15 Zitting van Donderdag 28 Maart 1889, i/eopetul 's namiddags te twee uren. Voorzitter: de Heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER. Te behandelen onderwerpen 1°. Benoeming van eene derde onderwijzeres aan de school 4e klasse, n°. 2. (52) 2'. Voorstel tot wijziging van de verordening op de helling van schoolgeld lager onderwijs. (42) 3®. Verzoek van O P. Waller Zeper, om vrijstelling van de betaling van schoolgeld, Hoogere Burgerschool voor Jongens. (48) 4®. Voorstel lot aankoop van het huis Breestraat n°. 60. (49 en 55) 5®. Verzoek van I. Imans, betrekkelijk eene demping van een gedeelte der Rijnsburgersingelsloot. (50) 6°. Idem als voren van J. D. Kiek. (50) 7®. Bezwaarschriften tegen de kiezerslijsten. (53) Aanwezig waren 22 leden, als deheeren: Zaaijer, Ticleman, Kaiser, De Goeje, Was, Van Reenen, Le Poole, De Sturler, Schneither, Knappert, Van Butlingha Wichers, Juta, Hasselbach, Fockcma Andreae, Verster van Wulverhorst, Zaalberg, Zillesen, Alina, Van Hamel, Van der Hoeven, Cock en de Voorzitter. Afwezig waren met kennisgeving de heeren: Du Rieu, Bool, Nijkamp en Koetser. De Notulen van het verhandelde in de vorige Vergadering van 14 Maart worden gelezen De heer Fockeha Andreae. Ik heb eene bewering, die ik in de vorige Vergadering uit mijn geheugen gedaan heb, te rectificeeren. Ik heb mij toen beroepen op eene leening door de gemeente Stavoren op gunstiger conditiën dan door ons aangegaan. Later is mij gebleken, dat óf mijne memorie, óf de courant mij bedrogen heeft, want het gold daar eene 4 pCt. leening. De Notulen worden hierna goedgekenrd. De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen: 1®. Dat van de op prolongatie belegde gelden f 25000 is opgezegd, zoodat thans nog is belegd f 64000. Wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: P- Adres van het Gemeentebestuur van Leiderdorp, houdende verzoek om vergunning tot het doen dempen van een gedeelte Hecren- sirigelsloot. 2°. Verzoek van P. M. Van Sermondt om restitutie van betaald schoolgeld, lager onderwijs. 3". Bezwaarschriften tegen de kiezerslijsten. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. Aan de orde is alsuu: I. Benoeming van eene derde onderwijzeres aan de school 4e klasse n°. 2. (Zie Ing. St. n°. 52.) De Voorzitter. Mag ik de heeren De heeren De Goeje, Zaalberg en Zillesen uitnoodigen met mij het stembureau te willen uitmaken? (De heer Van Hamel komt ter Vergadering.) Benoemd wordt Mej. J. M. Scheffer met algemeene stemmen. (20) De Voorzitter. Ik dank de leden van het stembureau voor hunne welwillende medewerking. (De heer Van der Hoeven komt ter Vergadering.) II. Voorstel tot wijziging van de verordening op de heffing van schoolgeld lager onderwijs. (Zie Ing. St. n°. 42.) De heer Juta. M. d. V.! In het begin van het rapport der School commissie staat: «Van de twee vragen, 1°. of eene andere classificatie der scholen in verband met eene nieuwe regeling van schoolgeld heffing moet worden ingevoerd, en 2°. of het mogelijk en wenschelijk is, eene bepaling te maken, waarbij de toelating tot de scholen 2e klassen ontzegd kan worden aan kinderen wier ouders in slaat geacht worden, het schoolgeld voor de scholen le klasse te betalen, moet de laatste den voorrang hebben, omdat indien deze ontkennend be antwoord wordt, de kansen der uitvoerbaarheid eener geheel andere classificatie der scholen aanmerkelijk verminderen.'' Nu beantwoordt de Schoolcommissie die tweede vraag ontkennend, en zoude men dus moeten veronderstellen dat zij daarom geen andere classificatie voorstelt, doch stelt zij desniettegenstaande toch voor om de 4 scholen 3e klasse te splitsen in twee afdeelingcn met verschillend schoolgeld. Mij dunkt, dat daar eenige tegenstrijdigheid in schuilt. Om met de tweede vraag te beginnen! Over de door mij in de Vergadering van 25 October 1888 besproken quaestie is rapport uitgebracht door de hoofden der scholen 2e klasse en door de Schoolcommissie; de conclussiën van beide rapporten zijn ongunstig voor het denkbeeld door mij geopperd, toch durf ik mij vleien eene meerderheid in deze Vergadering voor mijne denkbeelden te winnen. De redenen welke tot die ongunstige conclusiën geleid hebben acht ik eenzijdig en niet boven bedenking verheven. Bij het lezen der rapporten trof het mg dat zij niet bevatten een onpartgdig onderzoek omtrent het door mij aangeduide misbruik en de gevolgen daarvan, maar eene verkleining, eene vergoelijking van dat misbruik, en het bijbrengen van motieven om het kwaad zoo gering en verschoonbaar mogelijk voor te stellen, gepaard met het scheppen van bezwaren tegen maatregelen om daaraan een einde te maken. Dat de hoofden der scholen 2e klasse zich niet op een geheel on partijdig standpunt hebben geplaatst is te begrijpen, hoewel m. i. niet te verdedigen, omdat hier alleen de vraag moet gelden: «wat is in het belang der gemeente;" doch van de Schoolcommissie had men een onpartijdiger standpunt mogen verwachten, eene zuiver objectieve beoordeeling van den door mij voorgestelden maatregel. In het rapport van de hoofden der scholen 2e klasse staat: »op de scholen der 2e klasse gaat een (andere) groep van leerlingen, wier ouders in staat en ook bereid zijn het schoolgeld van die der le klasse te betalen." Dat is inderdaad eene kostelijke bekentenis, maar ik betwijfel zeer of de gemeentekas daarvan tot nog toe iets noemenswaardig gemerkt heeft. Bovendien wordt in eene volgende zinsnede die groep ver minderd tot slechts enkele leerlingen. Het rapport gaat verder voort: «maar voor hen dat zijn de kinderen dier vermogende ouders staat geen school der le klasse open waar onderwijs in het Duitsch en Engelsch en tevens voortgezet onderwijs in het Fransch wordt gegeven. Zij zijn daardoor genoodzaakt om, indien zij niet voor het Gymnasium of de Hoogere Burgerschool bestemd zijn en behoefte aan uitgebreid lager onderwijs hebben, van deze scholen gebruik te maken." M. d, V.! Ik geloof dat als regel kan gelden dat juist de vermogende ouders, waarvan hier sprake is, hunne kinderen naar het gymnasium of de hoogere burgerschool zenden; bij uitzondering zal het voor komen dat die kinderen de hoogere klassen van de school van den heer Van Wijk volgen. Die uitzonderingen zijn dan ook meer speciaal die kinderen die bijv. wegens hunne verstandelijke vermogens minder goed de lessen van gymnasium of hoogere burgerschool kunnen volgen. Dit argument van de hoofden der scholen is dus niet juist, want het slaat op eene uitzondering; en uitzonderingen mogen niet als argumenten gelden om eene betere regeling tegen te houden. Dat er bovendien vele ouders zijn die het lagere schoolgeld betalen ofschoon zij hunne kinderen doen opleiden voor gymnasium, of hoogere burgerschool, is mij gebleken uit de opgaven van 'net aantal leer lingen van de school van den heer Van Wjjk, die zich hebben aan gemeld voor het toelatingsexamen aan bovengenoemde inrichtingen. In 1885 bedroeg dat getal leerlingen voor de hoogere burgerschool 13, voor 1886, 1887 en 1888 waren die getallen respectievelijk 20, 22 en 19. Het getal leerlingen van diezelfde school dat zich aanmeldde voor het gymnasium was niet zoo belangrijk, maar bedroeg toch onder anderen in 1887 6. Mij dunkt dat ouders die voor kinderen op een leeftijd van 12 a 13 jaar gekomen, een schoolgeld kunnen betalen van f 60, enkele zelfs van 100, ook wel voor het lager onderwijs waaraan hier ter stede zooveel zorg en geld wordt besteed, een schoolgeld van f 45 a f 60 kunnen dragen. Deze opgave kan derhalve als tegenhanger dienen van de opmerking door de hoofden der scholen 2e klasse gemaakt. Dan vervolgt het rapport der onderwijzers: «Somtijds gaven wel gestelde menschen als reden van hunne keuze op, dat zij hunne kinderen wenschen te houden in den kring, waarin zij bestemd zijn te verkeeren, en hen daarom wel op de scholen der 2e maar geenszins op die le klasse wilden opgenomen hebben." Inderdaad slechts som tijds, want dit argument slaat slechts op uitzonderingen, op enkele concrete gevallen. En indien nu de Raad overtuigd is dat het mis bruik bestaat, en hij verlangt daartegen maatregelen te nemen, mag eene betere regeling dan worden tegengehouden, omdat zich in de uitvoering een paar gevallen voordoen, waarbij van die betere regeling dient afgeweken te worden en waaromtrent bij verordening kan worden voorzien? Het derde bezwaar luidt aldus: «Weder anderen, bepaaldelijk zij, die van een betrekkelijk ruim inkomen levende, maar met een talrijk kroost gezegend, lieten hunne kinderen gedurende eenige jaren het onderwijs op de scholen der 2e klasse genieten om het op die der le klasse voort te zetten." Maar juist voor die categorie van vermogende ouders, die meerdere kinderen van het openbaar onderwijs wenschen te doen genieten, is in onze verordening de bepaling opgenomen, dat zjj dan niet voor elk kind uit hun gezin f 60 betalen doch slechts i 45. Inderdaad eene geringe som, te gering wellicht voor het uitmuntend en kostbaar onderwijs dat de kinderen daarvoor genieten. Des te meer afkeuring verdient het dan ook als er ouders zijn en ik meen aangetoond te hebben dat er die werkelijk zijn welke be zwaar maken om dit geringe schoolgeld te betalen. En op welken onjuisten grond er soms bezwaar wordt gemaakt, daarvan werd mij dezer dagen nog een aardig voorbeeld opgenoemd. Er was iemand die bezwaar had tegen het schoolgeld op eene school le klasse, maar diezelfde persoon had geen bezwaar, om zijnen zoon een velocipède van f 150 te geven! In het rapport van de Schoolcommissie vind ik ook een breede uitmeting van de bezwaren, aan de bestrijding van het misbruik waar van thans sprake verbondeneene vergoelijking van dat misbruik; eene geringschatting van het gevaar dat de voortreffelijke scholen le klasse achteruitgaan niettegenstaande zulks gedurende drie jaren zeer in 't oog loopend gebleken is. Met alle recht mag ik dus zeggen dat de Schoolcommissie zich op een eenzijdig standpunt heeft geplaatst. an t begin tot het einde eene bestrijding, in plaats van eene on partijdige beoordeeling waarop m. i de Raad recht had. Uit de bij het rapport gevoegde lijst blijkt dat 31 ouders, meteen inkomen boven de f 3000, 70 kinderen naar de scholen 2e klasse zenden. In de Vergadering van 25 October 1888 noemde ik het cijfer van 37 ouders; waaraan dat verschil te wijten is, weet ik niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1889 | | pagina 1