78
f 4000.— komt ons voor deze Gemeente te hoog voor, terwijl, wanneer
ons_ voorstel wordt aangenomen om het subsidie thans in plaats van
ƒ2500 op ƒ3000 te brengen, de Gemeente geacht moet worden vol
doende voor deze nuttige inrichiing te hebben bijgedragen".
Ik druk op het woord 'deze'' want krijgen wij geen 4000 subsidie,
dan is het zeker dat wij niet meer te doen zullen hebben met deze
nuttige inrichting maar met eene andere, Is het subsidie lager dan
4UUÜ dan is het volstrekt onmogelijk om de inrichting op den be-
slaanden voet in stand te houden. Llat een subsidie van 4000 wer
kelijk niet hoog is blijkt uil de subsidien die in andere gemeenten
aan dergelijke inrichtingen worden verleend. De meeste gemeenten
geven 4000 ol meer. Ik zal slechts enkele opnoemen: Arnhem
10500, Utrecht 4000, Leeuwarden f 4000, Groningen 4000.
i\u spreek ik nog niet eens van de grootcre gemeenten zooals
Rotterdam, Den Haag waar men 21000 en 12000 subsidie geeft.
Maakt men de tegenwerping dat de Gemeente Leiden ook betaalt
voor andere inrichtingen van ambachts- en teckenonderwijs dan wijs
ik wederom op de uitgaven daarvoor in andere steden. Indien men
de toelagen voor de Praktische Ambachtsschool en Uurger Dag- en
Avondscholen samentrekt, betaalt Arnhem 10700, Utrecht f 17300,
Leeuwarden ƒ12000, Groningen 12566, terwijl Leiden als het subsidie
tot ƒ4000 gebracht is niet meer dan 10900 daarvoor uitgeeft.
A oor Leiden inag 4000 als toelage voor de Praktische Ambachts
school in geen geval te veel worden geacht. Ik stel dus als amendement
voor om het subsidie te brengen op f 4000, zooals de Commissie van
Financien aanraadt.
De Voorzitter. Burg. en Wetli. nemen het amendement van den heer
Kaiser over. Wij zijn hel eens met hetgene de Commissie van Financiën
in haar rapport heeft opgemerkt, dat nl. de Ambachtsschool beter had ge
daan hare uitbreiding maat te doen houden met de middelen, waarover zij
zeker was te kunnen beschikken. 4000 is op zich zelf beschouwd geene
te groote bijdrage voor een gemeente als Leidenmaar ik wil er echter
bijvoegen, dat wij met de verhoogde toelage te geven een uitbreiding
van de zaak in het vervolg niet willen aanmoedigen, wanneer men
niet vooral van de noodige gelden verzekerd is; dat zou een gevaarlijk
antecedent wordenmaar er zijn thans toch te veel belangen bij de
zaak verbonden om niet de helpende hand uil te steken.
Wat de som van 300 voor de Volkszangschool betreft, wij hadden
die som van de Begrooting afgenomen, omdat wij meenden, dat het
Bestuur er niet meer op gesteld was; maar toen wij vernamen dat
er nog 178 leerlingen waren, hebben wij de som van 300 weer op
de begroeiing gebracht; en eindelijk ook de som van f 850 voor de
tentoonstelling van de Maatschappij van Nijverheid, tengevolge van het
vroeger dienaangaande genomen besluit. Dit Volgn. moet dus ver
hoogd worden met ƒ2150 en wordt alzoo 5725.
De discussiën worden gesloten en Volgn. 144 zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
De Volgnrs. 145-149, hoofdstuk VII, Volgnrs, 150—161, hoofdstuk
VHI. Volgnrs. 162—167, hoofdstuk IX, Volgnrs. 168—178 worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
Bij Volgn. 16'8 wordt goedgekeurd de Begrooting van de Kamer
van Koophandel en Fabrieken.
Volgn. 179. Toelage aan de eigenaars van de Schouwburg.
De heer Juta. M. d. V.! Ik zal niet tegen dit artikel stemmen hoewel
ik daarom toch niet geacht wil worden een voorstander van het be
staande subsidie te zjjn. Integendeel! ik heb steeds getoond een voor
stander te zijn van eene trapsgewijze vermindering er van tot dat
het eindelijk geheel zoude hebben opgehouden. Ik heb in de sectiën
aangetoond uit hetgeen vroeger over deze zaak in den Raad behandeld
is, dal het subsidie voor den Raad noch eene eereschuld noch eene
zedelijke verplichting is. Maar omdat het niet wel aangaat de 1500
subsidie in eens aan het bestuur te onttrekken en ik thans geen
voorstel wil doen tot vermindering zal ik stemmen voor dezen post.
Volgn. 179 op verzoek van den heer Cock in stemming gebracht
wordt aangenomen met 24 legen 2 stemmen, die van de heeren Cock
en Verster.
Volgn. 180. Aankoop van inschrijvingen op hel Grootboek der Nat.
Werk. Schuld.
De heer Fockebia Andreae. M. d. V! üok namens mijne mede
leden van de Commissie van Financien heb ik de eer voor te stellen
dezen post met 0000 te verhoogen. Ik zal slechts met een enkel
woord in herinnering brengen het betoog met betrekking tot deze
zaak geleverd in ons rapport. Er is indertijd besloten jaarlijks van
de laatste groote leening van 1882 af te lossen een bedrag van mins
tens f 5813.95. In voldoening aan artikel 130 der Gemeentewet dat
hieromtrent een voorschrift bevat, is tevens in de voorwaarden van
de leening opgenomen dat de aflossing zal worden gevonden uit de
gewone inkomsten. De aflossingen van het kapitaal der Gasfabriek nu
behooren niet tot de gewone inkomsten, ergo mag dus daaruit niet
de verplichte aflossing van de, laat ons zeggen 6000, der leening
gevonden worden.
In de tweede plaats is er besloten, dat behalve die aflossing van
6000, jaarlijks 5 pCt. van het aan de Gasfabriek voor uitbreiding
verstrekte kapitaal zal worden bestemd tot geldbelegging of schuld
delging. Die beide besluiten staan naast elkander, zijn van elkander
onafhankelijk en moeten elk op zich zelf worden uitgevoerd. Inder
tijd werden dan ook op de ontwerp-begrooling gebracht twee posten.
f'¥ van het kapitaal der Gasfabriek werd lot kapitaalvorming bestemd
en van de leening 0000 afgelost. Vóór de openbare behandeling
werd toen echter de eerste post verminderd en de 6000 op den
tweeden uitgetrokken.
Naar de meening der Commissie van Financien was die verminde-
dering niet juist en wij stellen voor dien post met 0000 te ver
hoogen.
De Voorzitter. Ik zal niet behoeven te zeggen dat ik het met de
beschouwingen van de Commissie van Financien niet eens ben. De
winsten van de Gasfabriek behooren tot de gewone inkomsten, welke
bestemming men aan die wins'en moge geven. Nu heeft men, omdat
het eigenlijk eene lictieve schuld is die op de Gasfabriek rust, gezegd:
wij zullen jaarlijks een gedeelte der winst voor aflossing bestemmen
en dit beschouwen als kapitaal. Wij bestemden voor dat doel 5 pCt.
van de ruim 2 ton die in '82 voor de uitbreiding der Gasfabriek
werden bestemd en maken dus van de gewone inkomsten, de winst
der Gasfabriek, ruim f 10000 kapitaal, waarvan wij f 6000 gebruiken
oin aan onze verplichtingen tegenover de obligaliehouders, die ons 5
ton leenden, te voldoen.
De winst van de Gasfabriek toch is niets anders dan een gewone
inkomst, en daar kan men den naain aan geven, dien men wil. Er
bestaat evenwel geen enkele reden om de belastingschuldigen meer
te bezwaren dan noodig is om aan onze verplichtingen te voldoen,
Daar komt nog bij, dat de geheele schuld de heeren kunnen
het in de Toelichting zien waarin ook het bedrijfskapitaal zit, niet
meer bedraagt dan t 344000. Het bedrijfskapitaal, dat natuurlijk
altijd geheel voorhanden is, is 60000, zoodat de eigenlijke schuld
van de fabriek aan de gemeente niet meer dan 284000 groot is,
waartegenover staat de waarde van de gebouwen, machinerien, ter
reinen enz. De schuld is dus volstrekt niet van dien aard, dat zij aan
leiding geeft tot het nemen van bijzondere maatregelen voor eene
snelle aflossing.
De heer Was. M. d. V.! Ik wil een eenvoudige opmerking maken.
Ik meen, dat Uwe premisse onjuist is. Het is volkomen waar, dat
de winst van de Gasfabriek een gewone inkomst voor de gemeente is.
Maar wanneer begint de opbrengst der fabriek zuivere winst te zijn?
Natuurlijk, wanneer betaald ls wat betaald moet worden, dus ook de
restitutie aan de Gemeente!
Voor dien tijd kan er van winst geen sprake zijn.
De Voorzitter. Neen, de restitutie aan de obligaliehouders! die
moeten wij aflossen, want daar worden wij door art. 5 toe verplicht.
Uit de winst gebruiken wij 5 pCt. tol kapitaal-vorming, en van
dal kapitaal dat wij zoo genoemd hebben beleggen wij 4000
en de andere f 6000 besteden wij tot aflossing van ander geleend
kapitaal. Dat is zoo eenvoudig mogelijk.
De heer Bool. M. d. V.! Mij is de zaak ook duidelijk, maar juist
in een omgekcerden zin. Er bestaat m. i. geen verband tusschen art.
180 en art. 166. Bij dit laatste lossen wij van onze geldleening af
4000 en 6000, dus tc zamen 10000; die post staat op zich zclven.
Na de aanwijzing dier sommen hebben wij met die aflossing van
schuld afgerekend en kan daarop niet worden teruggekomen zonder
aan die aflossing te kort te doen.
Bij Volgn. 180 hebben wij te doen met den post voor aankoop van
kapitaal die mede geheel op zich zelf staat.
De opmerking is dan ook juist dat de aftrekking van die/6000 ten
gevolge heeft dat gelden, die bestemd zijn tot aankoop van kapitaal,
worden aangewezen tot aflossing van schuld, wat uit de gewone
inkomsten moet geschieden. Ik zal daarom voor dit voorstel stemmen.
De heer Fockema Andreae. Nog een enkel woord. Naar het mij
voorkomt slaat U, M. d. V.! in meer dan een opzicht op een verkeerd
standpunt.
Er is geleend voor de Gasfabriek, aldus heeft U betoogd, welnu,
wat is rationeeler, dan dat men een gedeelte der winsten afzondert,
om die leening af te lossen. In deze redeneeringen liggen twee on
juistheden.
Ten eerste is de leening, waarvan hier sprake is, niet uitsluitend
aangegaan voor de Gasfabriek, maar ook tol bevrediging van andere
behoeften.
En ten tweede. Ik neem aan, dat men bij de vaststelling van de
voorwaarden der leening had kunnen bepalen, dat de aflossing ge
vonden zou worden uit de winsten van de Gasfabriek en uit de ge
wone inkomsten. Maar dat heeft men niet gedaan! En nu zegt U, die
winsten zijn gewone inkomsten. Maar daarop vraag ik: Waarom het
Dagelijksch bestuur jaar op jaar een zorgvuldig onderscheid maakt
tusschen de inkomsten van de Gasfabriek.
Onze winst begint eerst, wanneer de aflossing, waartoe wij eenmaal
besloten, heeft plaats gehad. Maar neem een oogenblik aan, dat uw
betoog juist ware, dat wij te doen hadden met een gewone ontvangst,
en dat wij dus uit dat oogpunt uit de inkomsten van de Gasfabriek
de j 61)00 schuld mogen delgen, dan nog ware de aftrekking in
quaestie ongeoorloofd. Immers er zijn twee besluiten genomen, nl.
om 6000 af te lossen, en om 10000 af te lossen; wanneer
men nu niet aflost 6000 10000, maar ƒ6000 f 4000, dan
voert men die twee besluiten niet uit.
Laat ik een voorbeeld nemen, M. d. V.! Men verkoopt een huis en
bestemt de opbrengst van dat huis tot schulddelging; maar als men
nu komt tot verantwoording van dien post, zegt men, dat huis heeft
opgebracht 10000 en dal moet tot schulddelging worden bestemd,
maar er is reeds 6 duizend afgelost en daarom bestemmen wij tot
dat doel nog maar f 4000.
Zoo doen Burg. en Welh. En ik sluit mij daarom bij den Wet
houder van Financien aan. De winsten van de Gasfabriek zijn geen
gewone inkomsten, en wij moeten de genomen besluiten eerbiedigen.
De Voorzitter. U Vergeet één ding bij uw voorbeeld, nl. dat het
een fictie is. Wij verkoopen de Gasfabriek niet, maar behouden ze
voor de gemeente. Wij hebben gezegd: wij zullen niet de geheele
winst in de gemeentekas storten, maar wij zullen 5 pCt. gebruiken
tot delging van de aangegane schuld. En wat de bewering aan
gaat, dat wij niet alleen voor de Gasfabriek geleend hebben, ik be
grijp de strekking daarvan niet goed. De Gasfabriek is eene indus-
uieele onderneming. Om die uit te breiden hebben wij kapitaal op
genomen. Een deel der winsten daarmede gemaakt, gebruiken wij
om schuld tc delgen en kapitaal te vormen. De Hoogere Burgerschool