een schilderij ten geschenke
aanbiedt, voorstellende: »de achterhaling van Rachel door haren
vader Laban, wiens afgosbeeldjes zij ^gestolen had."
Deze missive luidt als volgt:
EdelAchtb. Heer Burgemeester der gemeente Leiden.
EdelAchtb. Heer!
Aangenaam is het mij UEd. Achtb. bij deze voor het Stedelijk
Museum van Schilderijen en Oudheden alhier aan te bieden eene
schilderij van Jan Steen, voorstellende: »de achterhaling van Rachel
door haren vader Laban, «wiens afgodbeeltjes zij gestolen had."
Vertrouwende dat UEd. Achtb. dit geschenk wel zult willen aan
vaarden teekene mij met de meeste hoogachting.
Leiden, 1 April 1889. G. J. Leembruggen.
De Voorzitter. M(jne Heeren! Ik stel u voor het geschenk van
den heer Leembruggen te aanvaarden, en aan Burg. en Weth. op te
dragen den schenker den dank der vergadering over te brengen.
Het is een zeer kostbaar geschenk, omdat aan de echtheid van de
schilderij volgens oordeel van zeer bevoegde zijde niet te twijfelen
valt. Het schilderstuk is nauwkeurig opgenomen door de heeren
Van der Keilen, 2e directeur van het Rijksmuseum te Amsterdam,
Bredius, de bekende kunstkenner, en directeur van het Koninklijk Pren-
tenmuscuin te Berlijn, die allen het schilderij verklaard hebben te zijn een
echte Jan Steen. Nu weet ik wel dat, al stond de echtheid minder vast,
onze waardeering van den schenker, de beer Leembruggen, daardoor
niets minder zoude zijn, maar ik heb er prijs op gesteld deze bijzonder
heden mede te deelen, omdat voor ons Stedelijk Museum de aanwinst
natuurlijk zooveel grooter is, nu wy daarin voor het eerst een echt
stuk kunnen plaatsen van een schilder, die een goed deel van zijn
leven in onze stad heeft doorgebracht.
Ik onderstel dat het wel niet noodig zal zijn mijn voorstel in rond
vraag te brengen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1®. Verslag over 1888 van de Stedelijke Gasfabriek.
Wordt opgenomen in het Gemeenteverslag.
2®. Adres van de afdeeling, beide Katwijken en Omstreken der vereeni-
ging tot Bevordering van de Ned. Visscherij, houdende verzoek om
de open vischmarkt in deze gemeente te veranderen in een overdekte
markt met bergplaats voor visch.
3°. Verzoek van K. Nanning te Oegstgeest tot vrijstelling van de
betaling van schoolgeld middelbaar onderwys voor zijn pupil J. Brasser,
die zich metterwoon zal vestigen le Hoorn.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
De heeren Cock en Verster van Wulverhorst komen ter vergadering.
Aan de orde is alsnu:
I. Voorstel tot verlaging van de meterhuur en van den prijs van
het gas.
(Zie Ing. St. n°. 3 en 56.)
De Voorzitter. Voor dat ik de discussiën open, wensch ik raeê
te deelen, dat. nadat wij ons voorstel hadden ingediend, de aanbesteding
voor de levering van kolen heeft plaats gehad, en dat de prijs hooger
is gebleken dan dien welke wij bij onze berekening gebruikten. Wij
moeten dientengevolge de winst van de gasfabriek voor 1839 op
f 62.000 ramen, in plaats van op f 70.000
Wij hebben evenwel gemeend, ons voorstel onveranderd te kunnen
handhaven; de berekening waarop ons voorstel is gegrond, is voor
zichtig genoeg, en het resultaat zal dus nog meevallen.
Wij hebben het ook onnoodig geacht een voorstel te doen, om de
Inkomstenbelasting te verhoogen; de hoogere prijs der steenkolen of
m. a. w. de mindere winst zal bij het sluiten van de rekening van
1889 misschien cenigen invloed kunnen hebben op het cijfer van het
batig slot, maar uit een finantieel oogpunt behoeven wij ons niet on
gerust te maken.
Wij handhaven dus ons voorstel zooals het thans luidt.
De heer Du Rieu. M. d. V. Ik wenschte u een vraag te doen.
Behoort het artikel kolen, dat wij voor ons land altijd uit het bui
tenland moeten krijgen, in geval eener oorlogsverklaring, tot de zoo
genaamde contrabande; m. a. w. zal men, als er eenmaal een oorlog
met een naburig land mocht uitbreken, met den prijs der kolen niet
in de war komen?
De Voorzitter. Ik zou deze vraag niet positief durven beant
woorden. Vergis ik mij niet, dan worden de kolen niet tot de oorlogs
contrabande gerekend, dan voor zoover zij ten dienste van oorlogschepen
worden bestemd Wij trekken dit artikel hoofdzakelijk uit Duitsch-
land, en wij weten natuurlijk niet welke maatregelen de Duitsche
regeering in geval van oorlog nemen zal. Mocht zij den uitvoer van
kolen naar ons land verbieden, dan zouden wij onze toevlucht tot den
petroleum of tot een ander kolen-leverend land, bijv. Engeland, moeten
nemen. Ik meen echter, zooals ik zeide, dat alleen kolen, die voor
oorlogschepen bestemd zijn, als contrabande worden beschouwd.
Ik zie den heer Van der Hoeven, die beter dan ik op dit gebied
thuis is, bevestigend knikken, en ik geloof dus, de zaak juist le
hebben ingezien.
De heer Du Rieu. Dank u voor de mededeeling, M. d. V.! maar
ik zou thans een amendement op het voorstel van Burg. en Weth.
willen indienen, en dat wel naar aanleiding mijner vroegere meening
omtrent de ongelijke behandeling van de ingezetenen dezer gemeente
en hare omwonenden. Ik zou nl. willen voorstellen om voor de per
sonen, die op bet grondgebied van de gemeente Leiden wonen, den
gasprijs op 5 cents te bepalen, en voor personen, die buiten haar
grondgebied wonen, op 6 cents te houden. De volgende woorden
zouden dan aan het voorstel moeten worden toegevoegd:
In art. 12 te lezen: »en deze worden berekend tegen den prijs
van vijf cents per kubieken meter voor eiken verbruiker op gemeente
grond, en zes cents voor eiken verbruiker daarbuiten."
Dit amendement wordt genoegzaam ondersteund en kan dus een
onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De heer Cock. M. d. V.! Ik zou wel over het geheele voorstel
willen spreken, en niet bepaald over bet zoo even door den heer Du
Rieu voorgestelde amendement. Ik laat dus aan u over, om mij thans
het woord te geven of later.
De Voorzitter. Ik geloof, dat het 't beste is, de discussiën niet
uitsluitend tot het een of het ander te bepalen. Om nu een discussie
over het amendent alléén te openen, zou, meen ik, niet wenschelijk
wezen, omdat het met het geheele voorstel in verband staat en dus
toch in dat verband behandeld moet worden.
De heer Cock. Dan over het voorstel in zijn geheel een paar
woorden, en mogclyk ook wel meer dan een paar!
Er behoort een soort van moed toe of, juister gezegd, men heeft
eene liooge mate van moedeloosheid te overwinnen, wanneer men,
zooals ik, van plan is tegen dit voorstel te spreken en te stemmen.
Zijn lot is toch al zoo goed als beslist, nu de Commissie van Finan
ciën, van wien wij gewoon zijr, zulke voorzichtige en van bedachtzaam
financieel inzicht getuigende adviezen te ontvangen, en verder de
Commissie voor de Gasfabriek en het College van Burg. en Weth.
het allen omtrent deze zaak ééns zijn en hunne goedkeuring aan de
voorgestelde prijsvermindering schenken.
Ik spreek dus meer uit een soort van plichtsbesef, en ik zal kort
kunnen zijn, omdat ik mij op oude argumenten kan beroepen, waarvan
de meeste en de gewichtigste nog van kracht zijn, terwijl eenige
oudere kunnen vervallen. Ik heb nl. bet oog op de argumenten, die
in 1884 in een rapport van de toenmalige Commissie voor de Gasfabriek
te vinden zijn onder n°. 173 van de Ing. St. van 1884, en waarin
het gevoelen van de meerderheid dier Commissie wordt uitgedrukt.
Die meerderheid verzette zich tegen eene verlaging van den gasprijs;
zij bestond uit de heeren Van Dissel en Groll, mannen, die wij,
naar ik ineen, gerust als deskundigen op dit gebied, kunnen aan
merken.
Ik zal er mij toe bepalen eenvoudig naar dit stuk te verwijzen.
Of ik hier al lang spreek of kort, het zal mij toch niet veel helpen.
Al moge dan ook de zaak heden afloopen en beslist worden zooals
ik voorzie in den door mij gewraakten zin, toch zou ik er prijs
op stellen, dat de heeren bedoeld stuk nog eens op hun gemak nalazen.
Een punt daaruit beeft mij evenwel bijzonder gefrappeerd. Door
die twee heeren is toen betoogd en ik zeg dit naar aanleiding
der zoo even vernomen mededeeling, dat reeds nu, bij de voor weinige
dagen gehouden aanbesteding, hooger prijzen voor steenkolen hebben
moeten worden besteed, dan waarop oorspronkelijk deze geheele
voordracht berustte dat er in die kolenprijzen zeer groote schom
melingen kunnen plaats hebben. In de 12 jaren aan nun rapport
voorafgaande, hadden die prijzen gevarieerd van 14.— tot ƒ6.32,
eene schommeling derhalve van meer dan 100 pCt. In verband daar
mede wijzen die heeren er op en rekenen zij uit, dat eene verhooging
met f 5.28 (dus binnen de grens eener schommeling van 100 pCt.)
van den prijs der Duitsche steenkolen voldoende zoude zijn om de
geheele winst der Gasfabriek tot nihil te reduceeren.
Ik baal dit nu slechts even aan, want inderdaad zijn er in hun
rapport veel meer afdoende gronden dan deze. En die heeren hadden
meermalen getoond een vtfr zienden blik te hebben en goede, be
dachtzame financiers te zijn. Ik betreur het dan ook dal die twee
stemmen die zich toen zoo welsprekend hebben doen hooren, ons
thans niet meer kunnen voorlichten. De een, de heer Groll, is ons
helaas door den dood ontrukt, de ander, de heer Van Dissel, heeft