22
I 29
een
inkomen
van
de
5e
klasse
t 26
4e
40
5e
50
6c
j 39
7e
43
8e
35
9e
36
10e
14
lie
I 25
12e
11
13e
10
14e
5
15e
2
16e
2
18e
1
22e
Leiden, 19 Januari 1889.
Bij de terugzending der stukken door U in onze handen gesteld
bij missive van 17 December 11, n^. 8(il, betuigen wij U allereerst
onzen dank voor de moeite, die gij U hebt gegeven om allerlei bij
een te brengen wat kan strekken om de bij ons gerezen vraag over
de wensehelijkheid eener wijziging van de classificatie der scholen te
beantwoorden. Wij hebben
welke door U gesteld is
den heer Jula bij de
met deze vraa
naar aanleiding
behandeling der begrootiiig.
tevens die overwogen,
van de opmerkingen van
Wij hebben de
eer U hierbij den uitslag van ons onderzoek aan ie bieden.
Van de twee vragen, ol' eene andere classificatie der scholen in
verband met eene nieuwe regeling van schoolgeldhelïing moet worden
ingevoerd, en ol' hel mogelijk en wenschelijk is, eene bepaling te
maken, waarbij de toelating tot de scholen 2e klasse ontzegd kan
worden aan kinderen wier ouders in staat geacht worden, het school-
eld voor de scholen Ie klasse te betalen, moet de laatste den voor
hebben, omdat indien deze ontkennend beantwoord wordt, de
kansen der uitvoerbaarheid eener geheel andere classificatie der scholen
aanmerkelijk verminderen.
Volgens de bij de stukken gevoegde lijst hebben van de ouders,
wier kinderen de scholen 2e klasse bezoeken.
ra na:
298
55
243
39 j
26
70
31
B
n
D
8
8
0
0
1)
8
8
O
i
1)
»Het 2/3 der ouders (243 van de 368) heeft inkomens van de 5e
tot de 10e klasse. Volgen die van de 3e, -ie, He en 12e, zanten 94.
Bij de 13e (van 3000 af) wordt het getal aanmerkelijk kleiner.
Evenwel zou het moeilijk zijn, hier, zooals de heer Juta wil, de grens
te plaatsen. Want van de 11 ouders in de 13 kl. gaan 27 kinderen
school, van de lü der 12e kl. 23. Deze cijfers maken het waar
schijnlijk, dat deze ouders groote gezinnen hebben. Misschien geldt
dit ook van de 5 ouders der 15e kl, van welke 13 kinderen de
scholen bezoeken. Zoude men de grens eerst na de 15e kl. stellen,
dan zou de bepaling slechts 5 ouders treffen
Het voordeel voor de Gemeentekas zou in dit geval luttel zijn en
bij verre na niet opwegen tegen de zeer ernstige bezwaren aan het
invoeren van den maatregel verbonden.
Deze bezwaren zijn in de missive van de hoofden der scholen 2e kl.
duidelijk uiteengezet. Zij zijn 1°. dat alleen aan de scholen 2e kl.
gelegenheid bestaat tot voortgezet onderwijs voor hen, die niet voor
een der middelbare scholen of het Gyinnassuin bestemd zijn; 2°. dat
er ouders zijn, die hunne kinderen wensehen te houden in den kring,
waarin zij bestemd zijn te verkeeren, en ze daarom niet op de scholen
le kl. wensehen te plaatsen, ook al zouden zij in staat zijn, een
hooger schoolgeld te betalen; 3e dat verscheidene ouders met een
vrij ruim inkomen groote gezinnen hebben en daarom, althans voor
de eerste jaren, aan de school met lager schoolgeld de voorkeur
moeten geven.
Stellig geldt een dezer drie bezwaren voor de overgroote meerder
heid der ouders, die een betrekkelijk ruim inkomen hebben en toch
hunne kinderen de scholen der 2e kl. laten bezoeken. De zeer
weinigen, voor welke dit niet het geval is, zouden inderdaad moeten
handelen zooals de heer Serrurier aanbiedt; aan de gemeentekas een
vrijwillig geschenk maken van hetgeen zij beneden het schoolgeld
der scholen le kl. betalen.
Indien inen een dwangmaatregel zou willen invoeren, zou men in
allen gevalle dien niet op de leerlingen der drie hoogste klassen der
scholen gemiddeld een 70 a 80 tal thans 66, mogen toepassen, daar
deze niet op de scholen le kl. gevonden worden. En uit een pac-
dagogisch oogpunt zou het onraadzaam zijn, dien op de drie middelste
toe le passen daar de aansluiting van het onderwijs aan dat in de
hoogere klassen daaronder zou lijden. Als dit toegegeven wordt,
zou die alleen voor de voorbereidende school 2e klasse in overweging
kunnen genomen worden. Dat de voordeelen voor de Gemeentekas
in dat geval uiterst gering zullen zijn, behoeft geen betoog.
De opmerking van den heer Juta omtrent de vermindering van
het getal ingeschreven leerlingen op de le klasse is wel juist, maar
niet zijne verklaring, dat dit uitsluitend veroorzaakt wordt door dat
gegoede ouders hunne kinderen naar de scholen 2e klasse zenden,
indien men namelijk onder deze laatsten alleen die verstaat, voor
welke geen der bovengemelde bezwaren van kracht zijn. Inderdaad
is het getal van dezen tegenwoordig kleiner dan in de laatstvoor-
gaande jaren. De vermindering is uit verschillende waarschijnlijk
toevallige oorzaken te verklaren, en daarom vermoedelijk slechts van
tijdelijken aard.
Wat de kinderen uit de buitengemeenten betreft, als men de lijst
vergelijkt, waarop het beroep der ouders is opgegeven, kan men met
vrij groote zekerheid zeggen, dat er slechts zeer weinigen zijn, die
men op de scholen le klasse zou verwachten. Daartegenover staat,
zooals door de hoofden der scholen 2e klasse reeds opgemerkt is,
dat er verscheidene kinderen onder zijn, voor welke het schoolgeld
met groote moeite wordt opgebracht
Uit het bovenstaande volgt, vooreerst, dat, wilde men in de Veror
dening een dwangmaatregel opnemen om leerlingen van bepaald aan
gewezen scholen te weren, het hoogst moeilijk zou zijn eene juiste
formule te vinden voor den maatstaf waarnaar Burg. en Weth. zich
zouden hebben te gedragen bij de uilvoering eener dergelijke bepaling,
daar bij de regeling tot toelating tot de scholen van ver
schillende klassen hel inkomen der ouders niet de eenige maatstaf
kan zijn; vervolgens dat de feitelijke toestand zulk een dwangmaat
regel in deze gemeente niet vereischl. De maatregel komt ons dus
niet noodzakelijk voor.
Tol dit resultaat gekomen, achten wij hel overbodig uitvoerig de
vraag te bespreken ol' de maatregel uil een wettelijk oogpunt geoor
loofd zou zijn. Toch willen wij die vraag even aanstippen, nu zij
uitdrukkelijk in den Gemeenteraad gesteld is.
Op den voorgrond stellen wij, dat de wel op het Lager Onderwijs
de zaak niet beslist.
De wet, in art. 46 handelende over schoolgeldhelïing, heeft blijkbaar
alleen het oog op de dorpsschool en hield op hel punt van school
geldhelling geen rekening met de behoefte van groolere gemeenten
aan scholen van verschillende klassen, verschillend inet hel oog op
de zeer uileenloopcnde levensomstandigheden van de ingezetenen.
Iulusschen, al zwijgt de wet, is het oor grootere gemeenten, willen
zij voldoende voorzien in hel openbaar lager onderwijs en ter tegemoet
koming in de kosten school geldheffen, onvermijdelijk, op de onder
scheidene scholen, verschillend schoolgeld te heffen, opdat alle inge
zetenen plaats kunnen vinden op de openbare scholen. Was nu onder
deze omstandigheden de vrijheid der ouders bij de keuze der school,
hoe wenschelijk overigens ook, onbeperkt, dan zou de beste regeling
kunnen verstoord worden, wanneer van die vrijheid al te ruim gebruik
werd gemaakt en de subjectieve opvatting der ouders al le zeer af
week van het oordeel van het Gemeentebestuur over de vereischte
classificatie der scholen.
Bij het stilzwijgen der wet moet men derhalve wel tot de conclusie
komen, dat in groote gemeenten aan de ouders geen onbeperkte vrij
heid kan worden toegekend in de keuze van de school en dat aan
Burg. en Weth., als uitvoerders van de verordening, de bevoegdheid
niet kan worden ontzegd, lusschen beide te komen, waar beperking
vae de vrijheid der ouders met het oog op eene bestaande classificatie
der scholen onvermijdelijk wordt.
Hoezeer wij derhalve van oordeel zijn, dat de wet zich niet absoluut
verzet tegen eene bepaling, als de heer Jula voorstelde, zouden wij
ongaarne zien, dat burg. en Weth. van eene dergelijke bevoegdheid
gebruik maakten, zoolang de ruimte op de scholen de verlangde
plaatsing toeliet.
Het gevaar is al zeer gering, dat onze voortreffelijke scholen le
klasse zullen achteruitgaan. Maar gesteld het geval, dat het getal
leerlingen op de scholen le klasse in 't oogloopend afnam, terwijl de
scholen 2e klasse overbevolkt werden, dan zouden er naar onze meening
voor het Dagelijksch Bestuur termen beslaan om handelend op te
treden door aan de kinderen der mindergegoeden den voorrang le
geven in de plaatsing op de scholen 2e klasse, zoodat de meerge-
goeden daardoor zedelijk gedwongen zouden worden voor hunne
kinderen plaatsing op de scholen Ie klasse te vragen.
Terwijl wij dus zoo min mogelijk inbreuk wensehen te maken op
de vrijheid der keuze, verwachten wij van de ingezetenen, dat zij
zeiven bij de plaatsing hunner kinderen op de scholen te rade zullen
gaan met hunne levensomstandigheid en niet uitsluitend om hun
financieel belang plaatsing zullen trachten te verkrijgen op de scholen
2e klasse, wanneer hunne kinderen meer eigenaardig op de scholen
der ie klasse te huis belmoren
Burg. en Weth. kunnen bij de inschrijving van nieuwe leerlingen
daarop door de hoofden der scholen doen letten, die door hunnen
zedelijken invloed op ouders zullen voorkomen, dat van de vrijheid
der keuze ten nadeele van de Gemeentekas misbruik gemaakt wordt.
»\ij komen nu tot de tweede vraag. Hierbij dient op den voor
grond te staan, dat bewezen moet worden dat de tegenwoordige
regeling niet slechts beter zal zijn, maar bovenal de Gemeentekas ten
goede zal komen.
Tegen de tegenwoordige regeling is als hoofdbezwaar aangevoerd,
dat de sprong van 16 (24) op 60 te groot is. Toen de Gemeente
raad in 1860 de schoolgelden bepaalde, sloot hij zich aan bij hetgeen
hier gebruikelijk was. Men had bizondere scholen der 2e klasse
waar 50 en waar 12 betaald werd. Dit werd verhoogd respec-
livelijk tot 60 voor meer- en 16 voor mindergegoeden, maar dan
met gratislevering der leermiddelen. Door deze regeling werd dus
bestendigd wat het gebruik van lieverlede had ingevoerd. Is die nu
in hare werking zoo slecht? Van de 368 ouders, die kinderen op de
scholen 2e klasse hebben, zijn er 298 die minder dan 2000 inkomen
hebben; 39 die onder de 3000 zijn aangeslagen. Men kan veilig
aannemen dat eene verhooging van schoolgeld b. v. tot 24 (32)
althans alle ouders, die beneden 1500 inkomen hebben, ten getale
van 187, hunne kinderen van de school zal doen nemen. Stellen wij
dat dezen naar eene nieuw te openen school van 10 schoolgeld
gaan, dat al de overigen blijven en ƒ24 (32) betalen en dat elk deier
ouders één kind op school heeft, dan zal men 187 x 6 minder;
181 x 8 meer ontvangen, dus een voordeel van 326 maken.
Daartegenover staat de waarschijnlijkheid, dat als de scholen 2e klasse
deze hervorming ondergaan, verscheidene ouders, die kinderen op de
scholen le klasse hehben b v. allen, die een inkomen beneden/3000
bezitten, ten getale van 42, dezen zullen verplaatsen. Dit zou een
nadeel van 42 x (ƒ6024) 1512 veroorzaken. Aan den anderen
kant meenen de hoofden der scholen 3e klasse dat er onder de leer
lingen hunner scholen wel 400 zijn, die 9 schoolgeld zouden kunnen
betalen, van welke het echter volstrekt niet zeker is, dat zij naar
eene met dit schoolgeld op te richten school zouden overgaan. Stellen
wij het op 300 en het schoolgeld op 10 dan zou dit eene bate van
300 x (ƒ103) ƒ2100 geven. Als dit alles zoo uitloopt, zou
men dus ƒ2100 -f /320 1512 ƒ912 winst voor de Gemeentekas
maken. Doch hoewel de nieuwe school terstond bijna geheel bezet
zou zijn, men zou op de scholen 3e klasse niet voldoende geholpen
zijn. Het aantal plaatsen te kort is voor de drie scholen 87 -j- 44 -f-