4
Prins, waar op 12 klassen slechts acht onderwijzers beschikbaar waren.
Door de gewone zorg, die Uw College aan de zaken van het onder
wijs pleegt te besteden, is onmiddellijk door de aanstelling van nog
een onderwijzer in dat euvel voorzien.
Doch, gelijk ik reeds toen opmerkte, daarmede was nog geene af
doende verbetering te bereiken.
Want nu zyn wel niet meer de 9e, 10e, 11e en 12e, maar
toch nog steeds de 10e 11e en 12 tot ééne afdeeling gecombineerd,
zoodat alle die kinderen door één onderwijzer moeten onderwezen
worden.
Hunne vorderingen lyden daar geducht onder, of liever, zij staan
na het 5e schooljaar nagenoeg stil.
Onder verwijzing naar mijne bovengenoemde missive heb ik daar
om de eer, de zaak nog eens in de gewone belangstelling van Uw
College aan te bevelen, en het te verzoeken, wel te willen overwegen
of niet door een der in die missive genoemde middelen in dit kwaad
kan worden voorzien, en of er met name geen mogelijkheid is nog
een onderwijzer aan deze school aan te stellen.
Mocht dit laatste worden toegestaan, dan zoude het tevens in
overweging kunnen genomen worden, of er door een andere wijk-
verdeeling geen mogelijkheid bestond het getal leerlingen op deze
school aan dal der onderwijzers evenredig te doen zijn volgens de
verordening.
Aan HH. Burg. en Weill. De Schoolopziener in het Arrond. Leiden,
der gemeente Leiden. J. F. Houwing.
Leiden, 15 October 1888.
Wij hebben de eer U hiernevens te doen toekomen een schrijven
van den Arrond. Schoolopziener en bijlage omtrent eene vermeerdering
van het onderwijzend personeel aan de school 4e klasse n°. 2, met
beleefd verzoek oin daaromtrent onder terugzending van de stukken
te willen dienen van advies, terwijl wij levens Uwe aandacht vestigen
op het daarin aangegeven plan van eene wijziging der beslaande
wijkverdeeling.
Aan de Plaatselijke Schoolcommissie liurg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 23 November 1888.
Naar aanleiding van Uwe missive, dd. 15 October jl. n°. 721 en met
terugzending van de daarbij ons toegezondene brieven van den Arron-
dissements-Schoolopziener, dd. 13 Juni 1887 en 13 October 1888,
hebben wij de eer U mede te dcclen, dat het ons wenschelijk voor
komt, door eene nieuwe schoolwijkverdeeling de ten vorigen jare
vastgestelde schijnt geen voldoende resultaten te hebben opgeleverd
de bevolking van de school 4e klasse n*. 2 (hoofd de lieer'Prins) te
vermeerderen, waardoor tevens de overbevolking op de school 4e klasse
n°. 1 (hoofd de heer Van der Heyde) zal afnemen. Ook komt het
ons voor dat het wenschelijk is de nu bestaande of later vast te
stellen schoolwijkverdeeling stipt te handhaven, behoudens wellicht
hoogst zeldzame uitzonderingen, die uit een praktisch oogpunt, vol
doende gebillijkt zonden kunnen heeten; het is ons toch gebleken,
dat de kinderen, opgenomen in liet Heilige Geest- of Arme Weesen
Kinderhuis, ofschoon, volgens de bestaande schoolwijkregeling, be-
hoorende tot de schoolwijk n°. 2, de school bezoeken van den heer
Van der Heyde.
Hun aantal moet vrij aanzienlijk zijn. Hunne overplaatsing naar
de school 4e klasse n°, 2, gevoegd bij eene uitbreiding van die school
wijk, zoude doeltreffend zijn.
De resultaten van die overplaatsing en uitbreiding van schoolwijk
bekend geworden zijnde zouden de onderwijskrachten aan beide
scholen nader kunnen geregeld worden. In afwachting daarvan, om
dus tijdelijk in het bestaand gebrek aan onderwijzend personeel bij
de school van den heer Prins te voorzien, zoude partij te trekken
zijn van een of twee adspirant-onderwijzers.
Aan HH. Burg. en Weth. De Plaatselijke Schoolcommissie,
van Leiden. D. Bierens de Haan, Voorzitter.
J. A. Van Hamel, Secretaris.
Leiden, 28 November 1888.
Het is ons gebleken dat de kinderen van het onder Uw beheer
staand Weeshuis ter school gaan op de school 4e klasse n°. 1 (hoofd
de heer Van der Heyde) niettegenstaande zij krachtens de bestaande
schoolwijkverdeeling behooren tot de school 4e klasse n°. 2 (hoofd
de heer Prins.)
Met het oog op de overbevolking op de eerstgenoemde school en
op de noodzakelijkheid om op de laastgenoemde school het onderwijzend
personeel uit te breiden, zoude het wenschelijk wezen de kinderen
van het Weeshuis, naar de school van den heer Prins aan de Brande-
wijnsteeg over te plaatsen.
Alvorens echter daartoe over te gaan zouden wij gaarne
vernemen of er ook bijzondere redenen bestaan die eene plaatsing
van bedoelde kinderen op de school van den heer Van der Heyde
noodzakelijk maken.
Beleefdelijk verzoeken wij U alzoo ons daaromtrent te willen in
lichten.
Aan het Bestuur van het H. G. of Burg. en Weth. van Leiden.
Arme Wees- en Kinderhuis alhier.
Leiden, 29 November 1888.
Tegen het voorstel, in Uwe geeerde missive dd. 28 November jl.
vervat, om de Weezen van ons gesticht over te brengen van de school
le klasse n°. naar n°. 2, bestaat bij ons geen het minste bezwaar,
onder voorwaarde echter dat de oudsten die geplaatst zijn in de
hoogste klasse en dus weldra ontslagen worden, volgens verlangen
van den heer Van der Heyde, hoofd dier school, mogen blijven waar
ze zijn, opdat hunne laatste ontwikkeling geen stoornis onderga.
Wij laten de bepaling van het tijdstip, waarop deze verandering zal
plaats hebben, met vertrouwen aan U over.
Aan HH. Burg. en Weth. Het Bestuur van het H. G. en Armen
der gemeente Leiden. Wees- en Kinderhuis alhier.
J. J. Prins, Voorzitter.
C. I. Van Ketwich, Secretaris.
Leiden, 1 Decmber 1888.
In verband inct beslaande plannen van eene wijziging der wijk
verdeeling voor de scholen 3e en 4e klasse, hebben wij de eer U te
verzoeken ons eene opgave te willen zenden van het aantal ver
pleegden in het 11. G. of Arme Wees- en Kinderhuis die Uwe school
bezoeken met vermelding van de klasse waarin zij zijn geplaatst.
Aan het hoofd der school Burg. en Weth. van Leiden.
4e klasse n°. 1.
Leiden, 2 Deecmber 1888.
In antwoord op Uwe missive van 1 December heb ik de eer U het
volgende mede le deelen:
Niet lang geleden ontving ik het bezoek van den WclEd. heer Dr.
Van Ketwich, die mij kwam spreken over de bij inij schoolgaande
kinderen uit het H. G. Weeshuis. ZEd. was, in zijne dubbele hoe
danigheid van mederegent van genoemde instelling, en van lid der
Plaatselijke Schoolcommissie, van oordeel, dat liet beter ware indien
die kinderen de Openb. school der 4e klasse n°. 2 bezochten, nu zij,
door de ten vorigen jaren veranderde wijkverdeeling, meer bepaald tot
het ressort van deze school behooren.
Ik vond geen grond om deze opinie te bestrijden, en moest zelfs
locgeven, dat overplaatsing daarheen het rechtstreekseh uitvloeisel
was van Uw besluit betreffende de grensverandering; alleen had ik
bij de uitvoering van bedoelden maatregel, aan de in het Weeshuis
verpleegden niet gedacht, misschien omdat het eene soort van traditie
was geworden, die kinderen in de sehool in de Gortcstraat toe te
laten. Intusschen, daar geen enkele reden verhinderde, aan den ont
vangen wenk gevolg te geven, onder voorbehoud van overleg met
den lieer J. M. Prins, omtrent de vraag of er in zijne school plaats
was, heb ik gemeend dat het wenschelijk ware, met eenigen spoed
aan het uitgesproken verlangen te voldoen. Mitsdien hebben, met het
begin der nieuwe maand, de bedoelde kinderen plaatsing gevonden
in de school 4e kl. n°. 2.
De ontvangst Uwer missive wekte bij mij eenigen twijfel of ik
wellicht nadere machtiging had moeten afwachten. Indien ik overijld
gehandeld mocht hebben, zoo is het toch geheel te goeder trouw
geschied, in overeenstemming met eene vroegere overplaatsing van
zeker getal weeskinderen naar de scholen der 2e klasse, ook op een
voudige aanvraag van een der heeren regenten. Was mijne opvatting
onjuist, dan verzoek ik U eerbiediglijk verschooning, en vraag ik U
tevens, my vooralsnog machtiging tot die overplaatsing te willen geven.
Deze maatregel loopt over slechts 29 kinderen; 4 der verpleegden
hebben reeds de 12e klasse bereikt, en het is wenschelijk dat zij den
korten duur van huil verderen schooltijd niet afbreken, te meer daar
aan de school 4e klasse n°. 2 geene afzonderlijke I2e klasse is. De
29 overigen zijn verdeeld als volgt:
klasse 111
101
92
83
75
63
54
43
31
23
13
29
Mijn ambtgenoot, de heer Prins, met wien de heer Van Ketwich
de zaak mede heeft besproken, had tegen onmiddellijke overplaatsing
geen bezwaar.
Aan HH. Burg. en Weth. Het hoofd der Openbare school n°. 1,
der gemeente Leiden. H. C. Van der Heide.
Leiden, 6 December 1888.
Ik heb de eer, U mede te deelen, dat ten gevolge van de plaatsing
der schoolgaande kinderen uit het Heilige Geest Weeshuis op mijne
school, deze nu bezocht wordt door 411 leerlingen, zoodat volgens art.
7 der Verordening van den llen November 1880 (Gemeenteblad 1881,
n°. 3) reden bestaat het aantal onderwijzers aan mijne school met
één te vermeerderen.
Hoewel het cijfer 400 slechts weinig overschreden is en dus het
totaal aantal leerlingen voor tien onderwijzers niet te groot geacht
kan worden, maakt de klassenverdeeling der school uitbreiding van
het personeel hoogst gewenscht. De 10e, 1 le en 12 klasse toch, te
zamen 52 leerlingen tellende, bevinden zich nu onder leiding, van
één onderwijzer. Zelfs indien deze leerlingen allen ongeveer op
dezelfde hoogte van kennis en ontwikkeling stonden, zou dit getal,
vooral voor eene hoogste klasse, te groot genoemd moeten worden.
Nu zij echter in vorderingen aanmerkelijk verschillen, worden de be
zwaren verdubbeld.
Zooveel mogelijk tracht ik het onderwijs voor alle leerlingen vrucht
dragend te maken door hen voor de hoofdvakken (taal en rekenen)
en voor het teekenen gescheiden te houden in twee afdeelingen en
zoo dikwijls dit noodig is, zelf onderwijs te geven in eene dier af
deelingen. Hierdoor kan ik mij echter niet in die mate aan de overige
klassen der school wijden, als wel noodig zou zijn; daarenboven is
het in 't belang der leerlingen noodzakelijk, dat elke klasse haar eigen
onderwijzer heeft.