94 genoemd tegen het stellen der stukken in handen van de Commissie van Financiën, namelijk het oponthoud. Het spreekt toch van zelf dat, wil men een dergelijk onderzoek nauwgezet doen, daarmede veel lijd gemoeid is. Dezelfde tijd die het Dagclijksch bestuur-daarvoor noodig heeft, heeft ook de Commissie van Financiën noodig. Er gaan altijd een week of vier mede heen, dat is verleden jaar ook gebleken. Toen in den loop van dit jaar de reclamaties inkwamen en ik voorstelde ze te stellen in handen van Burg. en VVcth., is er geen enkele stcin hier opgegaan 0111 te verzoeken dat ze ook gesteld zouden worden in handen van de Commissie van Financiën. Wie de discussie van verleden jaar naleest, zal zien dat het hoofdmotief toen is geweest: de Raad heeft eenmaal hij de afzonderlijk ingediende reclamaties besloten ze te stellen ook in handen van de Commissie, en dat besluit moet geëerbiedigd worden. Juist om die reden hebben Burg. en Welh. ook het voorstel overgenomen. Dit jaar kon die overweging niet gelden, omdat zooals ik reeds zeide, niet besloten is elke reclamatie te stellen in handen van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën. De heer Cock. M. d. V. liij het aanhalen der argumenten verleden jaar aangevoerdis indien mijn geheugen mij niet wederom bedriegt, wat nog al eens voorkomt, een argument door U onbesproken gelaten, dat verre na het meeste gewicht in de schaal heelt gelegd, ten minste wat mij betreft, namelijk de opheffing van hel vroeger beslaan hebbend verplicht verhoor der betrokken personen. Doch daarover later; vooraf nog een paar opmerkingen. Ik meen op den voorgrond te mogen stellen, dat wij allen het er over eens zijn, dal de Tetter der Verordening op de Commissie van Financien een renvooi van reclames, als waarvan hier sprake is, naar die Commissie gebiedend voorschrijft. Zoo wij dus over deze zaak nog spreken is het alleen om na te gaanof er soms gronden zijn om van dat voorschrift af te wijken. Dat die gronden dus alleroverwegendst moeten zijn, spreekt wel van zelf. In de tweede plaats nog deze opmerking. U hebt onder meer gezegd, dat dit jaar naarmate de reclames inkwamen, door U niet is voorge steld om ze evenals verleden jaar te stellen in handen van Burg. en Weill, en van de Commissie van Financiën, maar alleen in handen van het Dagelijksch Bestuur. Ik neem dal volgaarne aan, doch ik merk op, dat die gewijzigde wyze van handelen zeer zeker aan mij maar waarschijnlijk ook aan de meeste leden dezer Vergadering zal zijn ontsnapt. En nu het hoofdargument, waarvan ik zeide, dal het heden onaan geroerd was gelaten en dat verleden jaar door den heer Fockema Andreac werd aangevoerd ter verdediging van het stellen van bedoelde reclames in handen van de Commissie van Financiën. Het beloog van dat geachte lid kwam, indien ik mij nog goed herinner, ongeveer hierop neer: zeer zeker plagt men oudtijds wellicht in strijd met de Verordening op de vaste Conimissién reclames tegen den hoofde- lijken omslag niet aan de Commissie van Financiën te renvoiecren; thans echter is in deze zaak cene aanmerkelijke verandering gekomen tengevolge van de laatste wijziging onzer gemeentebelasting-verordening, die het verplichte verhoor der belastingschuldigen heeft afgeschaft; de Raad moet dus rijpelijk overwegen, hoe hij na die wijziging in deze handelen wil. Dit betoog van den heer Fockema Andreae kwam mij allerklemmendst voor en ik vereenigde mij dan ook van harte met de toen besloten verzending naar de Commissie van Financiën, als zijnde in het belang van recht en billijkheid. Vroeger toch moesten alle personen die gecne of naar de meening van het Dagelyksch Bestuur geen voldoende aangiften hadden gedaan, worden opgeroepen en verhoord. Wilden zij wegblijven, weïnu dit stond hun vrij, maar zij hadden althans gelegenheid gehad hunne oór- spronkelijke opgaven mondeling te verdedigen, alvorens Burg. en Weth. die mochten verhoogen. Dit verplichte verhoor is echter zeer tegen mijn zin afgeschaft, en daarmede het groote voordcel dat ook de be klaagde werd gehoord. En dit in aanmerking nemende geloof ik wel dat er veel voor te zeggen valt dat de oogen van* drie andere perso nen ook nog eens over de klachten gaan. Door U, M. d. V.! werd verder beweerd dat het eigenlijk niet in den aard der zaak lag dat de hier bedoelde bezwaarschriften werden gesteld in handen van de Commissie van Financien, omdat Burg. en Weth. het kohier opmaken en het onderzoek der bezwaren, aan den Raad ingediend, ook aan hunne handen moet worden toevertrouwd, als een soort van continuatie van dat werk. Juist op dien grond komt het mij voor, dat de reclames liever in handen van ieder ander dan van Burg. en Weth. moeten gesteld worden ter fine van advies. Wij leden van den Raad, die in deze moeten beslissen, mogen dit niet doen dan zonder ecne volledige en onpartijdige voorlichting, en als wij die vragen van hen, tegen wier beslissing wordt gereclameerd, staat dit vrij gelijk met het renvoieeren van een veroordeelde als ik dat beeld voor een oogenblik mag gebruiken naar zijn ver- oordeelaar en bij dat alles komt nog, dat het best mogelijk, minstens niet verplichtend voorgeschreven is, dat die veroordeelde door iemand verhoord zij. Ik voor mij hoor gaarne ook den veroordeelde. Daarom betreur ik het zeer, dat de verleden jaar gevolgde handelwijze thans niet gecontinueerd is. Ik erken dat het voor de Commissie van Financiën een zeer lastig en tijdroovend werk is, maar wij weten het allen, zij ziet niet tegen eenig werk op, wanneer het geldt het belang der burgerij. De heer Van der Hoeven. M. d. V.U hebt er volkomen terecht op gewezen dat de zaak dit jaar zich eenigszins anders verhoudt dan verleden jaar. Het doet mij leed zou ik bijna zeggen, dat U verleden jaar niet juist in denzelfden geest hebt gesproken als thans, want dan zou de geheele discussie toen bijna overbodig geworden zijn. U beroept u er op, dat de Raad het vorige jaar had besloten de verschillende reclames te stellen in handen ook van de Commissie van Financiën. Maar des niet te min hebt gij toen bij de behandeling van de gezamenlijke bezwaarschriften, U er toch tegen verzet dat de Commissie nader over de zaak zou worden gehoord. Gij hebt U namelijk aanvankelijk geoponcerd tegen het voorstel om krachtens het eenmaal genomen besluit de stukken te stellen in handen van de Commissie van Financiën, en licht eerst het voorstel overgenomen toen ik opnieuw had voorgesteld al de verzoekschriften te stellen in handen van genoemde Commissie. Wat nu betreft de omstandigheid dat verleden jaar reeds dadelijk besloten was, de verzoekschriften te stellen in handen van Burg. en Weill, en van de Commissie van Financiën, terwijl dit jaar alleen besloten is, ze te stellen in handen van lïurg. en Weth., in den aard der zaak behoeft dit geen verschil te maken. De zaak is dan, dat wij verleden jaar hebben genomen in eens twee besluiten, terwijl wij nu twee besluiten zullen kunnen nemen in twee keeren. Immers, wanneer de reclames inkomen en de Raad besluit dat ze zullen worden gesteld in handen van Burg. en Welh dan zegt de Raad daarmede nog niet dat hij zich de be voegdheid ontneemt om later te beslissen dat de stukken ook zullen gesteld worden in handen van de Commissie van Financiën. In ons Reglement van Orde komt niets van dien aard voor. In tegendeel kan ik mij beroepen op art. 20 van dat reglement dat zegt: «wanneer omtrent een in beraadslaging gebracht onderwerp en daarmede hebben wij hier te maken een voorafgaand commisso riaal onderzoek noodzakelijk wordt geacht en dit moet noodzakelijk worden geacht, zoolang wij willen handhaven de verordening waarop ik heb gewezen zal de vergadering de zaak, wanneer zij behoort tot de bemoeiingen van eene der vaste commissiën, derwaarts om rapport en advies verwijzen.'' Dit moet dus niet alleen dan wanneer de stukken inkomen, maar ook wanneer het onderwerp in beraad slaging wordt gebracht. In zooverre zijn wjj geheel op het juiste standpunt door thans de vraag te bespreken. Ik wil nog geen voor stel doen, maar zou toch wel wenschcn dat bij deze gelegenheid nu uitdrukkelijk werd beslist of de reclames voortaan zullen worden ge steld in banden van de Commissie van Financiën, ja dan neen. U, M. d. V., zijt er niet voor, de heer Cock wel. In den een of anderen zin zal toch een voorstel moeten worden gedaan, om aan die quaestie cene oplossing te geven. De Voorzitter. Ik heb de discussiën van verleden jaar niet nage gaan. maar nadat ik den heer Van der Hoeven heb gehoord, meen ik dat wij het volkomen met elkander eens zijn. Ik was destyds en ben ook nu nog niet van gevoelen dat de Raad zoo onverbreekbaar ge bonden was aan zijne besluiten om, naarmate de bezwaarschriften^ in kwamen, ze ook te stellen in handen van de Commissie van Financiën; maar toen men zich op die besluiten beriep toen veranderde de quaestie. De Raad kan evenwel altijd besluiten om cene of andere zaak voor advies in handen te stellen van eene speciale Commissie. Wil de Raad dus deze reclamaties verzenden naar de Commissie van Financiën, dan doen wij deze zaak heden niet af. Ik vind het eveuwel niet noodig. Wij namen echter verleden jaar het voorstel van den heer Van der Hoeven over omdat, zooals ik zeide, de Raad eenmaal had besloten dat de Commissie van Financien zou worden gehoord. Nu de Raad dit jaar heeft besloten dat de adressen alleen in handen van Burg. en en Weth. zouden worden gesteld is het natuurlijk dat wij ze niet naar de Commissie van Financien verzonden. Wat nu betreft de opmerking van den heer Cock dat het den leden ontgaan is dat dit jaar steeds voorgesteld werd de reclamaties te stellen in handen van Burg. en Weth. alleen, dit meen ik te mogen betwij felen, daar het gebleken is dat het verleden jaar den leden niet was ontgaan dat voorgesteld werd om ze ook in handen van de Commissie van Financien te stellen, want dat was juist het argument waarom de Raad het voorstel van den heer Van der Hoeven heeft aangenomen. Wat aangaat het afschaffen van de oproeping, wij zullen thans liever niet in de daarover gevoerde discussiën terug treden. Ik herinner er slechts aan dat die afschaffing heeft plaats gehad, omdat na de wijzi ging van de gemeentewet, degenen die zich bezwaard gevoelden drie maanden na uitreiking van het bclastingbillet, tyd hadden om zich te beklagen, en zoo de klacht geen herstel der grief bracht nog eens cene maand om bij Ged. Staten in hooger beroep te gaan. Vóór die wetswijziging had men 14 dagen om zyn aanslag op de secretarie te komen zien en 8 dagen om bij Ged. Staten in beroep te komen. Na afloop van die twee termijnen was het kohier onherroe pelijk vastgesteld en baatte geen reclamatie meer. Nu men echter een termijn van drie maanden heeft om bezwaren in te dienen en dan nog een maand wanneer de eerste klacht niet geholpen heeft is het in het belang van het groote publiek dat het kohier zoo spoedig mogelijk worde vastgesteld. Wat de eigenlijke quaestie van verzending naar de Commissie van Financien betreft, ik blijf die verzending onnoodig achten. Men moge zich op de letter der Verordening beroepen, naar den geest is het niet. Het is alleen een verzoekschrift van financieelen aard voor den betrokken persoonmet de gemeente-financien heeft het niet te maken. Ueweert toch iemand dat hy te hoog is aangeslagen en wordt zijne klacht gegrond bevonden, welnu, dan heelt men ook ten onrechte te veel van hem geheven en moet hem dit worden terugbetaald. De heer Cock. M. d. V. Ik zal uw voorbeeld niet volgen en terug treden in eene zaak die thans niet aan de orde is, namelijk in eene discussie over het al of niet wenschelijke der wyziging, die indertyd in onze belasting-verordening is gebracht. Wanneer de discussiën over die wijziging gevoerd eens wilt nazien, dan zult U zien, dat de argumenten door U toenmaals ontleend aan den tot drie maanden verlengden termijn van reclame, evenals nog vele andere, op goede gronden zijn wederlegd. Maar om op de zaak, die het thans geldt, terug te komen, ik ben wel bereid, op gevaar af van niet ondersteund te worden, in het belang van iets dat ik zoo billijk en rechtvaardig acht, een voorstel te doen, namelijk om deze reclames te stellen in handen van de Commissie van Financiën. De Voorzitter. Doet U daartoe een bepaald voorstel De heer Cock. Ja, M. d. V.!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1888 | | pagina 2