2 De beraadslaging wordt gesloten en op het verzoek zonder hoofde lijke stemming gunstig beschikt. XI. Idem van de Annoncen-Uhr-Aclien Gesellschaft te Hamburg tot het plaatsen van eenige daarbij bedoelde zuilen. (Zie Ing. St. n°. 270.) De beraadslaging wordt geopend. De lieer Du Rieu. M. d. V.! Ik wensehte te vragen of het niet de bedoeling is, dat alle onkosten voor rekening van die firma komen, zooals het onderhoud en het opwinden der klokken? De Voorzitter. Zeker, alles! De heer Du Rieu. Dan veronderstel ik, dat het voorstel wel zal worden aangenomen, maar wensehte dan nog eerst in overweging te geven hel kind onmiddellijk te doopen, en in plaats van dien langen Dnilsehen naam, er een Hollandsclicn aan te geven, bijv. Klokkezuilen. De Voorzitter. Ik ben bereid om, voor het geval er zulke zuilen geplaatst worden, dezen naanj in overweging te gevende heer Du Rieu weet echter dat ieder vader het recht heeft zelf den doopnaam van zijne kinderen te bepalen en het zou dus kunnen zijn, dat de directie er bezwaar tegen had, en dan zouden wij baar niet kunnen dwingen. Ik ben evenwel nog niet zeker dat, als de Raad dit ver zoek inwilligt, de zuilen cr zullen komen; wij hebben vroeger meer dergelijke verzoeken gehad. De maatschappijen waarvan die ver zoeken uilgaan, beginnen in den regel met hunne adressen aan ver schillende groote gemeenten te zenden, en eerst nadat daarop gunstig is beschikt gaan zij na in welke steden zij de zaak met kans op voor deel kunnen exploitceren. Hier zal dit waarschijnlijk het geval niet zijn; ik geloof niet dat er kans bestaat dat zij veel ruimte voor advertentien zal verhuren. De heer Kaiser. Ik wensehte te vragen of de uurwerken van de annoncen tempeltjes onder regelmatige controle zullen gehouden worden en zoo ja door wien De Voorzitter. Voor zoover ik kan nagaan zullen die onder con trole van de maatschappij zelve staan, evenals de klokken, die bij particulieren, bijv. horlogemakers, uithangen door hen zeiven worden nagegaan Zij zal zich daarbij naar onze voortreffelijke stadsuurwerken kunnen regelen. De heer Kaiser. Dan vrees ik, dat de verwarring in tijdaanwijzing hier ter stede nog grooler zal worden dan zij nu is, indien de klokken van uit Duilschland gecontroleerd moeten worden. De maatschappij zal zekerlijk geen specialen persoon aanstellen die hier moet wonen en zonder zoodanig persoon zal er van juiste tijdaan wijzing niet veel terecht komen. Zouden de klokken niet weggelaten kunnen worden, zoodat de zuilen alleen overblijven? De verwarring in lijd is hier groot genoeg, laten wij die niet door aanneming van het voorstel vermeerderen. De Voorzitter. Dan zal er niet veel anders voor U overblijven, dan tegen de voordracht te stemmen. Ik zie echter zooveel bezwaar niet in die zaak. De beraadslaging wordt gesloten. Het verzoek in stemming gebracht, wordt met 17 tegen 5 stemmen toegestaan. Tegen stemden de heeren: De Sturler, Verster van Wulverhorst, Cock, Le Poole en Kaiser. XII. Voorstel strekkende om niet over te gaan tot de heffing van schoolgeld op de Kweekschool voor onderwijzers. (Zie Ing. St. n'. 263.) De heer De Goeje. M. d. V.! Ik zou gaarne deze zaak eerst in eene Vergadering met gesloten deuren wenschen te bespreken. De Voorzitter. Dan verander ik de openbare Vergadering in eene met gesloten deuren. De openbare Vergadering 'wordt hervat. De Voorzitter. Ik zal nu in stemming brengen het voorstel van Burg. en Weth., om met wijziging van het Raadsbesluit van II Oc tober jl. te besluiten dat geen schoolgeld zal worden ingevoerd voor de Kweekschool voor onderwijzers. Dit voorstel wordt verworpen met 13 tegen 9 stemmen. Tegen steraden de heeren: Tieleman, De Sturler, Verster van Wul verhorst, Cock, Zaalberg, Bool, Schneither, Fockema Andreae, Juta, Van Hamel, Kaiser, Driessen en Was. Voor stemden de heeren: Van Bultingha Wichers, Knappert, Zillesen, Du Rieu, Van Reenen, Le Poole, Alma, De Goeje en de Voorzitter. De Voorzitter. De aan de orde gestelde onderwerpen zijn hier mede afgehandeld; ik geef thans het woord aan den heer Cock. De heer Cock. M. d. V.! Ik zou gaarne tot het Dag. Bestuur eene vraag willen richten en wel deze: hoe is het gesteld op dit oogenblik met de Verordening regelende den werkkring van de Commissie van Financien, in de maand Juni 1888 door den Raad vastgesteld. Terstond toch nadat de Verordening door den Raad was goedge keurd, hebt U, M. d. V., verklaard op grond van bezwaren de ver nietiging dier Verordening bij het Hooger Bestuur te zullen provoceeren. Kort daarna is dan ook door middel van Gedeputeerde Staten door den Raad een brief van den Minister van Binnenlandsche Zaken ont vangen, waarin eenige bezwaren tegen de Verordening in het midden werden gebracht. In dat zelfde schrijven gaf de Minister tevens te kennen, zonder juist opzettelijk te dreigen, dat indien aan zijne be zwaren niet werd tegemoet gekomen de mogelijkheid bestond dat de Verordening zou vernietigd worden. Om den Minister tijd te geven om, alvorens een definitief besluit te nemen, de zaak rijplijk te onderzoeken en te overwegen, heeft de Raad niet lang daarna besloten het tijdstip van de inwerking treding der Verordening, dat aanvankelijk op 4 September 1888 was bepaald, te verschuiven en le stellen op 1 Januari 1889. De Minister zou zoo doende tevens in de gelegenheid worden gesteld ook kennis te nemen van hetgeen hier in den Raad ter wederlegging van zijne vermeende bezwaren was aangevoerd. Do verordening is dus in werking getreden primo Januari 11althans indien zij door den Koning niet is geschorst of vernietigd, iets wat, zoo ver ik weet, niet geschied is. Is dit laatste feit juist, namelijk dat geenc vernietiging of schorsing is uitgesproken, dan volgt daaruit niet alleen dat de nieuwe Verordening sedert primo Januari in werking is, maar ook dat de vorige Verordening vervallen is en de vorige Commissie van Financien heeft gedefungeerd. Wij zijn op dit oogen blik derhalve zonder Commissie van Financiën. Mijn vraag om in lichting is alzoo wel van eenig actueel belang. De Voorzitter. Het is merkwaardig hoe men verschillende in drukken kan krijgen van eene zelfde zaak. De heer Cock heeft uit den bekenden brief van Gedep Staten den indruk gekregen, dal de Minister deed doorschemeren, dat het wel eens zou kunnen gebeuren, dat Z. E. de Verordening ter vernietiging aan den Koning voordroeg indien de Raad de geïncrimineerde bepaling niet introk. Ik heb daar entegen den indruk gekregen dat Z. E. zeer stellig verklaarde dat zij haar in. dat geval ter vernietiging zou voordragen. De vraag van den beer Cock heeft mij intusschen niet bevreemd: ik verwachtte haar en heb daarom bijtijds naar den stand der zaak gcinformeerd cn kan mededeelen, dat de Verordening op 't oogenblik nog bij den Raad van State aanhangig is. Dit antwoord is geloof ik duidelijk genoeg; iedereen zal begrijpen wat dat beteekent. Dat de zaak nog niet is afgedaan, is waarschijnlijk het gevolg van de late behandeling in dezen Raad. Tc dien aanzien moet ik den Raad in herinnering hrengen, dat de behandeling is uitgesteld op verlangen van de aanwezige leden van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen, daar men wensehte te wachten tot de heer Cock van zijne buitenlandsche reis zou zijn teruggekeerd. Ware zij dadelijk na het eindigen van mijn verlof afgedaan, dan zou waarschijnlijk de eind beslissing reeds bekend zijn. Wanneer de heer Cock nu meent, dat wij op het oogenblik zonder Commissie van Financiën zijn, dan zou ik den Raad wel willen voor stellen der Commissie te verzoeken diligent te willen blijven. De heer Cock. M. d. V.Ik dank U voor uwe mcdedeeling. Ik ben dankbaar maar evenwel niet voldaan. In de vraag, in hoeverre mijne afwezigheid, die heeft opgehouden den 5den October, dan wel de afwezigheid van een geacht lid uit het College van Gedeputeerde Staten, die veel later dan ik in het vaderland terugkeerde, aanleiding heeft gegeven tol de vertraagde behandeling dezer zaak in onze ver gadering van den 25steu October IIzal ik mij thans niet verdiepen. Ik wensch mij lot de zaak te bepalen. En dan kan ik in het minis terieel schrijven, waarop U u beroept, niets van eene bepaald uitge sproken vernietiging van onze verordening lezen. Doch zelfs al stond zoo iets er in, zou het nog niets beteekenen. Immers vernietiging of schorsing door den Koning van eene Gemeente-Verordening moet officieel in hel Staatsblad worden uitgesproken en afgekondigd. Alleen was het mogelijk geweest, dat een dergelijk Koninklijk Besluit in het Staatsblad had gestaan en mij was ontsnapt, want ik zie dat blad niet dagelijks in. Nu echter uit deze discussie blijkt, dat dit niet het geval is en dat onze Verordening niet is vernietigd of geschorst in den eenig raogelijken en offieieelen vorm, namelijk door plaatsing van het desbetreffend Koninklijk Besluit in het Staatsblad, is die Verorde ning feitelijk in werking getreden den lsten Januari, is de oude Ver ordening vervallen, heeft de oude Commissie van Financiën gedefungeerd en hebben wij op dit oogenblik geen Commissie van Financiën. Maar M. d. V.! het is reeds laat; ik zal nu niet verder over de zaak spreken maar met mijne medeleden van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen nader raadplegen wat ons in deze te doen staat en of er soms aanleiding is om óf gezamelijk óf individueel een voorstel betrekkelijk deze zaak aan den Raad in te dienen. De Voorzitter. Ter meerdere verduidelijking zal ik nog eens voor lezen wat in den brief van Gedep. Staten, waarvan de heer Cock en ik zulk een verschillenden indruk hebben ontvangen, voorkomt. «Namens den Minister hebben wij de eer Uwe Vergadering hier mede in kennis te stellen en haar uit te noodigen de bepaling in te trekken, ten einde eene vernietiging van Regeeringswege te voor komen." Dit vind ik toch nog al positief. De heer Cock. M. d. V.Ik dank U voor de mededeeling, ik wacht nu slechts het Staatsblad af waarin de vernietiging wordt uitgesproken. De Voorzitter. Ik wensch nog met een enkel woord te expliceeren waarom het Dagelijksch Bestnur, wetende dat de zaak b(j den Raad van State is, meende verder niets te moeten doen. Onze eerste dé marche had toch volgens art. 55 der gemeentewet moeten zijn, aan Gedeputeerde Staten mededeeling te doen van de nieuwe Verordening. Dit is, zooals men weet, nog niet geschied; wel heb ik krachtens art. 70 aan Gedeputeerde Staten medegedeeld dat ik meende geen uit voering aan de Verordening te mogen geven, omdat ik van oordeel was dat zij streed met de wet; maar de bij art. 55 gem.wet bedoelde mededeeling, de eerste stap van uitvoering, is nog niet gedaan. Die mededeeling had derhalve den Isten Januari moeten geschieden. Nu zal men mij toegeven dat die mededeeling inderdaad niets anders dan eene nuttelooze komedieverlooning zou zijn geweest; uit de missive, waaruit ik daar straks een passage heb voorgelezen weten wij dat ook Gedeputeerde Staten van oordeel zijn, dat de Verordening in strijd is met de wet. Wij wisten dus vooraf welk antwoord wij zouden hebben gekregen, en per slot van rekening zouden wij dan op hetzelfde standpunt hebben gestaan als nu. Misschien, daar was natuurlijk ook kans op, zou er dan intusschen wel een beslissing zijn gekomen en dan zou die quasi- uitvoering nog meer van eene komedie hebben gehad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1889 | | pagina 4